Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke Historie van Holland. Door J. le Francq van Berkhey, M.D. Vierde Deels, Eerste Stuk. Met noodige Afbeeldingen. Te Amsterdam, by Yntema en Tieboel, 1779. In gr. octavo 314 bladz.In gevolge der voorheen vastgestelde Rangschikkinge, maakt de Heer van Berkhey, in dit Stuk, een aanvang van zyne ontvouwing der tweede Afdeelinge van het Ryk der Dieren, behelzende de onderworpen Dieren, in tien Classen verdeeld; welker eerste zig bepaalt, tot de viervoetige gehairde Dieren, of de Landdieren. Na eenige voorafgaande aanmerkingen, ter ophelderinge van 't geen men omtrent deeze eerste Classe in 't algemeen in agt te neemen heeft, schikt hy dit thans afgegeeven gedeelte, ter beschryvinge van de eerste Geslachtaartige Dieren van den eersten Rang, naamlyk de Eénhoevigen, waar onder zig de twee Geslachten, die van het Paard en den Ezel bevinden. - Men telt, gelyk hy in 't slot van dit Stuk, dat wy hier gevoegelykst oordeelen te melden, aantekent, onder het eerste Geslacht, te weeten dat der Paarden, niet meer dan twee of ten sterkste drie Soorten; naamlyk, het Natuurlyk Hollandsch Paard, de Ketten en de Hitten; welke laatsten egter aan dit Land niet natuurlyk zyn, maar uit Hitland tot ons overgebragt, en alhier genaturalizeerd worden. En wat het tweede Geslacht, dat der Ezelen, betreft, het is ook, zegt hy, hoewel het hier en daar in ons Land voortteele, in geenen deele natuureigen aan dit Gewest. Van hier is het, dat zyn Ed., zig inzonderheid toeleggende op de beschryving van het ons natuureigen Gedierte, slegts een beknopt berigt geeft van 't geen den Ezel betreft; terwyl hy in tegendeel ten naauwkeurigste meldt, 't geen omtrent onze inlandsche Paarden opmerking vordert. Men ziet ten duidelykste in dit zyn verslag van één onzer voortreffelykste Landdieren, dat hy zig geene moeite ontzien heeft, om alles daaromtrent met vlyt na te spooren; en hy verleent ons ook, ter dier oorzaake, | |
[pagina 235]
| |
een geregelder berigt nopens onze Paarden, en derzelver dienst of gebruik hier te Lande, dan tot nog immer was voorgedraagen; waar door het den Liefhebberen der Natuurlyke Historie van ons Vaderland ongetwyfeld aangenaam zal weezen. De Heer van Berkhey geeft ons hier in, na eene kortbondige natuurlyke beschryving van onze Paarden, met nevensgaande aanmerkingen over de voornaamste byzonderheden daar toe betrekkelyk, een juist verslag raakende het aanfokken en dresseeren of afregten der Paarden; 't welk hem verscheiden Landsgebruiken daaromtrent doet ontvouwen. Verder verleent hy ons eene ophelderende verklaaring van de Volkseigen benaamingen der uitwendige deelen van een Paard, mitsgaders van de daartoe gebruikelyke Konstwoorden; dat in 't algemeen zyne nuttigheid heeft, en hier byzonder zeer dienstig is; daar hy zich voorts verledigt, tot eene verhandeling over de vereischten van een goed Hollandsch Paard, het welk hem tevens aanleiding geeft, tot het mededeelen van leerzaame onderrigtingen, wegens de kentekenen van den ouderdom der Paarden. Hieraan hegt hy vervolgens natuurlyk eene onderscheiden beschouwing van de waare schoonheid en meetkundige proportie van een Paard, mitsgaders van de uitwendige en eenige inwendige gebreken der Paarden. Ten beteren verstande van dit alles gaan daar nevens vier Plaaten, op welken de