Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerzameling van onuitgegeevene Stukken, tot opheldering der Vaderlandsche Historie, opgezogt, by engebragt en met eenige aanmerkingen opgehelderd, door Mr. Pieter Bondam, Professor in de Rechten te Utrecht, en Historieschryver van Gelderland. Eerste Deel. Te Utrecht by B. Wild, 1779. Behalven het Voorberigt en den korten inhoud der Stukken, 329 bladz. In gr. 8vo.By gelegenheid van het opstellen der voorgemelde Redenvoeringe over de Unie van Utrecht, geraakte de Hoogleeraar Bondam, aan 't naspooren van tot nog onuitgegeeven Stukken, tot deeze gewigtige gebeurtenis betrekkelyk, ten einde na te gaan, of hem ook 't een en 't ander ter hand mogte komen, dat ter nadere ophelderinge zoude kunnen strekken. Zig hier mede onledig houdende trof hy te gelyk verscheiden Papieren aan, welken, | |
[pagina 452]
| |
schoon ze hem in dit byzonder opzigt van geen dienst waren, egter hunne nuttigheid konden hebben ten beteren verstande van deeze en geene voorvallen in ons Vaderland, die tot nog, of niet behoorelyk gestaafd, of onopgemerkt gebleeven waren, of steeds hunne duistere zyde behouden hadden, 't welk hem tot het besluit bragt, om ook deezen by een te zamelen. Door verscheiden aanzienlyke Collegien, en byzondere Liefhebbers der Vaderlandsche Historie, in deezen arbeid begunstigd zynde, verkreeg hy eerlang een groot aantal van Stukken van dien aart, welken, in eene meerdere of mindere maate, tot dat uitgebreider nut kunnen medewerken; vooral ten aanzien van 't gebeurde in de Provincien van Gelderland, Utrecht en Overyssel. Langs dien weg bezat de Hoogleeraar wel dra eene aanzienlyke verzameling van onuitgegeeven Stukken; van welken de beoefenaars van 's Lands Geschiedenissen met te veel vrugt gebruik konden maaken, dan dat ze afzonderlyk bewaard zouden worden, en voor 't algemeen in duisternis blyven. De Hoogleeraar, dus edelmoedig denkende, heeft zig ook daarop bevlytigd, om deeze zyne Verzameling ten openbaaren uitgave te schikken; het welk reeds de afgifte van dit eerste Deel ten gevolge heeft; terwyl het oogmerk is, met de uitgave der verdere Stukken alle mogelyke spoed te maaken. Agtervolgens zyne inrigting, begint deeze Verzameling na den dood van den algemeenen Landvoogd Requesens, en wel van dien tyd af, dat men begonnen heeft te denken, om eene algemeene bevrediging onder de Nederlandsche Gewesten te maaken: en 't voorneemen is dezelve te vervolgen tot op de afzweering van Koning Philips; of mogelyk, zo de Liefhebbers der Vaderlandsche Geschiedenissen deezen arbeid begunstigen, zulks verder voort te zetten, tot op den dood van den Vader des Vaderlands, en voornaamen Grondvester van deezen Staat, willem den I. In deeze Verzameling bepaalt zig de Hoogleeraar niet alleen tot Stukken, die hunne betrekking hebben tot de algemeene Historie van ons Land; maar hy voegt 'er ook zulke opmerkenswaardige Stukken nevens, waaruit de Geschiedenis van een afzonderlyk Gewest of Stad eenig nader licht zou kunnen ontvangen. En zyn verzoek is, dat de Lieshebbers, welken in hunnen voorraad eenige onuitgegeeven Stukken van die natuur, met betrekking tot het opgemelde tydperk, bezïtten, de goedheid gelieven te hebben, van hem dezelven mede te deelen; hen verzekerende, dat hy 'er met verschuldigde dankbaarheid gebruik van zal maaken, en ze in zyne Verzameling plaatzen. - Wat voorts de uitvoering betreft: de Hoogleeraar heeft zyne byeenverzamelde Stukken, zo veel mogelyk is, naar de tydorde geschikt; geene andere gegeeven dan die, zyns weetens, tot nog ongedrukt zyn; de oorspronglyke spelling bestendig in agt genomen; en telkens aangetekend, waar ter plaatze hy zodanig een Stuk gevonden, en uit welke Archiven of Afschristen hy 't zelve aan den dag gebragt | |
[pagina 453]
| |
