Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Geschiedenis der Israëliten vóór de tyden van jesus. Door J.J. Hesz, Bedienaar des Goddelyken Woords te Zurich. Uit het Hoogduitsch overgezet. Vierde Deel. Te Amsterdam by P. Meijer 1778. In groot octavo 442 bladz.Het voorige gedeelte van dit Werk bragt de geschiedenis der Israëliten tot aen de Wetgeeving op Sinaï, benevens het voorgevallene by die gelegenheid; en in dit gedeelte agtervolgt de Eerwaerde Hesz dezelve tot op den dood van Mozes, met de aenstelling van Jozua. In de ontvouwinge hier van ontmoeten ons, buiten de ophelderende voordracht van 't geschiedkundige, ingevolge van 't Plan, dat de Autheur zich heeft voorgesteld, weder verscheiden oordeelkundige aenmerkingen; zo over het beloop der nadere ontwikkelinge van Gods oogmerk met dit Volk, en de trapswyze uitvoering van het zelve, als over deze en gene gewigtige byzonderheden, ter nadere verklaringe en verdediginge van den weg des Allerhoogsten. Tot een voorbeeld hiervan strekken 's Mans volgende bedenkingen, by gelegenheid van 't verschrikkelyke oordeel des heeren, over Korah, Dathan en Abiram, mitsgaders des anderen daegs over de morrende menigte, Num. XVI. gemeld. ‘Dus was, zegt hy, na den gestraften opstand van Korah met zynen aenhang beschreven te hebben, de goddelyke zending van Moses en het goddelyk priesterschap van Aäron geregtvaardigd, op eene gepaste wyze, evenredig aan deeze godsregeering. Jehova handelt volgens zyn karakter, als Heer - als Koning. De geheele inrigting moet eerlang vervallen, of zulk eene stoute inbreuk tegen de priester- en offerorde moet gestraft worden. Deeze orde met ernst voor te staan, en de godlyke zending van Moses te regtvaardigen, was één en het zelfde. Met het in stand blyven of vervallen der goddelyke instellingen stond of verviel de goddelyke zending | |
[pagina 42]
| |
van Moses. Kon het straffeloos geschieden, dat men Aäron van het priesterschap verstiet, dan bleek het, dat Moses, die hem tot deeze waardigheid had ingehuldigd, zulks niet op goddelyk bevel gedaan had; en had hy dit uit zigzelve gedaan, waarom dan ook geene andere zaaken? - Het waarste en natuurlykste denkbeeld van goddelyke zending ligt hier ten grondslag. Geene duistere, onnutte, geweldaadige ingeeving, geen voorgegeevene omgang met het ryk der geesten, geene raadzelagtige orakels, - neen, maar klaare, bepaalde, naar tyd en plaats gepaste voorschriften en aanwyzingen van een hooger weezen, door verschyningen, droomen of andere zinnelyke middelen, - maaken de goddelyke zending uit. Zy kan niet anders beweezen worden, dan door eene zinnelyke tusschenkomst der Godheid, welke op de bede of op de voorzegging van den goddelyken gezant volgt. Niemand, dan die de menschelyke natuur niet kent, kan de gevoegelykheid van zulk eene hoogere tusschenkomst en medewerking, in zulke gevallen als het beschreeven geval was, lochenen, of slegts in twyffel trekken. Men ziet hier geen afgebroken wonder, dat zonder doel, als 't ware, uit den hemel valt, (gelyk men voorgegeeven heeft, om zulke verhaalen verdagt te maaken,) geene duistere spiegeling van iets verschrikkelyks, waardoor slegts de zinnen des volks bedwelmd worden; - maar een bedryf van God, kennelyk door gepastheid en waardigheid; een bedryf, welks goddelykheid niet slegts uit het verschrikkelyke, maar voornaamlyk uit de meer dan menschelyke kragt en zedelyke grootheid blykt. Men verwondere zig niet, dat ik aan deeze daad ook eene zedelyke grootheid toeschryf. 't Was de daad van een regter; eene beslissing, waardoor het regt voorgestaan, en onregt en vermeetelheid gestraft werd; eene verdeediging niet alleen van 't gezag en van de godlyke zending van Moses, maar van de stoutelyk aangerande onschuldGa naar voetnoot(*). - Die de strengheid der straf wil wraaken, onderzoeke eerst den aart deezer geheele inrigting, welke overal haar karakter behoudt. Hy gedenke aan de woeste zinnelykheid van een volk, dat op geene andere wyze te betoomen was; aan de volstrekte | |
[pagina 43]
| |
noodzaakelykheid van het ingestelde te handhaaven, op dat de geheele staat niet eerlang ten gronde zou gaan;