aangeduide byzonderheden nagegaan kunnen worden. - Na het afhandelen van dit alles gaat onze Schryver ten laatste over, om gewag te maaken van het Nationaale gebruik, het nut en den dienst der Paarden. By die gelegenheid deelt hy eene reeks van waarneemingen mede, over het gebruik der Paarden, zo ten weezenlyken dienst als tot vermaak; 't welk ter ophelderinge van verscheiden byzonderheden van dien aart strekt. Bovenal maakt hy in dit Hoofdstuk zyn werk, van eene gezette beschryving te geeven van de Harddraavery, met het geene daartoe betrekking heeft; welke ook, benevens andere Afbeeldingen, in eene uitvoerige Plaat, in 't koper gebragt door den beroemden S. Fokke, den Liefhebberen onder 't oog gebragt wordt. - In deeze alleszins wel uitgevoerde beschryving van eene Liefhebbery, die den Hollanderen en Vriezen by uitstek eigen is, komt wel inzonderheid | |
[pagina 236]
| |
voor, een naauwkeurig berigt van den Harddraavers-Tred onzer Paarden. Volgens den Heer van Berkhey weeten onze Vaderlanders de Paarden daaromtrent indiervoegen te dresseeren, dat ze hierin alle andere Natiën overtreffen; zulks heeft hem bewoogen dit stuk afzonderlyk na te gaan, en, met byvoeginge van eene daartoe geschikte Plaat, breeder te ontvouwen. Wy zullen ook uit dien hoofde, alle andere byzonderheden daar laatende, deeze beschryving, als bovenal opmerkelyk, tot een staal uit dit gedeelte, alhier plaats geeven. - Zyn Ed. heeft desaangaande, om 'er ten volle van onderrigt te weezen, ten oplettendste geraadpleegd met meer dan éénen deskundigen; en erkent, dat hy hieromtrent by uitneemendheid veel verpligting heeft, aan den Heer Jan Ruth van Andringa, voornaam Stalhouder te Leiden; van waar hy ook in de eerste plaatse gebruik maakt van deszelfs schriftlyke opgave nopens deeze byzonderheid, welke aldus luidt. ‘De draf van een Paard, zegt de Heer van Andringa, is een tred, dien zy met de Beenen over 't Kruis doen; welverstaande met het opligten van het rechter Voorbeen, en het linker Agterbeen; en dus ook met het linker Voorbeen en het rechter Agterbeen; die beurtlings, en genoegzaam gelyktydig, twee en twee, worden opgeligt en neergezet; welke nederzetting men duidelyk en eensluidend moet hooren, by elken stap, dien het Paard doet, als het zuiver draaft. In het harddraaven behoud het Paard dienzelfden Tred, maar de stap word, door de force, die een Harddraaver doet, verlengd. Sommige en verre de meeste Harddraavers zetten den agtersten voet over den Stap of Tred van den Voorvoet; zoo dat het Voorbeen reeds geheel opgeligt zy, eer het Agterbeen, of deszelfs voet, zig nederzet. Malle Jan liep, in zyn besten tyd, zes voeten over. Dit, als mede nog zeker beroemd Paard, alhier bekend geweest onder den naam van de Ruin van de Hoogelind, zyn voor de vermaardste, zuiverste en bestendigste Harddraavers gehouden, welken men in vyf- en twintig jaaren in Holland gevonden heeft. Ze liepen twee honderd roeden binnen ééne minute af; en ik heb verscheiden maalen, met eenige Liefhebbers, derzelver treden, op zes voeten, afgemeeten. Ik reken het, in dit geval, niet, als een Paard zig verzet, of wanneer | |
[pagina 237]
| |
