Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 196]
| |
Handvesten, Privilegien, enz. der Stad Dordrecht, opgezogt, overgezien, met de oorspronglyke stukken vergeleeken, en met Geschied- en Oudheidkundige Aanmerkingen opgehelderd, door Mr. P.H.v.d. Wall, Lid van den Oudraad der Stad Dordrecht, enz. Zesde Afdeeling. Te Dordrecht by P.v. Braam, 1778. In Folio 240 bladz.Op de brieven van Keizer Karel den V, waar mede de voorige Afdeeling eindigde, volgen in deeze die van zynen Zoon Philips, zedert deszelfs inhuldiging in den jaare 1555, tot dat 's Lands Staaten hem, in den jaare 1581, plegtig afzwooren. 's Lands omstandigheden in dat tydbestek maaken veelen deezer Papieren, waar onder ook eenigen van de Staaten voorkomen, te merkwaardiger; en derzelver inhoud geeft den Heer en Mr. van der Wall te meerder aanleiding, tot het voordraagen van leerzaame ophelderingen, die zo aan de taal en denkwyze van dien tyd, als aan deeze en geene byzondere geschiedenissen, schikkingen en inrigtingen licht byzetten. Vooral heeft dit plaats, met betrekking tot de bedryven veeler uitmuntende Mannen van dien tyd, tot de Scheepvaart, de Regtspleging, het Jagt-en Muntregt, met meer dergelyken. - Om 'er den Leezer iets uit mede te deelen, dat eene algemeene aanmerking vordert, zullen wy ons bepaalen tot eene geschied- en regtskundige aanmerking van onzen Autheur, wegens het overleveren van de Costumen der Steden, ten Hove; en derzelver thans nog verbindende kragt, schoon ze niet door den Landsheer bevestigd zyn geworden. ‘Keizer Karel, zegt hy, zig beijverende ter herstelling van de verouderde misbruiken, bijna overal in de Regtspleeging ingesloopen, telde, onder de voornaamste gebreken, de verschillendheid van Costumen, Regten en Gewoonten, waarnaar de Onderzaaten zyner Nederlandsche Staaten geregeerd werden. Aan den éenen kant begreep hy, dat daar uit veel verwarring en wanorde in de Regtsoefening gebooren wierd, terwijl, aan de andere zijde, sommige derzelven, naar zijne bevatting, voor 't algemeen belang nadeelig, ja zelfs met de billijkheid | |
[pagina 197]
| |
onbestaanbaar, waren. Hij was daarom bedagt, om de zoo zeer verschillende Gewoonten, ware het moogelijk, op een' eenpaarigen voet te brengen; en zulken die Hem onredelijk voorkwamen, en laat ik 'er bijvoegen aan zijne heerschzugtige begrippen in den weg stonden, als Corrupteelen, gelijk Hij ze elders benoemtGa naar voetnoot(1), te doen doorgaan en vernietigen. Om hier in wel te kunnen slaagen, was het vooraf noodig, dat de Costumen van de Nederlanden in 't gemeen, en derzelver Steden in 't bijzonder, bijéén en in geschrift gebragt wierden. Ten dien einde deed Hij, den 15den Junij van het jaar 1526, aan de Staaten van Holland een voorstelGa naar voetnoot(2), 't welk de Steden, toen ter tijd, in beraad namen; dog dat, kort daar na, voor zoo ver zulks ten kosten van den Lande geschieden zou', eenpaarig afgeslagen werdGa naar voetnoot(3). Egter liet men aan den Keizer over, om, daar op aanhoudende, dit voor zijne rekening te mogen doen. Waarschijnlijk zogt men, langs dien weg, het bijeenbrengen der Costumen, op eene beleefde wijze tegen te gaan; wijl, zoo als wij zien zullen, de Steden daar toe weinig zin hadden. Ook bleef de zaak bij voorraad hier bij, zijnde, zoo veel ons bewust is, door den Keizer, daartoe geen nader aanzoek gedaan; ten minsten, daar vielen, toen ter tijd, bij de StaatenGa naar voetnoot(4), geene verdere raadpleegingen daarover. Karel zag nogtans van zijn voorneemen geenszins af; maar, gebruik maakende van zijn souverein gezag, gaf Hij, in 't jaar 1531, openlijk bevel, dat de Costumen van alle zijne Landen van Herwaardsover, (waardoor, naar den stijl van dien tijd, de Nederlandsche Provincien worden aangeduid,) derzelver Kwartieren, Steden en Heerlijkheden, binnen den tijd van zes maanden, schriftelijk zouden worden bijééngebragt, en aan Hem, of, bij zijne afweezigheid, aan de Landvoogdes | |
