Brieven over den Oorlog. Uit het Hoogduitsch. Te Amsterdam by d'Erve van F. Houttuyn 1779. In groot octavo 59 bladz.
Het hoofdbedoelde deezer Brieven is eene beantwoording der twyfelingen tegen de Godlyke Voorzienigheid, ontstaande uit eene gevoelige overweging der onheilen, welken de Oorlog met zig sleept; door aan de andere zyde het oog te slaan, op het goede dat de Oorlog te wege brengt. Daar onder telt deeze Briefschryver, dat de Oorlog dient ter inspanninge der menschlyke kragten en werkzaamheden; tot het opwekken en onderhouden van den Heldenmoed; tot het verleenen van gelegenheid ter betooninge van ongemeéne daaden en verdiensten; en tot het bevorderen van de vlytigheid der Burgeren; ja hy gaat zelfs een stap verder, met te toonen, dat de Oorlog strekken kan, om een Volk te beschaaven, Kunsten en Weetenschappen met de vrugtbaare gevolgen daar van uit te breiden, mitsgaders de Burgerlyke en Godsdienstige Vryheid te vestigen, en het zedelyke character van een Volk te verbeteren. Langs deezen weg valt het, zyns oordeels, niet moeilyk den Oorlog overeen te brengen met Gods wyze en goeddoende Voorzienigheid, die deeze rampen, even als andere onheilen van dit leeven, bestiert. - Met dit alles egter twyfelt hy niet om den voorrang aan den Vrede te geeven; en het character van een Vorst, die enkel uit staatszugt den oorlog voert, te wraaken; terwyl hy nogtans het gedrag van een Vorst billykt, die dit gevaarlyk middel slegts in 't werk stelt, ter bescherming van de eer en rechten zyner Kroon, of ter verdeediginge van onderdrukte Bondgenooten. - De Brievenschryver ontvouwt dit alles op eene gepaste wyze aan zyn oogmerk, en besluit niet oneigen indeezervoege.
‘Dit ondertusschen, strekt ons tot onze aanhoudende geruststelling en troost, dat, wat 'er ook op de wereld gebeure, wy, ten allen tyde, door het waakzaam en nimmer sluimerend oog van Gods Voorzienigheid gade geslagen worden: en zo lang we de ons opgelegde plichten betrachten, en de post waar in wy gesteld zyn, in getrouwheid, volbrengen, zal de Hoogste goedheid niet nalaten, van ons te beschermen en te bewaren, terwyl als dan de tegenheden des levens zelve zullen medewerken, om ons geluk te volmaken’.
In eene Nareden aan deeze Brieven gehegt wordt ons te kennen gegeeven, dat het oogmerk der Nederduitsche Uitgeevers is, op dezelven te laaten volgen, een gewigtig Stuk nopens de Beiersche opvolging, en verder eene geschiedkundige ontvouwing van het daaromtrent voorgevallene, zedert het overlyden van den Keurvorst Maximiliaan Joseph van Beijeren, op den 30sten December 1777, het laatste Manlyke Oir van de Wilhelminische Linie. Men schynt