een Paard, zo als men 't noemt, uit malkaar vliegt; want dan zyn 'er eenige tempos, dat het Paard, in éénen sprong, met alle de vier pooten van den grond is; en in zulk eene vlugt ongeloo velyke stappen doetGa naar voetnoot(*). Maar in deeze twee genoemde, en meer eerste Hardraavers, welken door een kundigen Beryder vierkant van onderen op gereeden wierden, heb ik meerendeels opgemerkt, dat dezelven, met een vierkanten stap van de Agtervoeten, in den Tred van de Voorvoeten begonden te draaven, en eindelyk tot zes voeten overliepen. 't Is 'er midlerwyl zoo mede gelegen, dat dit overloopen in 't harddraaven niet geschied door alle Paarden, schoon zy zuiver en hard kunnen draaven: neen; 'er zyn verscheiden Harddraavers welken niet dan van tred op tred, of met den Agtervoet in den stap van den Voorvoet komen. Dit overloopen hangt grootlyks af van den natuurlyken stap, of den draf, die het Paard daar toe eigen is; en voorts van de hand des Beryders, die het Paard op deeze wyze geleerd, en 'er de fundamenten van het Harddraaven in geleid heeft. Tot den waaren en zwierigen loop van een Harddraaver word vereischt, dat het Paard een staanden kop en nek hebbe; los en vierkant in de Schouders en in de kniën; mitsgaders gerekt in het Lyf zy; als mede dat het de Hakken opgehaald en geslooten bebbe, zoo dat de Beenen elkaar als Molenwieken volgen. De voornaamste gebreken, welken een Paard veelal in 't harddraaven heeft, zyn het springen en het in malkaar loopen. Het springen bestaat daarin, dat het Paard zig schielyk agter en voor uit op den grond op en neder geeft, in de manier, welke de Franschen in de kunsttermen Terre a Terre noemen. Het andere is als de Galop; het in malkaar loopen als de Tel, l'amble; de gebroken gang, als le Fraquenard, het draaven en agtergaloppeeren als l' Aubin der Franschen. Maar dit alles wraakt men; in het zuiver draaven houd men slegts één stap of tred voor goed; zoo | |
[pagina 238]
| |
dat alle tusschentreden, die buiten het zuiver en gelyktydig nederzetten, en het hooren der twee klanken geschieden, voor gebreken in het harddraaven gehouden worden.’ Onze Natuurlyke Historieschryver dit berigt van den Heer van Andringa, door zyne verdere opmerkingen en verklaaringen, voorts ophelderende, vervolgt indeezervoege. ‘Het staat, zegt hy, vast, dat 'er in een zuiveren draf niet dan twee klanken gehoord moeten worden; schoon 'er zig telkens twee voeten, als 't ware, te gelyk nederzetten: daar men in tegendeel in de Galop meerder klanken hoort; en byzonder in den natuurlyken stap, of den langzaamen gang, zeer onderscheiden den hoefslag van elken voet hoort. Dit onderscheid toont, dat 'er een zeer aanmerkelyk verschil van beweegingen in den stap en den draf plaats heeft; het welk men, schoon een onoplettende zig verbeelde, dat het Paard in den draf dezelfde beweeging heeft, en de voeten of de hoefslag, (dus zal ik dit in 't vervolg benoemen,) dezelfde klanken geeft als in den stap, in het draaven klaar bespeurd. In den eenvoudigen stap hoort men in tegendeel den hoefslag verdubbeld. Zoo laaten byzonder de Sleepers Paarden te Amsterdam, en elders, daar de Paarden zig aan een dagelykschen stap gewennen, zeer duidelyk de vier onderscheiden klanken en tempos, by 't nederzetten der voeten, op de steenen hooren, 't welk dus een zeer kennelyk onderscheid tusschen den stap en den draf maakt; even als in den galop den drieklank; 't welk virgilius reeds nagevolgd heeft, in 't bekende Versje:
Quadrupedante putrem sonitu quatet ungula campum.
