vermoogend te zyn. De Schryver deezer Aanmerkingen daarentegen is van gedagten, dat dit slegts zoo lang duuren moet, als de Quote van alle de Gewesten aan die van elkanderen geëvenredigd is. Dat eene Provincie, die in vermoogen toeneemt, zoo wel moet vermeerderd worden in haare Quote, als eene Provincie, die in vermogen afneemt, daarin moet verminderd worden. Iets, dat, onzes oordeels, niet geheel onredelyk is; en hier zoo wel wordt voorgesteld en aangedrongen, dat veelen onzen Schryver ligtlyk daarin zullen toevallen. Althans men is hierdoor volkomen in staat gesteld, om dit geschil, 't welk onze opmerking ten hoogste verdient, uit verschillende oogpunten te beschouwen. - Voor 't overige spreekt onze Schryver in den tweeden Brief ook nog, van dat gedeelte van het Zestiende Artykel der Unie, alwaar de Heer en Mr. paulus eenige gevallen opgeeft, waarin de Staaten Generaal, in geschillen tusschen twee of meer Provincien, zonder Compromis of delegatie der twistende partyen, zig gemengd hebben; beweerende, dat de Heer en Mr. paulus zig in die gevallen, welke hy tot bewys daarvan aanhaalt, merkelyk heeft bedrogen. Doch wy twyfelen sterk, of onze Schryver, in het tegenbewys daarvan, wel zoo gelukkig geslaagd zy, als in de behandeling der eerste quoestie, welke in deezen Brief voorkomt.
In den derden Brief wederlegt onze Schryver de gedagte van den Heer en Mr. paulus, op het Negentiende Artykel der Unie, in zyn onderzoek, of de Algemeene Staten kunnen kennis neemen van misdaaden, begaan in 't stuk van hun Ampt, door persoonen, wezende in eed of dienst van de Generaliteit: wanneer die persoonen zig bevinden op het Grondgebied van de byzondere Provincien.
Verder maakt hy ook nog eenige aanmerkingen op het geen, door den Heer en Mr. paulus, zoo op het negende als negentiende Artikel der Unie, omtrent het verminderen van onze Krygsmagt, gezegd is. En voorts wordt deeze derde of laatste Brief beslooten, met aanmerkingen over het geene de Heer en Mr. paulus, zoo in het tweede als derde Deel, nopens het beslissen van geschillen, over Oorlog, Bestand, Vrede of Contributien gezegd heeft. Doch hieromtrent komt het ons, na het beredeneerde door den Heer paulus nogmaals nagezien te hebben, voor, dat de Schryver deezer aanmerkingen