Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 356]
| |
Verhandeling over het nationaal gebruik der Turf- of Houtassche, in Holland. Door J. le Francq van Berkhey, M.D. Te Amsterdam by Yntema en Tieboel, 1779. Behalven de Voorreden 145 bladz. in gr. octavo.Na alles wat 'er voor en tegen het gebruik der Assche, hier te Lande, te berde gebragt is, heeft men deeze Verhandeling van den Heer van Berkhey, nopens dit onderwerp, geenszins overtollig te agten: ze eischt integendeel, mag men wel zeggen, de oplettendheid van dezulken, die de handhaaving van onzen Landbouw ter harte neemen. Dezelve naamlyk behelst niet alleen Theoretische aanmerkingen over dit Stuk, maar ze verleent te gelyk een aantal van Practicaale waarneemingen; aan de hand gegeeven door onzydige Landlieden, welken, zonder in de daaromtrent ontstaane verschillende denkwyzen van de onderzoekeren der Natuurlyke Historie betrokken te zyn, eenvoudig getuigen, wat hunne Vaders vóór hen, en zy in laater tyd gedaan hebben, of, by voorkomende gelegenheden, nog doen. Het inzamelen deezer onpartydige getuigenissen heeft onzen Schryver aanleiding gegeeven tot het naspooren veeler byzonderheden, welken ter ophelderinge dienen van 't geen daaromtrent, hier te Lande, plaats gehad heeft, en nog heeft. Daarbenevens beschouwt de Heer van Berkhey, in deeze Verhandeling, dit onderwerp nog uit een gezigtspunt, dat men tot heden, naar 't schynt, niet genoeg in opmerking genomen heeft; te weeten, ten opzigte van de waarde der Assche, in evenredigheid tot de waarde der gewoone Mest; en van 't voor- of nadeel, dat, uit de verschillende schikkingen desaangaande, met betrekking tot de gesteldheid onzer Provincien, moet voortvloeien. - Dit alles maakt deeze Verhandeling te opmerkenswaardiger; en ze komt eenigermaate als een Aanhangzel, tot dat gedeelte van 's Mans Natuurlyke Historie van Holland, 't welk van 't gebruik der Assche in den Landbouw handelt. Oorspronglyk is de zelve geschreeven, ter beantwoordinge eener Prysvraage der loflyke Maatschappye van den Landbouw, te Amsterdam, nopens het gebruik der Assche; doch ze ziet thans, waar van den Heer van | |
[pagina 357]
| |
Berkhey, in 't Voorberigt, de reden meldt, afzonderlyk het licht. Ingevolge dier eerstgemaakte schikkinge is de Verhandeling drieledig. ‘Eerstlyk (zegt hy,) staat ons het voorgestelde in het eerste Lid der Vraage te onderzoeken, naamlyk: ‘Zoude men zig, tot verbetering der Bouw- en Weilanden, in onze Provinciën, van de Hout- en Turfassche, met nut kunnen bedienen?’ ‘Ten tweede, zullen wy tragten te ontvouwen, voor welke soort van gronden dezelven met het meeste nut kunnen gebruikt worden, en dus voordeelig zyn. ‘En eindelyk zullen we nagaan, op welk eene wyze dit ten meesten nutte verrigt kan worden; welk een en ander kan dienen, ter beantwoordinge van het tweede Lid der Vraage: ‘Voor welk soort van gronden, en op welk eene wyze, zoude men dezelve tot het meeste voordeel kunnen gebruiken?’ Ieder hoofdgedeelte behandelt de Heer van Berkhey met alle oplettendheid, en men ontmoet 'er, als boven aangeduid is, verscheiden leezenswaardig byzonderheden in, vooral omtrent het geen hier te Lande by uitstek in aanmerking komt, die men elders te vergeefsch zou zoeken. - Het hoofdzaaklyke komt hierop uit. Wy kunnen, een behoorelyk onderscheid maakende tusschen de verschillende soorten van Gronden, en de manieren van behandeling, geschikt naar den eisch der omstandigheden, (waarover de Heer van Berkhey zich naauwkeurig uitlaat,) zekerlyk een nut gebruik van onze Hout- en