den, ons uiterlyk met Engeland te brouilleeren?’ Ter beantwoordinge hiervan onderzoekt hy vooraf, wat men te denken hebbe van de winst in dien gevalle, en van de schade daarentegen voor het algemeen. Het nagaan van den toestand der zaaken ten deezen opzigte brengt hem tot die gedagten, dat het voor ons interest beter is, ‘eenigen tyd ongelyk te lyden, dan onze geheele Commercie geruïneerd te zien;’ welk laatste, zyns oordeels, indien men gewelddaadige middels in 't werk stelt, zo niet onvermydelyk te verwagten, ten minste zeer te dugten is. Het komt hem daarbenevens voor, dat verscheiden omstandigheden zamenloopen, om duidelyk te toonen, dat het belang van onze Commercie eischt, ‘de neutraliteit te behouden, al is het met eenigzins van ons uiterste regt te
glisseeren.’ - Ja maar, zegt men, hoe 't dan te schikken met Frankryk! - Onze Autheur erkent, dat dit geen geringe moeilykheid baart; doch hy wil, dat men ten deezen opzigte in de eerste plaats onderzoeke, ‘wie van die twee Mogendheden het meeste geinteresseerd is, om 'er een breuk van vriendschap met de Republyk aan te waagen.’ Naar zyn inzien hebben wy het meest van de zyde van Engeland te vreezen: en reden van te hoopen, dat men Vrankryk overtuigelyk onder het oog zal kunnen brengen, dat het belang van Frankryk, zo min als dat van den Staat, geen geweldigen stap vordert, maar integendeel eischt, dat wy ons bevlytigen, om de neutraliteit te behouden. Midlerwyl is hy van oordeel, dat men onze Zeemagt in een gedugten staat van defensie behoort te stellen, en voorts zulke maatregelen te neemen, welken, als 't 'er op aan mogte komen, ons tegen den overmoed der Engelschen te kunnen beschermen. Verder besluit hy zynen Brief, staatkundig en gemaatigd opgesteld, met aanmaaning tot eensgezindheid en bedaardheid, ter handhaavinge van 's Lands welvaart. - Op het afdrukken van den Brief berigt ontvangende van de publicatie der Fransche Edicten, ten nadeele van onze Commercie en Navigatie, met uitzondering van de Schepen en Goederen toebehoorende aan de ingezetenen van Amsterdam en Haarlem, zo bewoog zulks den Opsteller deezes Briefs 'er nog een Ps. desaangaande by te voegen, in het welke hy de Bondgenooten ten ernstigste waarschuwt, om zig door geenerleie lokaazen te laaten misleiden, om de eensgezindheid van den Staat te verzwakken; om, ‘hoe meer men buiten tracht het zaad van verdeeldheid onder ons te strooijen, des te meer bedacht te zijn, om die dierbaare banden, welken ons vereenigen, naauwer toe te halen.’ Tevens tragt hy een ieder te doen opmerken, hoe deeze handelwyze zyn voorheen gezegde bevestigt, dat naamlyk Vrankryk de Hollandsche Scheepvaart geduurende deezen oorlog niet kan missen; en dat geovolglyk de tyd nu gebooren
schynt, om frankryk te overreeden, dat het onze zaak niet is, zo ten onzen als ten zynen opzigte, ons met Engelang te brouilleeren.