Maar in den draf beweegen zig de voeten spoediger over 't kruis. Als een Paard draaft, beweegt het niet de twee voorsten, of twee agtersten; noch ook de twee zylingsche, de rechtsche voor- en agter of de tweelingsche voeten, zoo als in den tel; zy beweegen zig integendeel beurtlings, de een na den anderen, by wyze van Moolenwieken, welker einden nu boven en dan onder zyn, zonder eenige andere tusschenpoozing van op en neêr te zyn dan die het tempo noodwendig bepaalt. | |
[pagina 239]
| |
Ter dier oorzaake noemt men deeze beweeging in den draf eene kruis-wyze beweeging; om dat de beenen zig beurtlings rechts en lings overkruisen. - Om den Leezer hier van, zoo veel 't ons doenlyk zy, een klaar begrip te geeven, zullen wy dit, door eenige Figuuren, in de nevensgaande Plaat tragten op te helderen. Laaten ten dien einde, volgens deeze voetmaat in Plaat VI 28 voeten, de twee horizontaale lynen A B de lynen zyn, naar welken een Paard recht doorstapt en doordraaft, en waar op de hoefslagen neêrkomen. Op deeze lynen nu stel ik de vier hoefslagen, of de rust van een stilstaand Paard, op vyf voeten; zoo als het van een welgemaakt Paard doorgaans gesteld word: en deszelfs hoefslagen worden aangeduid met R.V. Rechter Voorvoet; R.A. Rechter Agtervoet; L.V. Linker Voorvoet; L.A. Linker Agtervoet. Het Paard, dus in eene natuurlyke rust staande, begint zig te beweegen; het ligt eerst één der Voorvoeten, kortstondig, met één der overkruis staande Agtervoeten, op; by voorbeeld: eerst ligt het op den Rechter Voorvoet by R.V.; brengt dien, in den natuurlyken stap, zagter voort, tot twee voeten by A; en maakt, in 't neêrzetten, den eersten klank, aangeduid met nommer 1. Oogenbliklyk, en schier gelykstondig, is ook opgeligt de Linker Agtervoet L.A.; deeze zet zig insgelyks neder op twee voeten afstands van den stand des agtersten hoefslags, van L.A. tot by B; en geeft, in het nederzetten, een tweeden klank; die aangeduid is met 2. Nu zyn deeze twee voeten, schoon ze, door dien stap, op den platten grond kruiswyze staan, elkander nog niet kruiswyze gepasseerd; dat is de Rechter Voorvoet en de Linker Agtervoet hebben nog niet voor by den Linker Voorvoet en den Rechter Agtervoet gestapt, om dat 'er slegts maar eene beweeging voorwaards geschied is. Dan daarop helt het lichaam van 't Paard over, als nog steunende op den Linker Voorvoet, en den Rechter Agtervoet, geduurende die eerste overhelling, of stap, van de twee voeten 1-2; tot dat de Rechter Voor- en de Linker Agtervoet op den grond rusten. Voorts bevorderen de Linker Voor- en Rechter Agtervoet; die zig agtervolgende opligten, de tweede overhelling op dezelfde wyze als de twee eersten; met dit onderscheid, dat de overhelling, te gelyk met de Stappen, eenpaari- | |
[pagina 240]
| |
ger en wyder worde; om dat de tred van den Linker Voorvoet nu volstrekt voorby den stap van den Rechter Voorvoet treeden moet, zal het Paard voortgaan. Dus dan kruist de Linker Voorvoet voorby den Rechter Voorvoet, en plaatst zig twee voeten voorby A by C; en door dien de overhelling van den Linker Voorvoet verdubbeld is, op den afstand van vier voeten, uit zyn hoefslag by L.V., dat de derde nedertrede is, zo geeft deeze Linker Voorvoet den derden klank, aangeduid met 3; terwyl de Rechter Agtervoet R.A. zig insgelyks voortzet; en vermits hy dien afstand der trede volgen moet, kruisende voorby den reeds voortgetreden Linker Agtervoet by B, zoo valt hy mede, met eene verdubbelde overhelling, treedt nêer by D, en geeft dus den vierden klank, aangeweezen met 4. Hier uit blykt nu, dat, doordien deeze treden onderscheidenlyk gehoord worden, 'er altyd vier voeten in eene successive beweeging zyn, en beurtlings