Turfasch, in den Landbouw, hier te Lande maaken. Ook is zulks van oudsher den Ingezetenen bekend geweest, en nog heden niet onbekend aan hun, die zich met den Landbouw geneeren: des wy die Kundigheden niet aan de Brabanders of Vlaamingen verschuldigd zyn, noch van hun desaangaande iets behoeven te leeren. - Maar wy kunnen ons van dat middel, ter bemestinge onzer Landen, gewoonlyk, met geen voordeel bedienen, ter oorzaake van de kostbaarheid der Assche: en dit gebruik van dezelve kan, naar de tegenwoordige in onze Provincien daaromtrent gemaakte inrigtingen (welken veelligt niet dan bezwaarlyk te veranderen zouden zyn,) tot nog althans, met geen algemeen voordeel voor onze Provincien, en inzonderheid | |
[pagina 358]
| |
niet voor Holland, als een algemeen gebruik ingevoerd worden. Met de byzondere ontvouwinge hiervan mogen wy ons in deezen niet ophouden; gemerkt zulks van te langen nasleep zou worden; en de meeste byzonderheden daartoe betrekkelyk van dien aart zyn, dat de Liefhebbers dezelven in den geheelen zamenhang behooren na te gaan, om 'er over te kunnen oordeelen. Liever zullen wy des, ten gevalle onzer Leezeren in 't algemeen, hier, uit deeze Verhandeling, nog mededeelen, het berigt, dat de Heer van Berkhey ons geeft, wegens den oorsprong der Aschverkoopinge, hier te Lande; 't welk aldus luidt: ‘'t Is overbekend, dat onze Provinciaale Steden, in alle onze Provincien, vooral in Holland, eene gantsch andere gedaante hebben, dan die van andere Landen, ten minste eene geregelder orde van zindelykheid onderhouden. Mitsgaders dat zy, uit hoofde van het klimaat, en de volkrykheid der meeste Steden, door de natuur, als 't ware, hier toe gedwongen worden; dit lyd geen tengenspraak. Wel voornaamlyk, heeft dit stand gegreepen in de Hollandsche Steden, zedert dat zy, na de Unie, en de bevestiging der Republiek, zoo volkryk wierden, dat zy die open pleinen, welke in veele Steden waren, (even als ze nog heden in de Vlaamsche en Brabandsche, vooral in Brugge en Gent, zyn,) bewoond en betimmerd zagen. Het aantal van gebouwen met de volkrykheid toeneemende, vond men zig genoodzaakt, om die open pleinen, welken veelal, tot de algemeene vuilnishoopen, ten minsten van eenigen der Steden, dienden, te bebouwen. Buiten dat, wierden ook de plaatsen der wooningen te bekrompen voor de vroegere inrigtingen. Eertyds naamlyk, had genoegzaam ieder huis, een asch- of vuilnisbak in huis, of agter op de plaats; die dan, op zekere tyden, door de boeren geleegd, of door arbeiders op eigen kosten buiten de Stad op staalen gebragt wierden; naar uitwyzen veeler oude Stede-wetten, waar uit blykbaar is, dat ieder op zekere boete daartoe verpligt was. Dan dit ging zoo verre als 't konde; of de afstand der plaatse, om het vuilnis te brengen, was te verre; of het verzuim van arbeid en huishoudelyke zaaken beletten het. Hier uit ontstond dan, 't geen nog heden in onze Steden, on- | |
[pagina 359]
| |
danks daar op gestelde boeten, met moeite belet word, de gewoonte, om allerlei vuil en Assche in het water te werpen; welks bodem daardoor tot een gemeenen aschput wierd. En hoe zeer ieder huishouding, voortyds, aschputten en dellen in of agter de huizen had, de bekrompe plaats der wooninge was dikwerf oorzaak, dat men die, vooral in Rotterdam, Amsterdam, Haarlem en Leiden, wel dra tot eenig kleen keldertje, schaprai, of bedstede, inruimde of bebouwde. Dus vond men eerlang, wel te verstaan in de Hollandsche Steden, weinige, en nu bykans geene, aschputten meer. Hier uit ontstond, buiten de slordigheid, het gevaar van