Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke Historie, volgens het Samenstel van den Heer Linnaeus. Met naauwkeurige afbeeldingen. Tweede Deels, Tiende Stuk. Te Amsterdam by de Erven van F. Houttuyn 1779. In gr. octavo, 828 bladz.Kruidkundige Liefhebbers ontmoeten in dit gedeelte weder eene naauwkeurige beschryving van een groot aantal van Kruiden; en wel byzonder van dezulken, die tot de Enkelbroederige, de Dubbelbroederige en Veelbroederige, mitsgaders tot de Samenteelige Kruiden behooren; welker verschillende soorten de Heer Houttuyn, naar zyne gewoone oplettendheid, onderscheidenlyk voordraagt: geevende te gelyk op nieuw nog etlyke juiste afbeeldingen van zeldzaame buitenlandsche Gewassen. - De beschryving der Doornen en Distelen, die in 't wild voorkomen, onder de Samenteelige Kruiden te betrekken, geeft onzen Kruidkundigen aanleiding, tot eene algemeene bedenking over dit soort van Gewassen, die men veelal met verontwaardiging beschouwt; welke bedenking wy niet ongevoegelyk geagt hebben hier plaats te geeven. ‘De Doornen en Distelen schynen als het uitwerpzel en de droesem der Aarde te zyn. Men ziet ze immers voortkomen op allerley woeste plaatzen en op de Akkeren het Kruid verstikken. Ook worden zy aangemerkt als gevolgen van den Vloek uit den Val gesprootenGa naar voetnoot(*). De Planten, daar gemeld, nochtans zyn geheel andere Kruiden, dan onze Doornen en Dis- | |
[pagina 396]
| |
telen, die ook niet groeijen in 't beloofde Land. Rabbi Salomon merkt aan, dat 'er twintig naamen van Doornen in 't Hebreeuwsch zyn. Daar komen in de Oostersche Landen, zo wel als in Afrika en de Indiën, veelerley Heesterige, Houtige, Slingerende, Kruipende en Boomachtige Doorngewassen voor, die een onbegrypelyke belemmering in 't passeeren der Wildernissen maaken; gelyk dit in Europa ook met de Haagedoorn, Sleedoorn en dergelyken, doch in minder graad, plaats heeft: maar men kan dezelven, om dat zy zo veel nuttigheid verschaffen, niet aanmerken als een Vloek des Aardryks. De witte Doorn, immers, levert uitmuntende Haagen tot afweering van het Vee, en de Zwarte niet alleen Slee-pruimen, maar ook elders de Arabische Gom uit. Deeze Slee-doorn groeit in Afrika, tusschen Barbarie en Senegal, maakende aldaar groote Bosschen, en is waarschynlyk in Ethiopie gemeen. Men vindt in Klein-Asia, Palestina, Egypte en Arabie, de echte Acacia, die niet minder gedoornd is, wegens haar verdikte Sap in de Geneeskunde bekend, en de Alhagi der Mooren, op welker Loof de Persen een soort van Manna verzamelen, die in Greintjes voorkomt als Korianderzaad. De eerste is byna de eenigste Boom in Steenachtig Arabie, daar Planken van gezaagd kunnen worden, waarschynlyk het Sittimhout der Hebreen. De andere, Aghul genaamd by de Arabieren, strekt voor de Kemels tot versnapering. Waarschynlyk zullen deeze of dergelyke Doorngewassen, op andere plaatsen der Heilige Schrift, daar zy als Haagen, Boompjes of Bosschen voorkomen, (gelyk de brandende Braambosch van moses,) door Doornen bedoeld worden. Immers men vindt daar van somtyds ook als Brandstof gesprooken, en de steekende eigenschap heeft ze veel doen gebruiken tot Gelykenissen. Maar men heeft 'er ook ander slag van Doornen, gelyk die daar salomo van spreekt, als hy zyne Beminde vergelykt by een Lelie onder de Doornen; en op den Berg Libanon groeien Kruiden van deezen aart, die andere figuurlyke spreekmanieren ophelderenGa naar voetnoot(†). | |
[pagina 397]
| |
Maar in allen gevalle schynen de Doornen en Distelen meer tot nuttigheid dan tot een Vloek geschapen te zyn. Men kent 'er een Akker des Luijaards aan, en dus bestond de straf alleen daarin, dat de Mensch, willende de Vrugten des Aardryks, Brood en Moeskruiden, eeten, daartoe den Landbouw oefenen moest, den Akker van Onkruid zuiveren, en dus werken tot zweetens toe. In het zweet uwes aanschyns zult gy Brood eeten, waren de woorden van God; en dit heeft plaats in alle landen, waar men Koorn zaait: doch in veele deelen des Aardbodems leeft men van Dadels, Nooten, Karstengen en andere Boomvrugten; in sommigen haalt men uit de Boomstammen Meel, men eet de toppen van den Palmiet, tapt Wyn uit de Stammen, of plukt zelfs van de Boomen BroodGa naar voetnoot(*). Zal dan de gezegde Vloek, alleen het Geslagt van Japheth raaken, terwyl de Nazaaten van den vervloekten Cham de Spys als in den Mond groeit. Men heeft zig daarover niet te beklaagen, als men de nuttigheden van dit Onkruid nagaat, die ik in 't byzonder meest opgenoemd heb. In 't algemeen is het Loof der Doornen en Distelen bitterachtig; doch welk een heilzaam Bitter levert niet de Gezegende Distel uit? Ik zwyg van de afzettende hoedanigheid, die aan den Everwortel en anderen toegeschreven wordt. Van sommigen zyn de Bladen eetbaar als Moes: de Wortels verstrekken aan de Tartaaren tot Lekkerny, en de Stoel der Bloemknoppen is in 't algemeen eetbaar, gelyk die der Artisjokken, zo haller meldt. De drooge Bloemen geeven een zeer goed Stremzel voor Melk, en hebben frisch in eenigen een Moskeljaat in anderen een Honingreuk. De Zaaden van den Vrouwen- Distel strekken tot Medicyn, en het Pluis derzelven wordt gebruikt tot Dons, om Bedden te vullen. Dat men van de Steelen Papier kan maaken, is | |
[pagina 398]
| |
uit de Proeven van den Pastoor schaeffer blykbaar. Van de Distels wordt de beste Asch tot Glas gebrand, zegt ray. De Groeiplaats onzer Doornen en Distelen schynt, aan de gemaatigde Lugtstreek van Europa, Asie en Noord-Amerika, bepaald te zyn. Geheel Afrika, Oosten Westindië, is 'er van ontbloot. Men vindt ze veel minder op de Bergen, dan in Valeijen en vlakke Landsdouwen. Een vette grond doet ze veel hooger opschieten; doch, tot geluk des Menschdoms, bereiken de ontzaglyke kwetzende Doornen zelden meer dan eens Mans langte. Van de zagte Doorns en Distelen, komen 'er tot drie en vier Ellen, ja tot twaalf Voeten hoog, voor’. |
|