heeft, om dus aan ieder Stuk des te meer geloofs by te zetten. Daarbenevens heeft zyn Ed., ter vereischter plaatze, nu en dan 'er eenige oordeelkundige aanmerkingen by gevoegd, 't zy ter ophelderinge van 't Stuk zelve, of ter aantooninge van deszelfs byzonderen dienst, om een of ander voorval, hier te Lande, in een duidelyker licht te zetten. - Het oogmerk van den Hoogleeraar kan niet wel missen van de algemeene goedkeuring weg te draagen, van alle de zulken, die eenig belang stellen in de opheldering van de geschiedenissen onzes Vaderlands; en begrypen dat eene vlytige naspooring veeler Stukken, die tot nog in 't duister gebleeven zyn, hieromtrent van een uitsteekenden dienst kan weezen. Ook zullen zy, de aanvanglyke uitvoering van 't zelve in het thans afgegeeven eerste Deel nagaande, te over reden vinden, om 's Mans aangewende moeite danklyk te erkennen, en naar het verdere vervolg te verlangen. Het behelst naamlyk, tot de Stukken van het jaar 1576 bepaald zynde, reeds een aantal van meer dan tachtig Papieren, welken, het een min het andere meer, van weezenlyken dienst zyn, ten beteren verstande, of ter nadere bevestiginge van verscheiden byzonderheden, zo met betrekking tot de Gentsche Pacificatie, als met opzigt tot de onderhandelinge der Staaten met Don Jan, en 't gedrag van dien Landvoogd, mitsgaders dat van Prins Willem in die dagen. 't Zou niet moeilyk vallen hier van onderscheiden voorbeelden aan te voeren, dan 't geen we uit des Hoogleeraars Redevoering medegedeeld hebben, eischt eenigermaate, dat wy ons hier tot het aldaar beschouwde onderwerp bepaalen, en den Leezer nog onder 't oog brengen, 't geen de Hoogleeraar deswegens in dit Stuk gemeld heeft. Een Brief van Floris van Pallandt, Grave van Kuylenburg, aan de Gedeputeerde Staaten van Gelderland, van 1576, 27 October, in beantwoording van een Brief der Gedeputeerde Staaten van Gelderland, van 22 October, met een nevensgaand Berigtschrift voor den Heer van Weerdenborch, door den Graaf van Kuilenburg, afgezonden aan de Staaten van Gelderland, benevens een Brief der Regeeringe van Bommel aan de Staaten van Gelderland van 27 October, wel byzonder nopens het houden van eene bykomst te Bommel, zyn van dien inhoud, dat de Hoogleeraar 'er reeds eenige spooren van 't opgemelde oogmerk van Vader Willem in meent te ontdekken; het welk hem aanleiding geeft, om dit Stuk wat nader voor te draagen, en in eene daarby gevoegde aantekening het volgende te melden. ‘Zo ras namenlyk het Spaansche Krygsvolk, na het inneemen van Zierixee, openlyk aan 't muiten was geslagen, en reeds Aix in Vlaanderen geplunderd had, wierden een iegelyk de oogen geopend, en een ieder yverde even zeer, om met gemeene kragten dien moedwil te keer te gaan, en zig van het Spaansche, en ander uitheemsche, Krygsvolk te ontdoen. Geen gelukkiger tydstip kon voor den Prinse, en die van Holland en Zeeland met hunne | |
[pagina 454]
| |
Bondgenooten, welke die van Bommel en Bueren waren, ooit uitgedagt worden, om het oorlogstoneel van hunnen bodem te verwyderen, dan deeze. Hy bediende 'er zig ook meesterlyk van. Doch zyne ve uitziende Geest voorzag ligtelyk, dat eene zodanige Algemeene Vereeniging maar voor een tyd zou kunnen ingegaan worden, en dat de verschillenheid van Godsdienst niet zou toelaaten, om zig op een an leren voet, dan maar provisioneel, of by voorraad, met Hem, en de zynen, te bevredigen en te vereenigen, tot dat na het vertrek der Spanjaarden, in eene algemeene Vergadering der Staaten van alle de Nederlandsche Gewesten, op het stuk van den Godsdienst naardere order zoude gesteld zyn. Gelyk ook naderhand by het 3 Art. der Pacificatie van Gend, onder deeze voorwaarde, de bevrediging getroffen is geworden. In deezen loop van zaaken derhalven, of schoon Hy met alle mogelykheid eene algemeene bevreediging en vereeniging, tusschen alle de Gewesten, zogt