| |
Scheikundige Proeven en Natuurkundige Verhandelingen, ter nadere kennisse der ongebluschte Kalk enz. Door den Heer J.F. Meijer, Apotheker. Volgens den laatsten Druk uit het Hoogduitsch vertaald en met eenige Aantekeningen vermeerdert. Door P.J. Kasteleijn, Apotheker te Amsteldam. Twee Deelen. Te Amsteldam by A. Borchers, behalven het Voorwerk en den Bladwyzer, 670 bladz. in gr. octavo.
Het is den Liefhebberen der Scheikunde overbekend, hoe veel moeite het onderzoek der Kalk allen den geenen, die 'er zig immer op toeleiden, gebaard hebbe. Dit heeft, naar allen schyn, by veelen ten gevolge gehad, dat ze 'er genoegzaam van afzagen; dan midlerwyl vond men 'er egter nu en dan nog, die zig der moeite getroostten om dit Stuk weder op te vatten; en te beproeven, of zy 't, op goeden grond, verder konden brengen, dan hunne Voorgangers gedaan hadden. Zulks heeft ook, voor eenige jaaren, de Scheikundige Meijer ondernomen, en wel met oogmerk, om, met ter zydestellinge van alle de dus ver gevormde begrippen des aangaande, de Kalk onbevooroordeeld te beschouwen, als een voor hem nog geheel onbekend Weezen, het welk hy eerst, uit deszelfs allerduidelykste eigenschappen en verhoudingen, moet leeren kennen. ‘Ik wil, zegt hij daarom, het onderzoek beginnen, van den eersten oorsprong af, en, voor eerst, den raauwen Kalksteen, zoo naauwkeurig, als 't mij mooglijk is, onderzoeken; op dat ik weeten mooge, welke stoffen hij al of niet onthoudt, en of dat Wezen, dat dezelve naa zijne branding bezit, van zoodanige bestaandeelen afkomstig is, welken zich bereids voor de branding daarin bevonden. Vervolgens wil ik de verhoudingen van den gebranden Kalksteen, met alle oplettendheid,
| |
| |
beschouwen, en, zo veel mij mooglijk is, met welbeproefde gedachten 'er over oordeelen’. - Den uitslag deezer poogingen vermeldt ons dit Geschrift; 't welk de Heer Kasteleijn met reden der moeite waardig geagt heeft in onze Taale over te brengen, en, met eenigen zyner aanmerkingen vermeerderd, den Nederduitschen Leezer ter nadere onderzoekinge aan te bieden.
De Heer Meijer verleent ons hier een naauwkeurig verslag van zyne proefneemingen, die aan elkanderen als verknogt zyn, en trapswyze voortgaan, om zyne gedagten, uit de genomen proeven afgeleid, op te helderen, en zyne daar uit opgemaakte Theorie te bevestigen. Hy beschryft zyne naauwkeurig in 't werk gestelde proefneemingen, met zo veel onderscheiding, dat ze door kundigen ligtlyk getoetst en nagedaan kunnen worden; en brengt tevens duidelyk onder 't oog, wat ieder proefneeming bewyst, en welke gevolgen 'er natuurlyk uit voortvloeien. Men ziet, alles nagaande, zo juist eene overeenstemming in alle de byzondere proeven, en de daar uit afgeleide kundigheden, dat ze elkander ondersteunen; en te samen loopen ter versterkinge van 's Mans denkwyze over dit onderwerp, of der Theorie, welke hy daarop vestigt. Zyne voortgaande onderzoekingen nopens dit stuk hebben hem als onmerkbaar geleid, om, langs dien weg, niet alleen de eigenschappen en verhoudingen der Kalk te ontvouwen, maar te gelyk ook die van andere Zelfstandigheden na te gaan. Hierdoor opent zig in dit Werk een ruim veld van naspooring voor de beoefenaars der Natuur- en Scheikunde, met betrekking tot eene geheele reeks van natuurlyke verschynselen; te meer daar de Heer Meijer, in gevolge zyner proefneemingen, wel byzonder beweert, dat het Oorspronglyk Zuur niet bestaat, in Zout- Salpeter- noch Vitriool-Zuur, maar in een Vettig-Zuur; dat een doorloopenden invloed heeft op alle Lichaamen: weshalve deszelfs nadere onderzoeking, gelyk die van andere onderwerpen alhier behandeld, met regt ten uiterste gewigtig gerekend moge worden.
