Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Jagtregt onpartydig beschouwd, in drie Brieven aan den Heer en Mr. J.D. door Mr. P.v.D. Alom te bekomen. In gr. Octavo 208 bladz.Voor eenigen tydGa naar voetnoot(*) hebben we gewag gemaakt van een Brief van Mr. Dierquens, aan Mr. Rendorp, wegens deszelfs Verhandeling over het Jagtregt: op deezen Brief volgt nu een drietal van Brieven, in welken Mr. P.v. | |
[pagina 363]
| |
D. op zig neemt, de bovengenoemde Verhandeling te verdeedigen, tegen de wederleggende aanmerkingen in den opgemelden Brief vervat. Zyn Ed. heeft goedgevonden dat geheele briefswyze opstel, tegen die verhandeling, van vooren tot agteren na te gaan, en dus het gansche verschil, in deszelfs volle uitgestrektheid, als 't ware op nieuw te behandelen. Mogelyk kan zulks zyne nuttigheid hebben, om den grond en van het Jagtregt, en 't geen daaromtrent in vroeger of laater tyd, hier te Lande, 't zy dan met regt of door misbruik, voorgevallen zy, nader open te leggen; waartoe het een en 't ander, ter wederzyde, in deeze Geschriften voorgesteld, van dienst kan weezen; te meer daar ook veelen der nadere aanmerkingen van den laatsten Brievenschryver, ten deezen opzigte, gantsch niet verwerpelyk zyn. Dan deeze manier is ook juist geschikt, om de behandeling van dit onderwerp, by voortgang, steeds omslagtiger te maaken; en 't meerendeel der Leezeren te verveelen; al zoekt men de dorheid van het stuk, door eene leevendiger schryfwyze, te vervrolyken, gelyk deeze Schryver zig voorgesteld heeft. (Wy laaten de reden, die hy daarvoor te berde brengt, aan haare plaatse; maar die zogenoemde vervrolykende passagien zyn zekerlyk de beste stukken zyner Brieven niet.) - Om dit verveelende omslagtige voor te komen, en den Leezeren in 't algemeen van meer nut te zyn, zou het, onzes agtens, raadzaamer weezen, dat men de behandeling van 't verschil voortaan wat enger beperkte; naamlyk ter beslissinge van de groote vraag, daar 't hier inzonderheid op aankomt, en daar een eigenaar van een byzonder Landgoed bovenal belang in heeft, ‘of de gequalificeerde Jaagers geregtigd zyn, om op eens anders Landgoed, invito Domino, tegen wil van den Eigenaar, te jaagen’? ‘'t Is my’, zullen tog de meeste Leezers met onzen Schryver zeggen, ‘'t Is my waarlyk zeer onverschillig, of alle de haazen, putooren, trapganzen, tarzels, moerhoenderen, met één woord, of al het loopend en vliegend, of vooral het grof Wild, der Graaflykheid toebehoore. Ik voor my stel 'er ook zo groot belang niet in, of zy alleen, en met uitsluiting van alle anderen, Regt hebbe, om op die dieren, zo edel als onedel, zo grof als fyn, zo klein als groot te jaagen, te vliegen en | |
[pagina 364]
| |
dezelven van kant te maaken. - Doch 't is my gantsch niet om 't even, of ik tegen wil en dank genoodzaakt ben, de Jaagers op myn land te dulden’. - Ook maakt deeze Schryver daarom geen zwaarigheid, om veele stellingen van de andere zyde toe te staan, zonder te vreezen, dat dit byzondere verschil hier door ten zynen nadeele beslist zal worden. ‘Ik kan, zegt hy, u toestaan, dat de Franken, toen ze [tot Klovis] zeiden, Omnia Gloriose Rex quae cernimus tua sunt, (Grootmagtigste Koning, alles wat wy hier voor ons hebben is het uwe,) zo wel zagen op het Wild, als op de Buit te Soissons byeen verzameld. - Ik kan u toestaan, dat geen Edelman met Spanjoelen heeft mogen gaan, geen haas, geen patrys, of eenig ander Wild heeft mogen vangen, dan met consent der Graaven. - Ik kan u toestaan, dat de Graaven alleen bezitters zyn geweest van de bosschen en wildernissen in Holland, en dat hunne Plakaaten alle die bosschen en wildernissen raaken. Ik kan u toestaan, dat alle die geregtigheden op de Staaten overgegaan zyn: dat zy alleen hebben 't regt om 't Wild te jaagen en te vangen. - Ik kan u toestaan, in den ruimsten zin toestaan, al wat ge afleidt uit het vergunnen der Vryheden; uit het verzoek van den Heer van Obdam; uit de Commissien op Aernt Knebhout en anderen; uit het beweerde door de Prokureurs Generaal tegen den Heer van Kruiningen en de Vrouw van Egmond. - Uit dit alles tog zal nog niet volgen, dat een Jaager, verlof krygende van de Staaten, of van den Opperhoutvester, 't geen in deeze het zelfde is, om 't Wild alom te jaagen en te vangen, daardoor 't regt verkrygt, om, tegen wil en dank van eenen eigenaar, op deszelfs grond te komen’. - De ongeregeldheden, welken uit die, 't zy dan eene geregtlyke, 't zy eene te onregt aangemaatigde, vryheid ontstaan zyn, komen in als de hoofdoorzaak van het eerste schryven over dit onderwerp; en 't weezenlyke des verschils, daar 't voornaamlyk op aankomt, bepaalt zig eigenlyk tot dit point. Het zelve verdient gevolglyk bovenal overweeging; en 't geen de Heer en Mr. P.v.D. deswegens aangedrongen heeft, tegen het geen de Heer Mr. Dierquens beweert, mogen zy, die zig op dit Stuk toeleggen, nog wel eens opmerkzaam nagaan. |
|