aan te dringen, schynt hy egter al aanstonds geen al te gunstige gedagten van de duurzaamheid van die Vereeniging gehad te hebben; te meer, dewyl het stuk van de openlyke oefening van den Hervormden Godsdienst, zo plegtig by de Unie tusschen Holland en Zeeland (bor, IX. B. bl. 680) reeds vastgesteld, by de overige Gewesten veel zwaarigheden zouden ontmoeten, als welke zig tegen de Spanjaarden wel wilden vereenigen, dog sonder verandering van de Religie, gelyk zy zig voorbehouden, in hunnen Brief van den 1 Oct. 1576, hier vooren door ons uitgegeven. Integendeel was het zeker, dat die van Holland niet ligt dit Stuk zouden overgeeven. Dit bleek zelfs ten vollen uit hunne Resolutie op den 22 Sept. 1576 genomen, waar by ‘Gecommitteerd worden Jacob van der Does, Nyveld, Buys, en Myle, om te trekken naar Zeeland, en aldaar met zyn Exc. te communiceeren op de zaken, die aldaar verscheinen zullen aangaande de Vredehandel, of andersints, met volkomen last, om met zyn Exc. diesaangaande te handelen, zulks ten meesten dienste van den Lande nodig zal bevonden worden; uitgezonderd op het Stuk van de Religie, en de assurantie, daarop aan de Staaten zal moeten worden gedaan rapport’. Oranje begreep al te wel, dat, vroeg of laat, de geheele last des Oorlogs weder op Holland en Zeeland alleen zoude aankomen, zo ras de Koning maar daartoe gebragt kon worden, om de andere bezwaaren af te doen. Dat dan de overige Gewesten het Stuk van den Godsdienst den Koning, die onverzettelyk daarop was, in eene algemeene Vergadering zouden inwilligen, was meer dan waarschynlyk. En daarom schynt Prins Willem, geduurende de onderhandeling over eene algemeene vereeniging van Braband, Vlaanderen, en andere Gewesten, reeds aanstonds bedagt geweest te zyn op een ander Verbond, waarby de oefening van den Hervormden Godsdienst niet aan eene toekomstige uitspraak en schikking van de Algemeene Staaten werd overgelaten, maar waarby dien van Holland | |
[pagina 455]
| |
en Zeeland, voor altoos de beschikking over dezelve mogte worden toegestaan; zo als naderhand by de Utrechtsche unie, art. 13, geschied is. Men begrypt ligt de redenen, waarom de Prins voornamenlyk de naburige Gewesten gemeend heeft daar toe te moeten overhaalen. Om geene andere redenen op te haalen, zeer veelen zekerlyk onder de Regenten waren reeds der Hervorminge aldaar toegedaan. Hy had 'er daarenboven verscheide vrienden. De Graaf van 's Herenberge, Prinsen zwager, scheen hem in Gelderland niet te zullen dwarsboomen in zyne oogmerken. Hy had in deeze Gewesten zo zeer niet de haat en naaryver der Grooten te vreezen; als wel in Braband en Vlaanderen. En daarom hebben reeds den 3 Aug. die van Holland in hunnen Brief aan de Staaten van Utrecht zig verklaart van hunne zyde bereit en overbodig te zyn, met hun luiden een onverbrekelyke vereeniginge en verbond te maken. Zie van de water, Plac. Boek, I.D. bl. 37. Op den 7 Oct. verzogt de Prins aan die van Gelderland, om zig met elkander eendrachtelyk te voegen, en een vast en onverbrekelyk verbond onderlinge te maken, gelyk Hy spreekt in zynen Brief, te vinden by bor IX B. bl. 702. Dezelfde nauwkeurige Historieschryver verhaalt ons B.X. bl. 776 dat in den beginne des volgenden jaars 1577, ‘de Prince van Orangien en de Staten van Holland en Zeeland voor hen namen met alle manieren daarna te arbeiden om vrunden in Vriesland, Overyssel, Gelderland, en elders, te maken, en eenig verbond tot hun versekertheid (waert doenlyck) te buyten.’ Ziet ook den Schryver van 't Leven van willem I, die hier in bor schynt gevolgd te hebben, III. D. bl. 22. aangehaald, ook door den geleerden bondt in Hist. Faed. Traj. § 2. p. 4. En waarlyk, zo men vraagt wat voor eene verzekerheid zy zig zogten te verkrygen door een Verbond met de gemelde te maaken, kan men, onzes bedunkens, naauwlyks op eene andere verzekerheid denken, dan die gelegen ware in eene onverbreekelyke belofte, van elkanderen ook het stuk van Godsdienst tegens den Koning te zullen helpen doordringen, indien somtyds, gelyk te vreezen stond, by eene toekomende Algemeene Vergadering, die van Holland en Zeeland mogten overstemd worden. Het voornaame oogmerk van een naauwer Verbond te sluiten is derhalven geweest, niet zo zeer eene afzondering van de Generale Unie, als wel om daar door, in eene toekomstige Vergadering der Algemeene Staaten het stuk van de Godsdienstoefening met dies te meerder Stemmen te kunnen staande houden, en des noods, indien eenige andere Provincien met den Koning zig verzoenden, en van de gemeene Vereeniging afzonderden, als dan het stuk met grooter kragten tegen den Koning te kunnen staande houden, tot dat dezelve aan de Hervormden de vryheid van Godsdienst, ten minsten by oogluiking, toestond. Dit schynt my 's Princen eenigste oogmerk geweest te zyn, om een zodanig Verbond, en dus verre onverbrekelyke Vereeniging, te maken. Want | |
[pagina 456]
| |
dat men toen ter tyd nog geen gedagten hadde, em den Koning geheel te verlaaten is meer dan zeker. - Dat nu, niet alleen in January 1577, gelyk bor verhaalt, en dus na het sluiten van de Gendsche Vrede, maar zelfs te vooren, en toen men nog over dezelve handelde, reeds eene byeenkomst binnen Gouda dienaangaande te houden tasschen die van Gelderland, Utrecht, Holland, Amsterdam, (welke Stad als toen nog niet door de gegeeven Satisfactie met den Prins vereenigd was) en andere Steden, besloten zy geweest, meene ik te mogen besluiten uit de Resolutien van holland van 4 Oct. 1576. En dewyl de gemelde Resolutien, of schoon gedrukt, in weinige handen zyn, zal het der moeite waardig zyn die Resolutie hier woordelyk in te voegen. ‘Present uit de Edelen Carnes, Warmond, Zwieren, Assendelft, Opdam. Steeden, Beveren, Pauli Nispen, Brasser, Lonck, Boveris, en alle de Gedeputierden van den Noorderquartiere met Ferdinando Barradot. Zyn gecommiteert Assendelft, Duivenvoirde, Zwieten, Jacob Pauli, Simon Gerritz. Storm, Willem Jansz. Heemskerk, ende een van der Goude by de Magistraten aldaar te committeren, omme te trekken, binne Ter Goude, en aldaar met die van Amsterdam ende Utrecht, mitsgaders met die van Gelderland, en andere Steden ofte Plaatzen in communicatie te treeden, en met dezelve te handelen en negotieeren, en voorts alle goede devoir en naarstigheid te doen, en de bekwaamste middelen te gebruiken, dat dezelve Steeden en Landen met ons vereenigd mogen worden’. Welke vereeniging in die beraamde byeenkomst, ware 't mooglyk, te maaken, zoo ik my niet bedriege, iets anders tot doelwit moet gehad hebben, dan de Gendsche Vreedehandel, schoon Wagenaar in zyne Vaderl. Hist. IX D. bl. 110 zulks daartoe betrekkelyk schynt te maaken: want tot het beraadslagen en besluiten op 't stuk van die Vredehandeling, vier andere Heeren, by de door ons reeds aangehaalde Resolutie van den 22 Sept. 1576, benoemd zyn geweest. Of nu deeze beraamde byeenkomst, tusschen de Gemagtigden der opgemelde plaatzen en Landen met die van Holland, voortgang gehad hebbe, en wat aldaar besloten zy, is my voor als nog niet gebleken. Ik zou egter twyfelen, of die van Gelderland wel als toen haare Gemagtigden aldaar gehad hebben. Ten minsten geen blyk of speur is my in de Geldersche Registers van dien tyd daarvan tot nog toe voorgekomen. En dan zouden, myns bedunkens, die van Bommel, als mede de Graaf van Kuilenburg, in deeze twee alhier thands uitgegeevene brieven, anders gesproken hebben. Doch, hoe het hier ook mede gelegen zy, dit ten minste is zeker, dat de Graaf van Kuilenburg, of schoon ter Dagvaart van Holland 't laatst op den 29 Sept. tegenwoordig zynde geweest, egter van deeze Resolutie der Staaten niet onbewust is geweest, en daarom in deezen zynen Brief aan die van Gelderland kon schryven, wel te weeten, dat de Staaten van Holland gaarne desgelyken doen zullen, en over zulks | |