In de uitvoeringe van dit Stuk bepaalt de Autheur zig, overeenkomstig met het bovengezegde, aanvanglyk, tot eene beknopte beschryving en uitvoeriger ontleding van den raauwen Kalksteen, door Salpetergeest,
| |
| |
mitsgaders tot een nader onderzoek van dien, door deszelfs uitkooking met Water. Dit leert hem, buiten de ontdekkingen van 't geen 'er in te vinden is, wel byzonder, 't geen hier bovenal opmerking verdient, ‘dat de raauwe Kalksteen alle 't geene niet bezit, wat men anderen Kalksteenen gewoonlijk toeschrijft; en waarvan men de zoute en scherpe stoffe der ongebluschte Kalk tracht af te leiden’. Zulks doet hem dan overgaan om de verandering van den Kalksteen na te speuren; 't geen 'er door branding en blussching in te wege gebragt wordt; 't geen men ontdekt, wanneer men de ongebluschte Kalk met water ontbindt; 't geen ons de verhouding van het Kalkwater by zyne vervlieging leert; en wat men ontdekt, wanneer de zuivere Kalkaarde, door de nederploffing met een Loogzout, uit het Kalkwater afgescheiden wordt. Het nagaan van dit alles levert hem eene menigte van byzonderheden; waar uit hier grootlyks in agt te neemen staat, dat men, by deeze laatste nederploffing, gewaar wordt, ‘hoe zich de Kalk in twee Hoofdbestaandeelen of zelfstandigheden ontleed, naamlijk in zuivere Kalkaarde, en in eene zoutachtige brandende stoffe’; welke de Autheur, tot op een nader onderzoek, by voorraad het Causticum, zo veel als een vuurig en bytend weezen, noemt. - Ter naspooringe nu van dit Causticum, het welk voorkomt als eene weezenlyke en op zigzelve bestaanbaare stoffe, of eene werklyke zelfstandigheid, verledigt de Heer Meijer zig, tot het doen van eene menigte van scheikundige proeven op ondorscheidene wyzen, die hem allengskens meerder lichts deswegens verleenen. Wy zullen ons, om niet te uitvoerig te worden, met derzelver byzondere melding niet ophouden: genoeg zy het te zeggen, dat ze een aantal van proeven behelzen, welken ter verklaaringe van veele verschynselen strekken, en den Autheur, daar 't in dit geval voornaamlyk op aan komt, ten grondslage strekken, om te beweeren, dat
het Causticum, als een mengzel van de eerste zoort, eene subtiele vlugge Zoutstoffe zij; dewelke uit een Zuur bestaat, dat met de allerreinste Vuurstoffe op het naauwste vereenigt is. Dat men 't te houden heeft, voor zoodanig een zwavelachtig mengzel, dat, van alle andere Ligohaamen in de Waereld, is onderscheiden; dat onscheidbaar en onvernielbaar is; en 't welke men, in een volkomen zin
| |
| |
van het woord, een vettig zuur noemen kan. - Onze Scheikundige deeze omschryving breeder ontvouwd, en in derzelver byzondere deelen verklaard hebbende, slaat verder het oog op het ontstaan en den oorsprong van dit Zuur; waaromtrent hy van gedagten is, dat het te houden zy voor eene grondstoffe, welke de Wyze Schepper, ter voortbrenging, inrigting en onderhouding van al het geschapene, reeds in den beginne daar gesteld heeft. ‘Het treedt, zegt hij, uit de lucht reeds vaardig en zaamgezet in de ligchaamen in, en gaat, bij derzelver vernieling, 'er ook weder ongescheiden uit’. En hierop hegt hy, ter nadere ophelderinge, aan dit alles, nog een samentrekkend berigt van zyn begrip nopens dit Vettig-Zuur, en deszelfs eigenschappen, met eene nevensgaande ontvouwing van de nuttigheid der kennisse van dit Zuur; gemerkt het in alle lichaamen voor handen is, en derzelver aanwending zig over de geheele Natuur uitstrekt.