[pagina 198]
| |
overgeleverd; ten einde, na ingenomen berigt van de Provinciaale Gerigtshoven, daarop te besluiten; zoo als in de meeste regtvaardigheid en redelijkheid, ten beste van het Land, zoude geoordeeld worden te behoorenGa naar voetnoot(5). Aan deezen last werd slegts door weinigen voldaanGa naar voetnoot(6). Weshalve Zijne Keizerlijke Majesteit, den 4den October van het jaar 1540, dit Bevel andermaal vernieuwen liet, lastende een' ieder', om, binnen den tijd, welken de Landvoogdes bepaalen zou', daaraan te gehoorzaamenGa naar voetnoot(7). Dan dit Gebod vond geen meerder ingang, dan het eerste, althands niet in Holland. De Keizer, hier over te onvrede, gelastte daarom het Hof, van aan alle de Steden en Vlekken, welken in gebreke gebleven waren, eene nadere aanschrijving te doen. Hieraan voldeed het het zelve, één en andermaal, gelijk de voorhanden zynde Brieven van 't jaar 1548 en 1551 uitwijzenGa naar voetnoot(8). Karel bereikte, langs dien weg, eenigermaate zijn oogmerk; ten minste sommige Steden, waaronder deeze Stad [Dordrecht], nevens Schoonhoven en 's Gravenhage geteld worden, zonden haare Costumen overGa naar voetnoot(9). De meesten egter toonden zig, bij aanhoudendheid, daartoe ongeneegen; zoo als uit een Brief van den Hertog van Alva, ten dien einde, aan het Hof van UtrechtGa naar voetnoot(10), en aan de Gerigtshoven der andere Land- | |
[pagina 199]
| |
schappen, in 't jaar 1569, afgezonden, duidelyk te te zien is. Deeze onwilligheid lei', buiten twijfel, den grond, dat, in het volgend jaar, bij de bekende Ordonnantie op de Crimineele Justitie, alle Usantien en Costumen, zoo lang ze niet in geschrift gesteld, overzien, en van nieuws bevestigd waren, geschorst wierdenGa naar voetnoot(11). Dan niet tegenstaande deeze verklaaring bleeven egter verscheiden Plaatsen in haare wijze van denken volharden. Ook was deeze Ordonnantie, bij het vijfde Artijkel van de Gentsche Bevrediging, tot nader orde, buiten gebruik gesteld. Men hield zig vervolgends, op den duur, bij de aaloude Costumen en Gewoonten. De Landschappen, welken zig der Heerschappij van Koning Philips onttrokken, geraakten daardoor van deeze Bevelen ontslaagen. De overigen, die onder zijne magt bleeven, draalden daar mede by aanhoudendheid. Dit gaf aanleiding, dat, jaaren daar na, de Aertshertogen Aelbregt en Isabella dit werk weder aanvingen, en, bij hun bekend Edict van den twaalfden Julij des jaars 1611Ga naar voetnoot(12), aan derzelver onderhoorige Steden en Plaatsen, welken, sederd het jaar 1540, in gebreke waren gebleeven, tot het overbrengen der Costumen, van nieuws bevel gaven. De meeste, zoo niet alle, de Brabandsche en Vlaamsche Plaatsen voldeeden toen, van tijd tot tijd, daaraan gereedelijk, gelijk, uit derzelver Costumen, door christyn en van den hane, in het licht gebragt, kan gezien worden. Dan, om tot Holland weêr te keeren, daar waren egter Steden, welken aan de Bevelen van den Hertog van Alva gehoorzaamden, waaronder deeze Stad, om van geene andere te spreeken, mede behoorde. Of onze Costumen, door den Landsheer bevestigd zijn geworden, is ons tot hiertoe niet gebleeken. Wij hebben egter veel reden, om daar aan te twyfelen. Want, behalven dat aan ons geene goedkeurig van dien | |
[pagina 200]
| |
aart, met betrekking tot ééne der Hollandsche Steden, immer voorgekomen zij, zoo waren de opkomende Beroerten aan den éénen, en de zwaarigheden, die zig in derzelver hervorming opdeedenGa naar voetnoot(13), aan den anderen kant, waarschijnlijk oorzaak, dat deeze Bevestiging agter bleef. Hier uit rijst derhalve eene gegronde bedenking, of deeze Costumen, uit dien hoofde, thands ter tijd, wel van eene verbindende kragt kunnen gereekend worden? Om hierop onderscheidenlyk te antwoorden, het schynt ons toe, dat zij, voor zoo veel ze, noch door laatere wetten van den souverein, noch door bijzondere Keuren van den Magistraat, vernietigd of veranderd werden, ook nu nog behooren te gelden. 