Advies van Jonkheer R.J.v.d. Capellen tot de Marsch en Lathmer; beschreven in de Ridderschap des Graafschaps Zutphen; over de by de Provincie van Holland begeerde onbepaalde Convoijen: op den extraordinaris Landdag te Nymegen, den 15 July 1779 ter Staatsvergadering uitgebragt. In folio 4 bladz.
Onpartydige Aanmerkingen over het gedrag der twee nabuurige oorlogende Mogenheden, by gelegenheid van 't bovengemelde Advies in 't licht gegeven, door L.v. Limburg, M.Z. Te Utrecht by H.v. Emenes 1779. In gr. octavo. 26 bladz.
Het Advies van Jonkheer v.d. Capellen tot de Marsch en Lathmer is, dat men, op de instantien der Provincie van Holland, ten ernstigste behoort te concurreeren tot het verleenen van onbepaald Convoy: welk advies hy aandringt met reden, inzonderheid ontleend, van 't meerder belang en de meerdere verpligting, die wy aan Vrankryk boven Engeland hebben. Dan de Heer van Limburg is van oordeel, dat men, alles nagaande, gegronde rede heeft, om te beweeren, dat ons Gemeenebest zig mooglyk even zeer over de handelingen van Vrankryk, als over die der Engelschen, te beklagen heeft.
‘Ik wil, zegt hy, aan zijn H.E. geenzins betwisten, dat de te verre gaande toegevonheid omtrent Engeland eerder nadeelig dan nuttig schijnt te zijn. - Maar ik ben teffens van gevoelen, dat dit poinct niet zo gemaklijk te beslissen zij.
Ik wil aan zijn H.E. ook niet betwisten, dat, wat het uiterlijke aanbelangt, de eijsschen van Vrankrijk, (voor zo veel het Vrankrijk zelfs betreft,) billijk en regtmatig zijn; dan of wij 'er welvoeglijk aan kunnen voldoen, daaromtrend ook vermenen wij, dat men beswaarlijk in staat zou zijn, om, volgens gronden van genoegzame zekerheid, te kunnen oordeelen: behalven, dat de middelen, welke Frankrijk in 't werk stelt, om zijne eijsschen te verkrijgen, ons niet voldoenend voorkomen’.
Deeze voorgestelde pointen behandelt de Heer van Limburg voorts onderscheidenlyk; geevende, op een onpartydigen trant, zodanige reden van zyne twyfeling en tegenbedenking, dat ze, zo ten aanzien van het Staatkundige, als ten opzigte van den Koophandel, wel geagt mogen worden, van weezenlyk gewigt te zyn.