Hier mede had de Heer Meijer zig voorgesteld zyn Werk te besluiten; dan het denkbeeld, dat een Scheikundige, de opgegeeven beschryving der eigenschappen en werkingen deezer stoffe nagaande, ligtlyk op de gedagten zou kunnen vallen, ‘dat deeze stoffe wel de reine Brandstoffe en de eigenlijke stoffe des Vuurs zijn moet’, deed hem besluiten zulks nader ter proeve te brengen; en even zo gaven andere bykomende omstandigheden hem aanleiding tot andere onderzoekingen, die de Heer Vertaaler, in onderscheiding van de voorige Scheikundige Proeven, onder den naam van Natuurkundige Verhandelingen, met het Besluit van dit Werk, en een Aanhangzel op het zelve, als tot een tweede Deel geschikt heeft.
In het zelve ontmoeten wy eerstlyk een onderzoek, of, en in hoe verre, het Vettig Zuur voor de stoffe des Vuurs aan te neemen zy? En dit leert ons; ‘dat de stoffe des Lichts ofte der Zonnestraalen, de eigenlijke stoffe des Vuurs is; maar het Vettig-Zuur de naaste stoffe van het zelve, die, nevens de eerste, altoos met het Keukenvuur tegenwoordig is’. Hier by komt vervolgens in overweeging, of niet het Vettig-Zuur de Elastike stoffe der Lucht zy? Onze Autheur, door de elastike of veerkragtige stoffe der Lucht, dat elastike Weezen bedoelende, het welk in den, onzen
| |
| |
Aard- en Waterbol omvattenden, Dampkring voor handen is, het welk van eenigen Lucht, van anderen AEther genaamd wordt, twyfelt niet om deeze Vraag met Ja te beantwoorden; en te stellen, ‘dat de AEther, of de Elastike stoffe der Lucht, het elastike Vettig-Zuur, de bytende zelfstandigheid der Kalk, en het Gas Helmontii eenerlije stoffe en wezen zy’. En hier uit ziet men, vervolgt hy, ‘dat de zoodanige Natuurkenners, die, door het onderricht der luchtpomp en veele andere ondervindingen overtuigt, het daar zijn eener biezondere Elastike stoffe, die zij AEther noemden, erkenden, en ook deeze stoffe ter opheldering veeler Scheikundige dingen en ontdekkingen ten gronde leiden, gantsch niet gedwaalt hebben. Alleen ontbrak hieraan eene naauwkeuriger kennis deezer stoffe, en daar door bleef alles aan veel twijfelingen en tegenspreekingen onderworpen. Dan nu wordt uit de Scheikunde beweezen, het geene de Natuurkunde reeds lang bekragtigd heeft; en deeze ontdekt nu door de Scheikunst, het geene ze van het eigenlijke Wezen deezer stoffe niet duidlijk zeggen kon’. Op eene soortgelyke wyze beantwoordt de Heer Meijer eene derde Vraag, of, en in hoe verre het Vettig-Zuur de Elektrike Stoffe kunne zyn? erkennende, ‘dat hij, daar hij reeds eenige maalen zijne gedachten hebbe bloot gelegt, dat het Vettig-Zuur niet ver van de Elektrike stoffe moet verwijdert zijn, langs zoo meer overtuigt wordt, dat het voorzeker de Hoofdstoffe bij de Elektriciteit is’. - Met de naspooring deezer onderwerpen deelt de oplettende Meijer eene reeks van Natuur- en Scheikundige beschouwingen en proeven mede over de Vuur-Elastike- en Elektrike-Stoffe, die van eene uitgebreide nuttigheid zyn. - Eindelyk komt hier nog in overweeging, of niet het Vettig-Zuur het eerstoorspronglyke of algemeene Zuur
zy? En het algemeene antwoord van onzen Scheikundigen, die ter deezer gelegenheid zig breeder uitlaat over de verwekking der Zuuren, luid aldus: ‘Aangaande den tijd, zoo moet het Vettig-Zuur het oudste, en reeds aanvanglijk, bij de Schepping, zijn daar geweest, als Planten en Dieren ontstaan, en Menschen en Dieren leeven zouden. De groote schepper schiep eene zoutige stoffe: hij schiep een zuur. Dit moest zich met een deel van de stoffe des
| |
| |
