Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Inleiding in de Godlyke Schriften van het N.V. Door J.D. Michaelis. Uit het Hoogduitsch in 't Nederduitsch vertaald, onder het opzigt, en voorzien met eene Voorreden van F.G.C. Rutz, Hoogd. Leeraar der Luth. Gem. in 's Hage. I.D. 2de St. In 's Gravenhage by J.H. Munnikhuizen en C. Plaat in Comp. 1778. Behalven het Voorwerk, geschikt voor 't eerste Stuk, 676 bladz. in gr. octavo.Met den aenvang van dit Deel, achtervolgt de Hoogleeraer zyne opmerkingen, nopens de oude Overzettingen, als één van de grondslagen ter beoordelinge van de verschillende lezingen der Schriften des Nieuwen Verbonds: waeromtrent, na de reeds beschouwde Aziatische en Africaensche, nog de vroege Europische Vertalingen in overweging komen. Verder deelt hy ons mede een naeuwkeurig uitgewerkt bericht van de Handschriften der Boeken des Nieuwen Verbonds, als de bronwellen der verschillende lezingen: en laet zich dan wyders uit, over de derde soort van getuigen, welken men voor of tegen ene lezing bybrengen kan, naemlyk de Schriften der oude Kerkvaderen, en anderen van dien vroegen tyd, in welke plaetzen des Nieuwen Testamentes aengehaeld worden. - Hier mede die gronden ontvouwd, en derzelver rechte gebruik oordeelkundig voorgedragen hebbende, handelt hy vervolgens over de Critische en Theologische Conjectuuren, waerdoor men, op oordeelkundige of godgeleerde beginsels, naer de echte lezing gist, en de gegiste lezing aenneemt, zonder enigen steun te hebben, op de voorheen beschouwde gronden, en met ter zyde stelling van de lezingen, welken zy ons aen de hand geven. De Hoogleeraer verklaert zich ten sterkste tegen de Theologische, en toont, dat men, niet dan met de uiterste omzichtigheid, zulk ene toevlucht tot de Critische Conjectuur behoort te ne- | |||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||
men. - By dit voorgestelde komt verder een beknopt bericht van dezulken, die zich, door hunne verzameling en beoordeling van de verschillende lezingen, boven anderen beroemd gemaakt hebben, en daarbenevens een uitvoerig verslag van de voornaemste uitgaven van het Grieksche Nieuwe Testament, zedert het begin der zestiende Eeuwe, tot op den tegenwoordigen tyd. En hieraen hecht de Hoogleeraer nog, niet alleen zyne bedenkingen wegens de gewoone lezing; maer ook te gelyk zyne wenschen, aengaende het vervaerdigen van ene nieuwe oordeelkundige uitgave van het Grieksche Nieuwe Testament, ter aenwyzinge van den weg, welken men hieromtrent, zynes oordeels, moest inslaen. - Tot dus ver raekt al het voorgestelde de hulpmiddelen, ter ontdekkinge van de ware lezing, zo ver dezelve bepaeldlyk de woorden betreft; maer buiten dit zyn 'er nog etlyke byzonderheden, nopens de schryfwyze, welken hier insgelyks opmerking vorderen. Daertoe behooren de zinsnydings tekenen, de klankmerken, enz. Hieromtrent valt de vraeg, of dezelven, zo als wy ze nu bezitten, van Apostolische herkomst, dan of ze van later tyd zyn? In 't eerste geval zouden ze voor ons van een verbindend gezag wezen; maer in 't laetste geval mogen wy 'er onbeschroomd van afzien, en dezelven verplaetzen of veranderen, op zodanig ene wyze, als wy oordelen, dat best dient, ten rechten verstande van de mening des Schryvers. Onze Hoogleeraer twyfelt niet over de gegrondheid van 't laetste gevoelen, en staeft het zelve, ten aenzien van alle de