[pagina 457]
| |
tot zodanige byeenkomst en onderhandelingGa naar voetnoot(*), om tot een goeden Vreede te geraken, zouden besluiten. En indien men in dit licht de zaak beschouwt, zal men gemaklyk reden kunnen geeven, waarom de Graaf van Kuilenburg in deezen zynen Brief niet openlyker spreekt, maar den Heer van Weerdenborch na Gelderland afgezonden heeft, met dusdanige opene Instructie, als uit het volgende door ons uitgegeevene stuk kan gezien worden; terwyl hy ongetwyfeld denzelven gebruikt heeft, om onder de hand de zaak by die geenen der Regeering, welke der Hervorming toegedaan waren, meer en meer smaaklyk te maaken, en verder door te dringen’. Wat wyders de hier voorgeslaagen byéénkomst te Bommel betreft, daarvan geeft ons de Hoogleeraar eenig nader berigt, in eene laatere aantekening op een Geloofsbrief, of Credentie, voor eenige Gedeputeerden, door de Staaten van Utrecht aan die van Gelderland afgezonden, om eenige treffelyke zaaken, de welvaart dier beider Gewesten grootlyks belangende, aan te geeven. De Hoogleeraar deeze bezending van 4 Dec. 1576 inziende, als insgelyks betrekkelyk tot de meergemelde nadere Unie, laat zig verder over dit onderwerp aldus hooren. ‘Het is wel zo, dat, weinig tyds na de voorgeslaagen byéénkomst te Bommel, de Pacificatie van Gend, op den 8 Nov. 1576 tot stand is gekomen; doch het is tevens ook waar, dat niet lang na het tekenen der Gendsche Vrede, en wel in het midden, of tegen het einde van die zelfde maand, die verzogte byéénkomst binnen Bommel tusschen Afgevaardigden van Gelderland en Holland voortgang gehad hebbe, en werklyk gehouden zy geworden. Dit is my ten duidelyksten gebleken uit het Verbaal, of Rapport, der Geldersche Afgezondenen na Brussel tot aanneeming der algemeene Vereeniging. Hier in verhaalen de Afgezondenen, ‘dat zy den 29 dach Novembris tot Nymegen t'scheep gegaan, - en des avonts binnen Saltbommel aangecomen zyn; alwaar sy des nachts verbleven, ende in der poorten van den Burgermrn, Schepenen, ende Raedt welkom geheten, ende salutiert zyn worden, en de desselven avonts by den Edelen ende Welgeboren Heere Floris van Pallandt, Grave tot Culenborch, op 't Stadhuis binnen Saltbommel gevorderd; alwaar Hun, in presentie van twee Gedeputierden der Staten van Hollant ontdect ende vooroelesen, wes aldaar met eenige andere Gedeputierden der Lande van Geire verhandelt ende gesloten is’. - Ofschoon nu wel uit deze aangehaalde woorden van dat Verbaal niet kan opgemaakt worden, waarin eigenlyk bestaan heeft, 't geen die andere Gedeputeerden der Lande van Gelre met die van Holland, en den Graave van Kuilenburg, als toen verhandelt en gesloten hebben; zo blykt het egter duidelyk, dat 'er, voor den 29 Novem- | |
[pagina 458]
| |
ber, tusschen die opgemelde Gecommitteerden van Gelderland en Holland, eene zekere zaak Verhandeld en gesloten moet zyn geweest, en wel zodanig eene zaak, welke men van dat gewigt rekende, dat men dezelve oordeelde aan deeze Geldersche Gedeputeerden na Brussel, by gelegenheid van hun doortrekken door Bommel, te meeten ontdekken, en het geslotene en verhandelde te moeten voorleezen. Te meer zal de gewigtigheid van dit verhandelde blyken, wanneer wy opmerken, dat de Graaf van Kuilenburg deeze zaak van dat aanbelang gerekend heeft, ‘dat Hy aan de voorsz. Gedeputeerden’ (gelyk zy zelve in hun Verbaal vervolgen,) ‘versocht, dat sy, treckende nae Zeelandt, de Excellentie van den Prince van orangien zouden willen aenspreken’. Dit hebben zy ook gedaan, en zyn, ingevolge van dit verzoek, tot den Prins te Middelburg gereist, gelyk, behalven uit het gemelde Verbaal zelve van deeze bezending, ook blyken kan uit den Brief van