Henrik de IVde of de slag van Ivry, Tooneelspel in drie Bedryven, met Zang. Gevolgt naar het Fransche van den Heere de Rozoy. Te Amsterdam by A.v.d. Kroe 1778. Met de daarbyg voegde Historische aantekeningen, 80 bladz. in octavo.
De inrigting van dit Tooneelstuk heeft haare gevalligheid, zo door de verscheidenheid der characters, als door den zamenloop der omstandigheden, die derzelver werkzaamheid interessant maakt; en 't edelmoedige character van den Franschen Vorst wordt hier in een treffend licht geplaatst. Het hoofdzaaklyke bestaat hier in. De Ridder de Lenencourt, Zoon van den Marquis van dien naam, bemint Eugenia Dogter van Roger, een oud Koopman, en wordt van haar bemind; maar de Marquis de Lenoncourt is aan de zyde der Ligeurs, en Roger houdt zig aan die des Konings. De Marquis, hoewel door de middelen van den Koopman op de been gehouden, had de vereeniging der twee Gelieven tot nog wederstreefd; eindelyk, van 't verschil van rang afziende, geeft hy zyne toestemming, onder voorheding, dat zyn Zoon zig by het Leger der Ligeurs zal voegen. Maar Eugenia, hoewel door haaren Vader op zig zelve gelaaten, en schoon niet ongevoelig voor des Ridders liefde, kan niet besluiten haare hand te geeven aan iemand, die een vyand des Konings is, of zig tegen hem verbindt. De Ridder vertrekt; maar, op het hooren van 't geen men in 't Leger tot lof des Konings vermeldt, slaat hy over, om van de zyde der Ligeurs af te zien, en zig aan den Koning te verbinden. Wat gebeurt 'er? 'Er wordt slag geleverd op de vlakte van Ivry: de Koning behaalt de overwinning, met de volkomen nederlaag van 't Leger der Ligeurs. De Marquis getroffen, door het gedrag van den Koning, in 't afwenden van 't moorddaadige bloedvergieten, valt den Vorst te voet, en smeekt hem vergiffenis, terwyl hy zig voor hem verklaart. Intusschen komt de Ridder met een degen in de hand, die hy een gevangen Officier, welken hy op zyn woord van eer had los gelaaten, ontnomen had; en ziet deeze Officier is de Marquis zelve. De Koning handigt hem den degen over,
met deeze woorden: ‘Marquis, gy zyt thans myn gevangene: zo myne weldaden u ech-