het toekomende. De schrandere Wysgeer Seneca zegt, ‘dat de tyd doorgaans in drie perken verdeeld wordt; dat men een gedeelte van denzelven doorbrengt met niets te doen; een ander gedeelte met kwaad te doen, en het laatste gedeelte, met niet dat geene te doen, wat men behoorde te doen’. Andere dingen verliezen wy met berouw, maar den tyd verliezen wy vrywillig, en zonder eenige aandoening; schoon men niets dierbaarder dan den tyd heeft, en dat geen verlies zo onherstelbaar is. In elken ouderdom bezitten wy eenige harsenschimmen, welke onze ziel geheel inneemen, en ons beletten te overweegen, hoe gewigtig het verlies van den kwalyk besteden tyd is. Dezelve is zo sterk, dat de Fortuin, welke het regt heeft van de Rykdommen en de Eere aan de Menschen te geeven, en te ontneemen, hem van den tyd, niet tegen hun wil en dank kan beroven. Men verliest denzelven niet, dan om dat men ze wil verliezen. Men bemerkt de schade van denzelven niet, voor dat ze geheel is verlooren gegaan; en men heeft geen berouw wegen deszelfs verlies, dan wanneer men dien niet weder kan erlangen.
‘Men noemt het al veeltyds tyd verkwisten, wanneer men zig bezig houd, met andere zaaken, dan met die van zyn beroep, en zyn Fortuin te maaken; en integendeel word, volgens de lessen van het Euangelie, de tyd niet wel besteed, dan ten zy men denzelven ter Eere Gods aanwende; want zo men den tyd aan Hem opoffert, dan geeft men Hem 't geene dat Hem toekomt. Laaten wy niet de verkwisters van zulk een grooten schat, als de tyd is, naarvolgen, welke den voorleeden tyd hun plaisier en vermaak noemen, en zig belgen over de geene, die zig daar van bedienen, om Deugd en Eere te verkrygen. Ik heb eertyds gedaan gelyk anderen; maar tegenwoordig, wanneer ik overweeg waar deeze verblindheid my naar toe gebragt heeft, en het uiteinde van myn loopbaan zie, doe ik wat ik kan, om de drift van myn loop te stuiten; ik beken myne dwaasheid, en ik raad myne Vrienden, om het zelfde te doen; maar ter goeder uure te beginnen, het geene ik niet gedaan hebbe.
Laaten wy, als Christenen, gedagtig zyn, dat de Vader des Huisgezins, die zyn verblyf in den Hemel heeft, ons niet alleen rekenschap van den tyd zal afeischen, maar ook ons zal vragen na den woeker met denzelven. Derhalven laaten wy niet meer denken aan het spel, nog aan zulke tydkortingen, waarmede ons leven verslyt, of, om beter te zeggen, verloren gaat; laten wy dat overweegen: en nademaal, ten opzigte van alle zaaken, de aanwendinge, welke men tot dezelve besteed, de maat is van het vermaak, dat men daarin schept, zo moeten wy ons 'er ernstig op toeleggen, om den nog overigen tyd te spaaren, en in acht te neemen.
Daar ik nu tegenwoordig als met de teugel in de hand ga, zo schynt het my toe, als of ik den tyd eenigermate bedwing, en dat dezelve geen stap kan voortgaan, dat ik ze niet geleide