vast op den grond staan, daar in tegendeel, in den draf, wanneer men slegts twee klanken hoort, 'er successivelyk twee beenen omtrent te gelyk zig beweegen en neder treeden, waar van daadelyk nader. Laat ons nu zien hoe wy verder deezen stap, en het geene men kruisen der beenen noemt, kunnen verklaaren. Om dit, door een tweede voorbeeld, in den waaren stap van een Paard te toonen, heb ik, naar de tekenwyze van den beroemden de lairesse, boven op dezelfde voetmaat, by manier van lynen en gewrigtstekenen, gesteld de waare verdeelingen van het rif en de gewrigten van een Paard, zoo als die by den stap op den platten grond staan. Het Paard staat in Fig. 2, boven de voetmaat, in de zelfde voetmaat, als in den platten grond, by de lynen van Fig. 1, aangeweezen is. De Rechter Voorvoet a, en de Linker Agtervoet b staat hier reeds opgeligt, en in het tempo van den val, om neder te treeden, op den hoefslag, die, naar uitwyzen der stippen, loodrecht overeenstemt met A B op den platten grond van Fig 1. Terwyl nu deeze Rechter Voor- en Linker Agtervoet in hunnen val of nedertred zyn, helt het lichaam van 't Paard, op de rust van den Linker Voorvoet c, en dien van den Rechter Agtervoet d over: zo dat de Linker Voorvoet c, en de Rechter Agtervoet d, waarop als nog de rust van het Paard is, in dit tempo overhellende van stand veranderen, en dien | |
[pagina 241]
| |
der aangestipte lynen aanneemen. Dat is, de Rechter Agtervoet helt over, in de lynen d, e, b, en de Linker Voorvoet in de lynen c, f, g: zoo dat de romp van 't Paard tusschen e en f vooruit geschooven zy. In dien stand is de eerste stap der twee opgeligte en mede voorttreedende voeten, te weeten, die van den Rechter Voorvoet a en van den Linker Agtervoet b, in beweeging van overhelling; als wanneer de voeten elkander staan voorby te kruisen. Dezelven dus nederzettende by c en d, hebben deeze stappen, voorby den Linker Agter- en Rechter Voorvoet de lynen
met den Rechter Agtervoet, en de lynen met de Linker Voorvoet gesormeerd. Hier mede is de volle stap van twee schreden volbragt, en de beenen hebben, gelyk de gestippelde lynen k, k (kruis) aanwyzen, twee en twee voorbygekruist, en dus is de romp van 't Paard vooruit geschooven tusschen h en k. Uit deeze Figuur ziet men ten klaarste, wat de Liefhebbers door het kruisen verstaan; en ze toont tevens hoe men de schreden of stappen van een Paard, het zy in den stap of draf, best kan aanduiden met de Figuur van de samengestelde Letters MM; 't welk ook by de Liefhebbers gemeen is. Deeze Figuur nu voldoende agtende, met betrekking tot den zagten stap, of het begin van 't beweegen van een Paard tot den draf, zoo hebben wy hier niet by te voegen, dan alleen dit; dat een Paard, wanneer het zig tot den stap of den draf begint te beweegen, doorgaans het hoofd zal beweegen, en den hals eenigzins vooruitsteeken, om het overhellende evenwigt voorwaards te bevorderen, 't welk eene moedige Harddraaver byzonder cierlyk doet; geevende zelfs voor den stap een zagten sprong; dan hier van vervolgens nader. Dog laat ons zien, hoe nu het Paard, uit den stap, in den draf, en vervolgens in den Harddraavers overstap komt. | |
[pagina 242]
| |
