Aanmerkingen op E.M. Engelberts, Verdeediging van de Eer der Hollandsche Natie, en wel ten aanzien van de Muzyk en Tooneelpoezy in ons Vadeland. Alom te bekomen. In groot octavo, 40 bladz.
Een groot Voorstander van de Muzyk is van oordeel, dat de Eerwaarde Engelberts te laag van deeze streelende kunst spreekt, dit heeft hem bewoogen om eenige aanmerkingen daaromtrent, ter wederlegginge van 't geen zyn Eerwaarde deswegens geschreeven heeft, en ter begunstiginge, byzonder, van de hedendaagsche Muzyk, op het papier te brengen. Men kan, uit de vergelyking deezer voorstellingen, al zeer waarschynlyk opmaaken; dat de Schryver dier aanmerkingen een grooter Liefhebber van de Muzyk is, dan de Eerwaarde Engelberts; doch tevens komt het ons vry duidelyk voor, dat hy de uitdrukkingen van zyn Eerwaarden in wat te sterken zin opvat, en gevolgtrekkingen maakt, om welke zyn Eerw, zeker nooit gedagt zal hebben. Hierbenevens keurt hy in zyn Eerwaardens opmerking over het Tooneel af, dat dezelve het veelvuldig vertaalen van vreemde Stukken, en 't gebrek aan Tooneelspelen van eigen vinding, toeschryft aan het mistrouwen op eigen kragten. Zyns oordeels heeft men hier ook te denken aan de moeilykheid, die 't in heeft, een recht voldoenend Stuk te vervaardigen, waardoor slegts weinige Dichters daar toe bekwaam zyn; en vooral aan gebrek van aanmoediging, in stede van welke dikwerf minagting en versmaading plaats neemt. Men zou zekerlyk deeze en meer andere byzondere oorzaaken hier van te berde kunnen brengen; dan daarover uit te weiden behoorde, mag men zeggen, niet tot het plan van zyn Eerwaarden: genoeg was het in zyn geval het oog te vestigen op de natuurlyke bekwaamheid der Natie, welke haar tot eer strekt; ten einde de Natie aan te spooren, om een stoutmoediger gebruik van haare vermogens te maaken, dan veelal geschiedt, om dat zy maar al te dikwerf haare kragten mistrouwt.