eenen besmettenden stank in den Zomer, door de uitwaassemingen der wateren. Veele Steden, byzonder ook Leyden, hoe frisch anders het op en afloopend water aldaar ware, stelden des middelen in 't werk, om de wateren zuiver en frisch te houden, door af- en toemaalende Watermolens, en afleidende en aanvoerende Canaalen, en wat 'er Amsterdam al aan te kosten gelegd heeft, behoef ik, noch aan het Genootschap, noch aan myne Leezers in 't algemeen, te zeggen. Daar by kwam het dikwerf opkomend gevaar van Brand; die veeltyds voortsproot uit de noodzaake, die de geringe gemeente had, om haare Assche in een kleen bestek van een kamertje of kelder te bewaaren; dewyl niemand, volgens der Steden-ordonnantien, zyne Assche op straat mogt werpen, maar die elders weg brengen moest. De Vroedschappen der Steden, dit ziende en opmerkende, vonden zig daardoor genoodzaakt, om hier op geregelder orde te stellen. Het was wel hier en daar van ouds al in gebruik, om, onder het opbrengen van gemeene Lasten, of wel op Stads kosten, de vuilnis en Assche, door daartoe aangestelde lieden, van der burgeren huizen te doen afhaalen; dan men wierd, door de toeneeming der Volkrykheid, genooddwangd, om 'er sterker reglementen op te maaken. In die dagen had ieder Stad, buiten derzelver muuren, op byzondere plaatzen, staalen en mestfaalten, daar dat vuil gebragt wierd; van welken ieder die wilde, byzonder de Boeren, voor een zeer geringen prys, elders alleen op een Verzoekbriefje, deeze stoffe konden bekomen: terwyl de Steden den last van het afhaalen, en de onkosten van Schuiten, Karren, en Arbeiders droegen. Onze Boe- | |
[pagina 360]
| |
ren wisten, toen reeds, zeer wel, het nut en gebruik dier stoffe; zy waren het, en niet de Brabanders, die den prys maaktenGa naar voetnoot(*) en de Steden waren 'er mede te vrede. Dog, gelyk het al veel in dergelyke gevallen gaat, de Opzienders over deeze staalen maakten misbruik van de edelmoedigheid der Regenten; en deezen wisten niet, dat zy 'er geld voor trokken, veel minder hoeveel; dus begreepen ze ook niet, dat 'er een merkelyk soulaas voor der Steden onkosten in lag. Deeze Opzienders nu, ('t geen ik van eenige hunner in voorige dagen wel zoude kunnen bewyzen,) het geld in de zak steekende, sloegen allengskens den prys op. En zulke Aschbaazen, hierdoor de waardy deezer stoffe hebbende leeren kennen, zogten voorts overal, naar de duurste Koopers, en naar de streeken, daar men meest om Asch en straatvuil verlegen was. Dit vonden zy eerst in eenigen der Generaliteits Landen, aan Braband grenzende, en vervolgens by de Vlaamingen en de Brabanders. Dit is waar; de Vlaamingen en Brabanders zogten ons niet op; maar onze Aschbaazen zogten hen op. En onze Boeren, die zwaarder lasten van hunne Landen betaalden, en tevens een overvloed van anderen mest konden bekomen, tegens minder prys, dan men de Assche opsloeg, moesten 'er van afzien. Deeze handel kon evenwel niet lang stand houden, of dezelve moest, hier of daar, den eenen of anderen schranderen Regent in 't oog loopen; en die zelfde Inlandsche Boeren, welken zig te vooren stil hielden, houdende de waardy der Assche en de kundigheid voor zig, beklapten den handel. Eenige Steden beslooten derhalven de Aschbaazen hier over te onderhouden, welken ligtlyk toevielen: | |
[pagina 361]
| |