byzonderheden, welken daertoe behooren, met overtuigelyke bewyzen: en voegt hier ten laetste nog by, ene beknopte melding van de verdeling der Schriften des Nieuwen Testamentes in Hoofdstukken en Verzen, zo als dezelve in vroeger tyd plaets gehad heeft, en zo als ze thans ingerigt is. Alle deze opgenoemde hoofdzaken behandelt de oordeelkundige Michaëlis met veel naeuwkeurigheid; en zy, die zich op de beoefening van dat onderwerp toeleggen, mogen dit zyn Geschrift, met het hoogste regt, als hun ten uiterste nuttig, in groote waerde houden. Vooral heeft dit plaets ten opzichte van de Nederduitsche Lezers, nadien 'er tot nog gene ontvouwing van dit | |||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||
Stuk, die van enig aenmerkelyk gewigt is, in onze Tale het licht gezien heeft; ter welks naspooringe zy, door deze uitgave, in staet gesteld worden. - Om van de menigvuldige leerzame byzonderheden, in dit Geschrift voorkomende, hier een voorbeeld te berde te brengen, zonder echter het merendeel onzer Lezeren met veel Grieksch te lastig te vallen, zullen wy ons bepalen tot het laetst opgenoemde, wegens de verdeling der Schriften des Nieuwen Testamentes, in Hoofdstukken en Verzen. Hieromtrent leert ons dit Werk, met aenhalinge der Schryveren, die dit Stuk breedvoerig behandeld hebben, (welken wy kortheidshalve zullen overslaen,) hoofdzaeklyk het volgende. De Ouden hebben het Nieuwe Testament in twee soorten van langere en korte Hoofdstukken verdeeld; en deze manier van verdeling, die ongemeen oud is, had althans reeds plaets vóór den tyd van Hieronymus. Men had al vroeg verschillende zodanige verdelingen, en gene van dezelve is algemeen aengenomen geweest. Boven allen is ene dezer verdelingen vermaerd geworden, om dat Euzebius zyne zogenoemde Canones der vier Evangelisten naer dezelve ingerigt, en Hieronymus zich insgelyks van dezelve bediend heeft. Volgens deze verdeling had.
‘Omtrent de Brieven der Apostelen, vervolgt de Hoogleeraar, welken in latere tijden verdeeld zijn, is alleen aan te merken, dat het getal der Hoofdstukken, door alle de Brieven van Paulus, onafgebroken voortgaat; dewijl dezelven voor één eenig Boek gehouden worden. Maar deeze gansche verdeeling is thans ongewoon geworden, en de Aucteur der Hoofdstukken, waarvan wij ons thans in 't N.T. bedienen, is de Kardinaal Hugo de St. Caro. Dees, bij de uitlegging der Heil. Schrift, zeer waardige man leefde in de twaalfde eeuw en gaf Biblia cum postillis in 't licht. In deezen Bijbel is het eerst de verdeeling in Hoofdstukken te vinden; waarvan | |||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||
hij een ieder wederom, door op den kant gezette letteren A. B. C. D. E. F. G. verdeelde, en voor 't aanhaalen en naslaan gemaklijk maakte’. In zo verre heeft deeze verdeling hare nuttigheid; maer hy, die den Bybel naer de Hoofdstukken leest, staet zichzelven, gelyk de Hoogleeraer zeer wel aenmerkt, in den weg; en zal bezwaerlyk den waren zin der Heilige Schryveren vatten, om dat de Hoofdstukken zeer dikwerf de verdelingen maken, op zulke plaetzen, alwaer de naeuwkeurigste samenhang is. By voorb. Eph. V. 1. Col. IV. 1. Wat voorts de kleinere verdeling in verzen betreft, desaengaende onderricht ons de Hoogleeraer, dat men oudtyds ene dubbelde soort van verzen had, στίχοι en ῥ́ηματα geheten. De στίχοι waren niet anders dan regels, die een zeker getal