Om dit duidelyk te begrypen, volgt men beide de reeds verklaarde Figuuren. Men stelle, dat het Paard gelyk in een sterken draf geschied, de Agtervoeten brengt even agter, of in den hoefslag van de Voorvoeten, of ook wel daar over; terwyl de Voorvoeten zig dus juist ook zoo veel verder voortzetten, en het lyf, in de overhelling, gerekter en ook laager valt. Want, en dit dient vooraf wel opgemerkt te worden, de Voorvoeten stappen zelden wyder, dan de stand die het Paard natuurlyk heeft, dat is vyf voeten; maar, wanneer de Agtervoet overtreed, dan word de Voorvoet juist zoo verre vooruit gebragt, als zulk een Agtervoet na en van zynen overstap in den natuurlyken stand van den Voorvoet geeft. En dit kan ook nooit anders zyn; want de gewrigten en kniën van den Voorvoet, zig binnenwaards buigende of liever vouwende, kunnen geen voorwaardschen overstap maaken, zoo als de buiging van den Agtervoet, die den arm voorwaards beweegt. Intusschen is de kragt van den Voorvoet zeer sterk, in 't houden van 't evenwigt, in 't overhellen, en vooral in de kragt, om den Agtervoet voort te trekken. Evenwel kan een Paard de Voorvoeten sterk voor uit zetten, gelyk in den Renloop, en het agter uit slaan, te zien is; als wanneer het de Voorvoeten zeer sterk vooruit zet. Maar in het draaven, en byzonder het harddraaven, alhoewel een weinig niet schaade, zou het evenwel den agtertred benadeelen; waarom de Liefhebbers liever zien, dat ze de Voorvoeten fraai en zuiver opligten, en stout nederstappen; zoo dat de Voorvoeten, in den draf, de Hoeven, als 't ware, tegens de armen omwenden; 't welk de Paarden ongeloovelyk digt aan den Elleboog kunnen doen. Men telt het gevolglyk, alhoewel 't kunne geschieden en ook werklyk geschied, dat een Paard den Voorvoet verder dan gemeen voorzet, egter niet onder de fraaie en meest natuurlyke beweegingen. Dog keeren wy weder bepaaldlyk tot ons onderwerp.’ ‘Het Paard ligt nu, naar de Aftekening op den platten grond in Fig. 1., weder op, den Rechter Voorvoet by A, en te gelyk den Agter Linkervoet by B, met dit onderscheid, dat, daar ze in den stap met vier onderscheide tempos opligten, zy nu als beiden te gelyk opligten. Het Paard hier door sterker overhellende, | |
[pagina 243]
| |
zoo valt de Rechter Voorvoet A nu neder na den gevormden hoefslag van den Linkervoet C by E; en de Linker Agtervoet B juist in den opgeligten hoefslag van den Linker Voorvoet, by L.V. dat een goeden draf is. Maar, vermits deeze Voeten gelykstondig nederkomen, zoo hoort men niet dan éénen klank, ten minsten in den zuiveren draf: hierom tekenen wy die klanken, om niet in de nommers te dwaalen, aan, met E 3 en L. V 3. Daarbenevens ligten zy nu ook, in het zelfde tempo, dat deeze Rechter Voorvoet A en E, en de Linker Agtervoet B, in den hoefslag L.V. vallen, de andere Voeten op; zoo dat, terwyl A en B, in den val of nederdaaling, zig op den grond staan neder te zetten, de Linker Voorvoet C, en de Rechter Agtervoet D, alreede in beweeging zyn, en oogenbliklyk de opligting der gemelde Voeten volgen. De Rechter Agtervoet D valt als dan in den hoefslag van den Rechter Voorvoet by R.V. en de Linker Agtervoet B in den geweezen hoefslag van den Linker Voorvoet C. Gemerkt nu deeze Linker Voorvoet zig schielyk, en onmiddelyk te gelyk met den Rechter Agtervoet opheft, zoo valt de tweede stap van den Linker Voorvoet neder by F; en de Rechter Agtervoet in den hoefslag A; waarmede het Paard in den draf loopt. Dus is, volgens de Lynstreeken, die zig in Fig. 3 als halve Cirkels vertoonen, de kruising der Beenen tweemaal geschied: eerst is de Rechter Voorvoet en de Linker Agtervoet in den draf gekruist, voorby den Linker Voor- en den Rechter Agtervoet, en zo vervolgens over en weder; 't welk by de Letters k, k nagegaan kan worden. En nademaal de hoefslagen der agtervoeten treeden in die der voorvoeten, zoo is derzelver stap nu een voet meer voorwaards; als blykt in de twee agterste halve Cirkels, en de voorste wydte van dien stap met de voorvoeten. Maar nu stapt de Harddraaver van drie tot zes voeten over; eene wydte, welke schier alle denkbeelden te boven gaat. Dan laat ons, om by onze Figuur te blyven, het Paard nu eens in den Harddraavers overstap beschouwen. Wy kiezen de middelmaat van drie voeten, voor by de voorvoeten kruisende. Ik stel des dat het Paard, in den Harddraavers draf schietende, nu wederom den Rechter Voorvoet E, en den Linker Agtervoet C, zoo schielyk opligt en over doet vallen, dat hy die beiden nederzet in het tempo, dat de an- | |