want deeze, het dreigende gevaar ziende, van den gewoonen buit, dien zy, by wyze van emolument, op hun ampt rekenden, en ook, onder oogluiking, nog wel eventjes eerlyk zoo konden noemen, te verliezen, beslooten, ten einde 'er nog zoo veel van te behouden als zy konden, om de Assche, en vuil der Steden, by wyze van uitkeering, en contract, over te neemen. Dit geschiedde op verschillende voorwaarden, naar het goedvinden der Regenten: hier, door het betaalen eener zekere somme, en elders, door op zig te neemen het schoonhouden der wateren, benevens het onderhouden der Kaden, en Steden paden. Hier mede was 'er voor eenige Steden veel gewonnen; dan het duurde niet lang, of het misbruik sloop weder in. Men deed, nu meester over de Assche zynde, dezelve in prys steigeren: men wist ze te schiften, naar de keuze der Brabanders, en men verzuimde om de kaden en wateren behoorelyk gade te slaan. De tyd, die, aan wyze Regenten, alles ontdekt, opende de oogen ook aan minder verzienden; en men bessoot om de Assche openbaar te verpagten, of voor Stads rekening te doen opzamelen, en verkoopen. En zints hebben 'er de Steden zig zoo wel by bevonden, dat zy geld overhouden; althans in myne welbekende aanzienlyke Vaderlyke Stad Leyden; alwaar, volgens de opgave uit de origineele Boeken van wylen jacob van werven, een Man van vernuft, die de Stad veele gewigtige diensten gedaan heeft, by verpagting, door de Brabanders, voor de Assche betaald worden, vier duizend Guldens meer of min jaarlyks. Mits dat zy dan, voor eigen rekening, onderhouden de Karren, Paarden, Aschluiden, Aschschuuren, en verdere noodwendigheden. Hier door is dan de prys der Assche zoo aanmerkelyk gereezen, dat het inderdaad een aanzienlyk Stedemiddel geworden zy. Zulks is vervolgens, door eenige Heeren van Dorpen en Heerlykheden, of door de Baljuwen en Schouten, opgemerkt, die dit mede in gebruik bragten. In eenige Dorpen viel dit gemaklyk te doen; byzonder in dezulken, die minst door Bouw- en Akkerlieden bewoond wierden, als welker ingezetenen verblyd waren, hunne Assche en vuil kwyt te raaken. Maar in Dorpen, daar veele Bouw- en Akkerlieden woonden, ging dit niet gemaklyk: dewyl de Boeren zelve dit vuil haalden, of, als uit ons voorgemelde getuig- | |
[pagina 362]
| |
schrift blykt, opkogten; en vermits veelen der andere dorpelingen, die geen Aschputten hadden, dezelve liever op een gemeenen del of Aschhoop wierpen, om ze door hunne gebuuren te doen afhaalen, dan ze aan den Heer, door dwang, te geeven. Dit was op verscheiden Dorpen van dat gevolg, dat 'er de Heeren en Schouten wyslyk van afzagen; begrypende dat hunne Ingezetenen 'er by bevoordeeld, en hunne Heerlykheden en Landen door verbeterd wierden. Men brak des de Schuuren af; gelyk ik zelve nog, te Warmond, den grond van zoodanig eene Schuur, benevens het aanhoorende erf, daar de Assche gelegen had, gekogt, en daarop goed geboomte geteeld heb. Intusschen vond men ook andere Dorpen, welker Heeren en Schouten min edelmoedig, door subtiele kunstjes, of, als ik 't zeggen mag, knevelaaryen, verscheiden der Dorpelingen noodzaakten, om hunne Assche en vuil aan des Dorps Aschman te geeven. Ik zeg, verscheiden der Dorpelingen; om dat de Boeren, die een eigen stal en mestfaalten of putten hadden, 'er niet wel toe te dwingen waren. Wat doet men dan? Men bedient zig van ban en boete: men bekeurt naauwkeurig al die eenig vuil op den weg werpt; men dwingt de Lieden, om een gemetselden mestput te houden, of bekeurt ze, en gaat naauwkeurig na, of men, by avond of ontyde, Assche in een anders put of op den del brengt; en, onder voorwendsel van gevaar van brand, is 't alweêr drie gulden voor Myn Heer den Schout, of een zesthalf twee drie voor den Diender. - En dit is de waare staat van den oorsprong der Aschverkooping in ons Land’. |
|