lichts op 't innigste vereenigen, en zoo is, naar alle waarschijnlijkheid, het Vettig-Zuur, of de Elastike stoffe ontstaan. Deeze stoffe moest noodwendig daar zijn, indien zich, uit de overige hoofdstoffen, ligchaamen verwekken en zamenzetten zouden; indien voedzaame en brandbaare lichaamen ontstaan zouden; want daar toe is zij het eerste en eenige verbindmiddel. 'Er moest eene stoffe voor handen zijn, die de stoffe des lichts, met aarde en water, zaamenzetten en verbinden kon. Eene stoffe, die zich met water vermengen kon, het zelve, als zij verwarmt wordt, met zich uitzetten, en aldus de verwekking van veelerlije zappen, door derzelver kringbeweeging, in millioenen werktuigen van werkende ligchaamen bevorderen kan. Eene stoffe, welke veelerleije toezetten verdraagen, tot zich neemen, zich daarmede innig vereenigen, en waaruit allerhande andere zouten ontstaan konden’. - De Heer Meijer hierop ten besluite van zyn Werk, dat hy der verdere onderzoekinge aanbeveelt, getreeden zynde, had onder anderen opgemerkt; dat hy niet beschuldigd kon worden van de Natuurleer, zonder nood, met nieuw verdichte stoffen verrykt te hebben; daar alles veeleer op de oude denkbeelden gegrond is, dat naamlyk de stoffe des Vuurs, en de Elastike stoffe der Lugt, of, gelyk hy ze Vervolgens bepaaldlyk noemt, de stoffe des Lichts, die de stoffe des Vuurs is, en het Vettig-Zuur, die de hoofdstoffe der Lugt of des Dampkrings is, met het Water en de Aarde, de eenigste waare beginsels en Hoofdstoffen aller dingen zyn. Zulks geeft hem ten laatste aanleiding, om 'er nog by te voegen eene Verhandeling over de Hoofdstoffen; waarin hy zig voorstelt na te gaan, wat men door eene Hoofdstof te verstaan hebbe, hoe groot haar getal zy; waar ze in haare reinheid gevonden worden; door welke kentekenen ze zig van elkanderen onderscheiden, en waaruit haare tegenwoordigheid in een ligchaam erkend kan worden. Verder toont hy, hoe 't onmogelyk zy, dat de eene
Hoofdstoffe, door Natuur of Kunst, in de andere veranderd zou kunnen worden; en hoe geschikt deeze Hoofdstoffen zyn, om zig onder elkander te verbinden, en tot gemengde lichaamen te kunnen zamenzetten; waarin zig de Goedheid, Wysheid en Magt van den grooten Schepper op het duidelykste vertoont. Het een en 't ander dient
| |
| |
ter ophelderinge van het alvoorens verhandelde, en de Autheur heeft 'er verscheiden leerzaame aanmerkingen in gevlogten, over deeze en geene byzondere onderwerpen, welken daar toe betrekkelyk zyn.
Men kan uit dit beloop deezes Werks, 't welk wy om deszelfs gewigtige byzonderheid, en den uitgebreiden invloed van de daar in beweerde kundigheden, wat breeder voorgesteld hebben, afneemen, dat het over een onderwerp gaat, 't welk zig niet ter loops laat beschouwen, maar eene gezette overweeging vordert; en dat de manier van uitvoering zeer wel geschikt is, om den Leezer allengskens verder op te leiden. 'Er blyven zekerlyk, na alles wat de Heer Meijer desaangaande gezegd, en door zyne proeven onder 't oog gebragt heeft, nog veele duisterheden in over; dan 's Mans onderzoekingen kunnen veelligt den weg baanen tot nadere ontdekkingen, nopens het Acidum Universale of Algemeen Zuur, dat buiten tegenspraak, van hoedanig een aart het ook zy, in de geheele Natuur heerscht. Wel byzonder komt dit Stuk te meer in overdenking, daar men in de laatste dagen veel werks gemaakt heeft, van het onderzoeken der verschillende soorten van Lugt, en boven al van 't naspooren van de eigenschappen en werkzaamheden der vaste Lugt, waar in zig, volgens een vry algemeen gevoelen, een fyn ontbonden Zuur onthoudt, schoon men nog zeer verschillend denke over den aart van dat Zuur. Wy zyn althans tot nog niet vreemd van te denken, dat deeze wederzydsche onderzoekingen elkanderen de behulpzaame hand kunnen bieden, en dus ter nadere ophelderinge zo van 't eene als 't andere onderwerp, dat nog zyne duistere zyde heeft, strekken. |
|