oog op de volgende voordragt van Abrams broederlyke toegevendheid jegens Loth.
‘Na dat Abram met zynen neef Loth eenigen tyd te samen geleefd had, vermeerderden beider kudden zo zeer, dat het weiland niet toereiken kon. Dit veroorzaakte veeltyds verschil tusschen de herdersknaapen van Abram, en die van zynen neeve. Elk was getrouw voor zynen meester, en bezorgde de beste weide en waterwellen voor zyn vee, zoekende de anderen daarvan te verdringen.
Abram zou dit gaarne anders gezien hebben; en vreezende dat deeze onaangenaamheden meerder en grooter mogten worden, was hy bedacht op middelen, om daarin te voorzien. En vermits hy zeer wel begreep, dat zy by zulke talryke kudden, die nog dagelyks meerder wierden; niet altoos zo naby den anderen konden blyven woonen, zo deed hy aan Loth eenen zeer onbaatzuchtigen voorslag. Lieve neef! zeide hy, wy zyn te samen bloedverwanten; tot hier toe hebben wy met elkander in vreede en vriendschap geleefd; ik weet dat de twist en tweedragt tusschen de knaapen, zo wel aan u, als aan my, verdrietelyk vallen; doch wy konnen daarin niet voorzien, ten zy wy met onze groote kudden van een scheiden. Zie daar, het land is meestendeels nog onbewoond: kiest voor u naar goedvinden, en trekt met uwe haave derwaards: wilt gy ter rechterzyde gaan; dan zal ik my ter slinkerzyde begeeven; of verkiest gy deezen; ik zal den anderen weg inslaan.
Dus broederlyk handelde Abram. Indien Loth mede zo onbaatzuchtig geweest ware, dan zoude hy de keuze overgelaaten hebben aan zynen Oom, die het zo wel met hem meende: maar ny zag meer, dan Abram, op zyn voordeel; evenwel mishaagden hem de geduurige verschillen: hy bezag dan de landstreek van rondsomme, en bespeurde, dat de eene zyde ongelyk beter scheen, en schier naar eenen hof geleek: deeze landstreek verkoos hy voor zich, nam afscheid van Abram, en begaf zich met zyne haave en vee derwaards. Abram liet zich dit alles welgevallen, alleenlyk op dat de goede verstandhouding wederom mogt hersteld worden. Dit was hem veel aangenaamer, dan of zyn neef aan hem het beter gedeelte des lands overgelaaten had.
Zulk een inschikkelyk en broederlyk gedrag behaag-