't Is bekend, dat de Landzaaten van ouds aan de Costumen geen minder gezag, dan aan de Graaflijke Privilegien, toekenden. De vroegere Graaven niet alleen maar Karel en zijn zoon Philips hadden ze daarbij, ook uitdruklijk en met naame, bezwooren. De Staaten en derzelver bezondere Leden hebben, te meermaals, 't gezag daar van opendlijk erkend en gewettigd. Wij zouden der kundigheid van onzen Leezer te kort doen, indien wij daar van uit de Unie van Holland en Zeeland van 't jaar 1576, de bekende Utrechtsche Vereeniging en andere Gedenkstukken van dien tijd, bewijzen wilden opzaamelen. De Magistraat van Utrecht stond, wel is waar, in 't jaar 1592, ten aanzien van de Costumen, overgezonden aan Alva, in een ander begrip, en hield die Verzaameling slegts voor een bloot Ontwerp, 't welk, nooit bekragtigd zijnde, in Regten geenzins gelden kanGa naar voetnoot(14). Dog wie merkt niet, dat dit alleen het oordeel van eene bezondere Stads Regeering zij, die welligt gewigtige redenen had om op zulk een wijze te denken. Daarenboven was het, met de geheele zaak, bij haar ook eenigzins anders gelegen. Die Stad had haare Costumen aan | |
[pagina 201]
| |
Karel den Vovergebragt. Zij waren ook, door dien Vorst, gelijk wij met een woord zeiden, in 't jaar 1550 bekragtigd. Deeze derhalve alleen, en geene anderen, konden aldaar in aanmerking komen; te minder, daar, bij die bevestiging, alle andere Gebruiken en Usantien uitdruklyk vernietigd waren. Dog in Holland wist men niets van zulk eene goedkeuring. De in schrift gebragte Costumen steunden op een langduurig gebruik; daarbij warenze opgezogt door kundige en ervaaren Costumiers, by de Regeerders voor wettig erkend, jaa zelfs door Koning Philips, wat de zaaken zelven betreft, bezwooren. Zij behielden derhalve die zelfde kragt, die ze voorheen bezeeten hadden; en moeten dus onder de gemaakte bepaalingen, gelijk eldersGa naar voetnoot(15) als wettig erkend en behoorlyk in agt genomen worden. Trouwens de Stad [Dordrecht] ging, in 't jaar 1572, aan der Staaten zijde over, niet anders dan onder uitdruklijk beding, dat zij zoude gehouden ende bewaard blijven in alle haare Privilegien en Regten, zonder eenige verandering ofte vermindering derzelvenGa naar voetnoot(16); onder welke Regten, gelijk niemand kan twijfelen, de Costumen mede behoorden. Maar moogelijk zal een kundige ons tegenwerpen het Negenendertigst Artijkel van de bekende Politijke Ordonnantie van 't jaar 1580Ga naar voetnoot(17), waarbij het overleveren en in geschrift brengen der Costumen en Usantien nader bevolen wordt; en wel onder bedreiging, dat ze, by gebreke van dien, anderzins, na verloop van zes maanden, zullen worden gehouden voor Corruptelen. Dog, wanneer men dat Artijkel met de vereischte naauwkeurigheid inziet, blijkt het, dat die Costumen, van welken wij spreeken, aldaar niet bedoeld zynGa naar voetnoot(18). Het zelve heeft alleen het oog op zulken, uit wier hoofde de Steden en anderen, eenige Jurisdictie hebbende, zig een regt aanmaatigden tot het invorderen van verscheiden Emolumenten, Baten en Profijten, | |
[pagina 202]
| |
gelijk ze genaamd worden, welken tot bezwaar der Onderdaanen strekten. Het geheel beloop van dat Artijkel en de byzondere benoeming der bedoelde Costumen toonen dat duidelijk. Trouwens, bij het laatst Artijkel, waren de Costumen, welken tegen deeze Ordonnantie strijdig waren, alleen vernietigd. Een duidelijk bewijs, dat de Staaten het verbindend gezag van anderen erkenden. En wie, die bedagtzaam handelt, kan zig verbeelden, dat Steden, na dat zij reeds vrij en onafhangelijk begonden te regeeren, tot het overbrengen der Costumen zig zelven zouden verbonden hebben, daar ze zelfs, gelijk wij zagen, onder de Graaflijke heerschappy, zig meer dan eens daar tegen poogden te verzetten.’ |
|