[pagina 244]
| |
deren reeds opgeligt zyn; 't welk men noodwendig aldus moet begrypen. Want doordien het Linker Agterbeen verder treeden moet, dan het Linker Voorbeen staat, zoo moet het Linker Voorbeen, zal het Linker Agterbeen van drie tot zes voeten over dien hoefslag overstappen, in het tempo deezer snelle beweeging al mede in beweeging zyn, en dus over en weder. En dit tempo, hoe onnagaanbaar, is dat, waar in de overstap geschied; en waarin het Paard, door zyne kragt en draavers oeffening, zoo lang, als 't ware, in de lugt hangende, zonder eenigen der vier voeten opden grond te zetten, zyn overstap verrigt, en te gelyk weder in zyn draf voortvliegt. Men kan hier uit afneemen, dat, schoon wy, daar wy om ons uit te drukken niet anders kunnen doen, gewag maaken van eene beurtlingsche optilling der voeten, dat egter die beurtlingsche optilling der voeten zoo ongeloovelyk spoedig geschied, dat het ons niet mogelyk zy de juiste tydstippen daar van te bepaalen; ook zal het 'er voor als nog niet zeer op aankomen. Ingevolge hier van zoo helt het Paard dan over, op de rust van den Linker Voorvoet F, en den Rechter Achtervoet A; als waarin de hoefslag van den voorgemelden draf staat. Maar nu, in den tyd dat de Linker Voorvoet F zig spoedig opligt, met den Rechter Agtervoet, de wydte van drie voeten overstappende, zoo is de val van den hoef, over den hoefslag van den nu opgetilden en reeds voorgeschooten linker Voorvoet F, juist by G; en het Paard heeft, in deeze twee schreden, voortgedraafd elf voeten wydte, daar onder vier voet overstap; terwyl de Rechter Voorvoet alrede verplaatst is. Hier op stapt het Paard wederom, met den Rechter Agtervoet, vier voeten over, of voorby den hoefslag van den Linker Voorvoet F; en dus valt de hoefslag van den Rechter Agtervoet neder by H; en de Linker Voorvoet F, op deeze wyze overgeheld zynde, valt neder by I; zoo dat het Paard nu, in twee schreden, voortgedraafd hebbe, 16 voeten, waaronder zes voeten overstap in de twee schreden. Indien onze Aftekening het niet klaar bewees, zou men ligtlyk, in den eersten opslag, rekenen, dat, als ieder Agtervoet 4 voeten voor by den overkruisten Voorvoet overstapte, dat dan het Paard tweemaal vier, dat is agt voeten gronds overstapte, en voortzette in de twee schreden. Dan men gelieve in agt te neemen, dat juist de beide | |
[pagina 245]
| |
overstappen, wel te verstaan die der Agtervoeten, al schoon ieder Agtervoet op zig zelven vier voeten overstappe, elkander zoo kruisen, dat zy beiden twee voeten gronds, in een gelyken stand, houden. De Voorvoeten tog, die nimmer wyder stappen, dan het uitgerekte stel van een draavend Paard overstapt, tekenen den hoefslag op twee voeten afstands van elkander. Zoo staat, by voorbeeld, in de voetmaat onder aan by M, den overstap van den Linker Agtervoet in G, vier voet voorby den hoefslag van den Rechter Voorvoet E gevallen zynde, de hoefslag van den Linker Voorvoet F dan, op een afstand van twee voeten van den hoefslag van den Rechter Voorvoet E. Gevolglyk is de overstap, ten opzichte van den hoefslag van den Linker Agtervoet in G en Rechter Voorvoet E, vier voeten wyd; maar dezelve is slegts twee voeten, ten opzichte van den hoefslag van den Linker Voorvoet F. Dus blyft dan ook de hoefslag van den Linker Agtervoet dezelfde, in opzicht van den overstap van vier voeten, door den Rechter Agtervoet by H; waar in wederom dezelfde afstanden zyn. Zy vullen dus, in de kruising der hoefslagen, juist de wydte van twee voeten; en hier door komt het, dat, schoon ieder stap wel vier voeten wyd zy, die waare tusschenwydte van vier en vier zig nogtans op een zuiveren afstand van zes voeten bepaalt.’ ‘Nadien elke onderscheiden tred twee voeten op dezelfde plaats inneemt, zoo worden deeze vier voeten maar twee voeten; en gevolglyk is de geheele winst der beide overstappen 6 voeten gronds. Het valt zeer moeilyk om dit door eene Figuur te verklaaren; en zonder dezelve is het in 't schryven onmogelyk te doen; dan de Leezer, vertrouwen we, zal het nu gemaklyk begrypen, als hy maar met oplettendheid naar de voorgestelde Figuuren en Letters te werk gaat. Om hier in beter te slaagen stelle men zig den gang van een Paard duidelyk voor: men neeme vier stukken gelds, of anders, om 't nog klaarder te hebben, vier papiertjes, getekend L A. R A. L V. en R V.; en legge die in zulk een stand, naar de betekenis der Letters, in de linker- en rechter hoefslagen, als het Paard staat, stapt, of draaft. Men verlegge telkens ieder van dezelven naar den stand, stap, of draf, langs twee getrokken lynen van voet tot voet, met kryt op een tafel of lei; en tekene vervolgens, by 't verleggen | |
[pagina 246]
| |
van ieder, als zynde een stap of tred, den hoefslag. Dit doende zal men zig een duidelyk begrip vormen van het haddraaven: eene recht Vaderlandsche liefhebbery en kunstbehandeling. Hierom hebben wy ook, ter betere voorstellinge van dezelve, in deeze Plaat, boven de gemelde Voetmaat, en in denzelfden stand, in Fig. 4. nog voorgedraagen een netten omtrek van de waare en zuivere houding van een welgemaakten Harddraaver en deszelfs Ryder.’ ‘De Rechter Agtervoet A, gelyk ook de Linker Voorvoet B, staan in den stand van draaven; terwyl de Rechter Voorvoet C, en de Linker Agtervoet D, in den val zyn. Op dit zelfde tempo is de Rechter Voorvoorvoet en de Linker Agtervoet alrede opgeligt, om neder te stappen in den hoefslag L; 't welk dus vallen moet; nademaal, om den anderen stap, nu de Rechter Voor- en Agter-, en dan de Linker Voor- en Agtervoet elkander beurtlings volgen, waarom ook in onze Astekening deeze stap dus valt. Dat is, om tog klaar te zyn, de eerste stap of liever halve schred in Fig. 1. was, met den Rechter Voor- en Linker Agtervoet, in A en B; de tweede was die met den Linker Voor- en Rechter Agtervoet in C D; de derde en vierde in den draf insgelyks van A in E; van B in L.V. van C in F en van D in A; zoo dat by A de eerste te doene drafstap stonde: de Agtervoet D trad des uit A over tot H; 't welk de eerste Harddraavers stap was, vervolgens trad C tot G; 't welk de tweede Harddraavers stap was; en eindelyk, voorondersteld dat die Rechter Voorvoet buiten het perk der tekening in beweeging zy, stapt de Linker Agtervoet voor den vierden keer neder, en valt in den overstap van den Harddraf. Dat is, eens in den stap van R.A. tot D; eens in den draf van D tot in den hoefslag van den Voorvoet A; eens in den Harddraf van A tot H; ten laatsten in den Harddraavers overstap van H tot L, en dus viermaalen. De kruising valt hier insgelyks in de aanwyzing by K, onder Fig. 4. en de beenen hebben ieder, van den stap tot den draf, nu tweemaal gekruist, of samen vyfmaal met de halve schred: dat is, tweemaal met elken Rechter Voor- en Linker Agtervoet; en tweemaal met den Linker Voor- en Rechter Agtervoet; en eens met den Rechter Agter- en Linker Voorvoet, waar op onze Harddraaver afgebeeld staat. | |
[pagina t.o. 246]
| |
MEETKUNDIGE AFBEELDING, hoe en op welke wijze eene HOLLANDSCHE en FRIESSCHE HARDDRAAVER, van den STAP, op den HARDDRAF, komt.
|
|