Komt, Christnen! die u vaak wilt om een beusling wreeken;
Die aan uw vrienden zelfs de feilen niet vergeeft,
Komt, hoort dien gij belijdt hier voor zijn haaters smeeken!
Gij zult eerst Christnen zijn, als gij zijn les beleeft.
By deeze Stukken zyn voorts nog gevoegd eenige Zede-en Mengeldichten, die meerendeels van een stigtelyken aart zyn; doch by welken de Dichter 'er ook nog zommigen gevoegd heeft, die tot eene vrolyke luim behooren. Van de eerste soort is de volgende lofspraak over den Bybel.
De Bijbel is een licht voor blindgebooren oogen;
Een ster, die 't hoogste heil ons in een kribbe toont;
De trouwste Leidsman, die nooit volger heeft bedroogen;
Een wet van Zaligheid, die met den Hemel loont.
Den kindren in 't geloof kan hij tot melk verstrekken:
Bejaarden vasten spijs. Hij geeft de moeden kracht;
Is 't eêlste druivennat, dat blijdschap kan verwekken.
Hij is de lieflijkste Arts, die alle leed verzacht.
Hij is een Spiegel, die ons zelf ons doet beschouwen;
Een wapen, daar de hel haar pijlen op verspilt,
Een kaart, waarop de Deugd het veiligst streek kan houên;
Een rijkdom zonder gaê, en echter schaars gewild.
Hij is het voedzaamst brood voor hongerige monden.
Maakt de allerdwaasten wijs; doet wijzen wijzer zijn. -
Wel zalig, die in Hem zijn wellust heeft gevonden!
Hij schenkt ons troost en vreugd in 's werelds rampwoestijn.
Begeert men eindelyk nog een voorbeeld van dat slag van Dichtstukjes, die, gelyk we gezegd hebben, tot eene vrolyke luim behooren, men leeze dan het volgende, getyteld de Filozoof.
Zag Joost twee knijnen draagen,
Mijn vriend! dat u vooral het lekkre kan behaagen.
Hij toont hem voorder aan,
Hoe geen wellustig leeven
Ran met de deugd bestaan.
Hij haalt hem dapper door, en Joost staat vast te beeven.
't Is waar, zegt hij, maar heer!
Hoe kon ik 't laaten loopen,
Daar ik dees bouten voor één dubbeltje kon koopen?