van letteren behelsden, en, uit dien hoofde, dikwerf in 't midden van 't woord ophielden. - De Ouden naemlyk verdeelden hun blad zeer naeuwkeurig door streepjes, naer dewelke zy schreven; alle bladen hadden even veel regels, en elke regel even veel letters; zo dat het niet moeilyk viele de grootte der boeken te bepalen. - De ῥ́ηματα zyn in tegendeel regels, die zich naer den zin richten. Te weten: men schreef zo vele woorden, welken maer enigzins saemgenomen een zin uitleveren, in énen regel, en noemde die allen saemgenomen ῥῆμα, dat wy een Comma of ene stelling zouden noemen. Voorts meld ons de Hoogleeraer, nopens de tegenwoordige verdeling in verzen het volgende. ‘De Verzen, waar naar thans het N.T. verdeeld wordt, zijn nieuwer, en eene vreemde navolging der verdeeling des O.T.Ga naar voetnoot(*). Rob. Stephanus heeft ze het | |||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||
eerst uitgevonden, en bij zijne uitgave van 't jaar 1551 gevoegd. Hij heeft deeze verdeeling op de reize van Lion naar Parijs gemaakt, en wel (zoo als zijn zoon Henr. Stephanus in de Voorrede tot de Concordantie des N.T. schrijft,) inter equitandum. Ik versta dit zoo, dat hij, vermoeid van 't rijden, deezen arbeid in de herberg verricht hebbe. Deeze onrijpe en vluchtige uitvinding van den geleerden Boekdrukker werdt wel dra in alle uitgaven des N.T. ingevoerd; en men kan niet ontkennen, of de verdeeling in verzen hebbe, als men den Bijbel aanhaalen en naslaan wil, haare nuttigheid. Daar zou inzonderheid nooit eene Concordantie hebben tot stand kunnen komen, bij aldien het N.T. niet in kleine deelen verdeeld ware. Maar deeze verdeeling heeft ook der uitlegging des N.T. geen gering nadeel toegebragt. Want om niet te gewaagen, dat Stephanus de verzen dikwerf op de verkeerde plaats en tegens den zin der rede geeindigd heeft, zoo is de verdeeling zelve ten eenemaal tegens den schrijftrant in de Brieven der Apostelen, welke samenhangende was: de afzonderlijk geplaatste verzen schijnen in tegendeel aan het oog des Geleerden, en aan 't gemoed van den ongeleerden, even zoo veele van een gescheurde stellingen te zijn; en hier uit is het voortgekomen, dat men elk vers in 't bijzonder verklaart, en het zelve dikwerf den verkeerdsten zin aanwrijft. Rud. Wetstein en Chr. Fr. Sinner hebben deeze gebreken in eigene Dissertaties, de distinctionibus N.T. getoond: maar men kan 'er nog meer, die daarover insgelijks geklaagd hebben, in Rumpaeus Commentatio Critica in N.T. &. 37, vinden, waar onder inzonderheid Locke, in zijne Proeve, om de Brieven van Paulus op de beste wijze te leeren verstaan, moet geteld worden. Het ware te wenschen, dat men verzen, waarin men niet op den zin, maar op 't getal | |||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||
der letteren, gelet had, gemaakt hadde: dan zouden ze niet in staat geweest zijn, om den zin der rede te verwarren. Dan, men moet thans, bijaldien niet alle tot dus verre geschreevene Boeken en Schriften onbruikbaar zullen worden, bij de verdeeling van Stephanus blijven, en zich in de uitgaven des N.T. maar in acht neemen, dat de regel niet met het vers geeindigd worde. Men kan de Verzen onafgebrooken laaten voortgaan, en enkel door de getallen der verzen op den kant gezet, den Bijbel tot het naslaan gemakkelijk maaken; zoo als bij voorb. in het N.T. van den Heere Bengelius geschied is’. |
|