hendr. van thiel, van 12 Dec. 1576, ook in dit Deel uitgegeeven. - De zaak moet over zulks van die natuur geweest zyn, dat daar in ook oranje betrokken geweest is, en dat dezelve met voorkennis en gemeen overleg van Hem behandeld zy geworden. En een zaak van zodanig gewigt was zekerlyk het verhandelen en onderling beraamen van eene nadere en altoosdurende Unie, waar mede men zig tegen de onderdrukkingen der Spanjaarden niet alleen onderling zoude mogen verzetten, maar waarby ook de bestelling over de oefening van den Godsdienst aan de afzonderlyke Staaten van ieder Gewest, die in dezelve Unie deel namen, voor altoos zou overgelaaten worden; daar de by de Vreede van Gend bedongene vryheid van den Hervormden Godsdienst maar temporeel was, en by voorraad, tot eene toekomstige beslissing der Algemeene Staaten, alleen aan de Hollanders en Zeeuwen ingewilligd. Dat nu in die gemelde byeenkomst en onderhandeling binnen Bommel, tusschen de Hollanders en die van Gelderland, over eene zodanige nadere Unie, en Verbintenis, gehandeld is geworden, meene ik te mogen besluiten, uit het oogmerk, en de redenen, waarom de Staaten van Utrecht deeze herhaalde zending aan die van Gelderland gedaan hebben. Zy zeggen wel in deezen hunnen Geloofsbrief, dan zulks geschiedt, om aan die van Gelderland eenige treffelike saken, de welvaart hunner beider Provincien belangende, aan te geven. Doch wat kon van meerder aanbelang voor de welvaart van hunne Gewesten weezen, dan het maaken van eene nadere en naauwere Verbintenis met die van Holland, Zeeland, en andere nabuurige Gewesten? En daarom, zo ras de Staaten van Utrecht van die byeenkomst en onderhandeling, welke, tusschen die van Gelderland en Holland, in 't laatst van November te Bommel gehouden was, kennis hadden gekregen, hebben dezelve aanstonds, in 't begin der volgende maand December, tot het doen van deze bezending besloten, om op die wyze onderrigt te worden, hoe verre de handelingen over eene Nadere Unie, waaraan zekerlyk zo veel gele- | |
[pagina 459]
| |
gen was, en 't geen overzulks zo eene treffelyke zaak was, in die byeenkomst gevorderd mogten zyn geweest. Dat nu dit geene losse gissing of eene bloote vooronderstelling van my is; maar dat inderdaad de Staaten van Utrecht met deeze bezending voornaamelyk dit oogmerk gehad hebben, kan op eene overtuigende wyze blyken, uit het MS. Verbaal der Handelingen der Heeven Gedeputeerden des Furstendoms Gelre, ende Graefschaps Zutphen, binnen Arnhem vergadert geweest van den 23 Novemb. tot den 24 Decemb. 1576. In dit Verbaal, zo als het in de Vergadering van het Quartier van Zutphen is ingebragt geweest, vinde ik onder anderen dit navolgende op den 6 Decemb. aangeteekend. ‘Ten selven mael zyn aencomen sekere Gedeputeerden der drie Staten van Utrecht, met verzegelde Credentzbrief, in dato den 4 Decembris, dewelcke opgebroken ende verlesen. Ende hebben deselvige Gesanten volgents muntlye voorgedraagen verstaan te hebben, als sollen de Heeren Gedeputierden deses Landts sich vorder ingelaten hebben met die van overyssel, groningen, vrieslandt, hollandt, &c. Ende dat daerom oere Eerw. E. ende L. afgeveerdicht waren, om de gelegentheit daer van te vernemen, ende goede correspondentz met se lieden te mogen holden. Waerop de Heeren Gedeputierden verclaert, sich alnoch niet wyders, dan mitten Generalen Staten unieert, noch verbunden te hebben; soo aver deselve Heeren eenich middel wisten wyders sich met hun in te laten, der Lantschap diendtlyc, wolden sulcx gern aenhoren’.Ga naar voetnoot(*). - Welke woorden weder eene overtuigende | |
[pagina 460]
| |
preuve kunnen uitleveren, dat men veel vroeger, dan men, by gebrek der egte Stukken, tot nog toe gemeenlyk geloofd heeft, bedagt is geweest op het maken van een naauwer en nader Verbond tusschen de nabuurige Gewesten’. |
|