De Eerwaerde Hesz hierop het verdere beloop der geschiedenisse, en 't gemor der oproerige menigte, benevens de schrikkelyke straf hun deswegens overgekomen, en derzelver afwending door Mozes en Aäron, ontvouwd hebbende, vervolgt wyders indeezervoege. ‘Wederom eene verdeediging, een bewys der goddelyke zending van Moses, schoon hy zelf, verre van dit te begeeren, gepoogd had de straf te verhoeden. Moses betoont zig overal als een werktuig van Jehova; al wat hy sprak en verrigtte, kwam uit onmiddelyke ingeeving voort. - Ondertusschen leeren wy niet alleen Moses, maar ook de Israëliten, langs hoe meer kennen. Hunne weêrspannige gemoedsgesteltenis, uit ongeloof aan Jehova en zynen gezant geboren, maakt hen wel niet t'eenemaal onbekwaam, om het volk van Jehova, dat is, het byzonder voorwerp zyner beschikkingen, te zyn, maar onbekwaam om het op zulk eene wys te zyn, als het dienstigst was tot hun nationaal geluk. Over 't geheel genomen, kon het oogmerk van Jehova bereikt worden, schoon zy zelven het geluk, voor hun verordend, van zig stieren. Aan den eenen kant gevoelen zy den breidel, die hunne neiging tot afgodery en beeldendienst bedwingt; en alhoewel de Levietsche dienst hun dit zinnelyke vergoedt, zien zy zig egter met tegenzin geheel afgesneeden van de vermaaken der afgodische feesten, enz. Aan den anderen kant wordt de reis door de woesteny, het droevig vooruitzigt van veertig jaaren te moeten zwerven, hun langs hoe meer onverdraagelyk. Voeg hierby de strenge naauwkeurigheid, waarmede de instellingen van Jehova gehandhaafd werden, en den nyd, tegen Moses en Aäron opgevat; dan zullen de bronnen van zo veele beroerten zig ten klaarsten openbaaren; eenige derzelven lagen zo diep in 't karakter deezes volks, dat wy ze ook in 't land Kanaän steeds weder aantreffen. De goddelyke beschikkingen waren evenredig aan hun gedrag. Met een steeds onvergenoegd en oproerig volk was niet op gelyke wyze om te gaan, als met het aartsvaderlyk huis. De goddelyke regeering, (zo wel | |
[pagina 44]
| |
in het kleine als in 't groote,) rigt zig altoos naar 's menschen geschiktheid of ongeschiktheid, neiging of tegenzin, om zig te laaten regeeren. Men doet niets af, wanneer men de verhaalde straffen slegts oppervlakkig beschouwt, en ze, uit het verband met de oorzaaken en gevolgen getrokken, aan eene despotieke strengheid, of zelfs aan willekeurige grilligheid, toeschryft. De zwaarigheden en tegenwerpingen moeten menigvuldig worden, zo dra men van 't regte oogpunt is afgedwaald. Maar de goddelyke geschiedenis regtvaardigt zigzelve. Jehova blyft zig daarin gelyk, en handelt overeenkomstig met zyne waardigheid, 't zy hy met zynen vriend Abraham, of met zynen knegt Moses, of met een verdorven volk handelt. Zyn plan of ontwerp gaat onäfgebroken voort. Het kwaad gedrag der Israëliten kan deezen voortgang niet verhinderen welke heillooze gevolgen het ook voor hen zelven moge hebben. Zy zyn toch het voorwerp zyner byzondere beschikkingen; zy zyn het in betrekkingen, die veel verder gaan, dan hun nationaal geluk; en zy blyven zo wel een voorwerp deezer wyze beschikkingen, wanneer zy zonder roem in de woesteny sterven, als wanneer zy triumfeerende het land betrekken; in 't eene zo wel als in 't andere geval werken zy mede tot het goddelyk onderwerp, gelyk ontegenspreekelyk blykt, indien men de geschiedenis der goddelyke beschikkingen in 't groot beschouwt. Dit moest ik den leezer hier weder doen opmerken, dewyl men onder zo veele byzonderheden, die daarenboven nog door de ingebragte zwaarigheden der tegenparty, en door de valsche voorstellingen der verdeedigers, zeer uit haar verband getrokken worden, het groote beloop van 't goddelyk werk ligtelyk uit het oog verliest. Deeze en geene byzondere verhaalen zullen aan eene menigte van schynbaare zwaarigheden, inzonderheid aan den schyn van het al te menschelyke, blootgesteld blyven, en veele deezer zwaarigheden zullen ten deele onbeantwoord, en ten deele kwaalyk beantwoord blyven, tot dat men overeenkomt, omtrent het oogpunt, waaruit de geheele reeks deezer verhaalen beschouwd moet worden. Indien men van dit oogpunt afdwaalt, of met den bestryder hieromtrent niet éénig wordt, zal men hem, door byzondere antwoorden op byzondere tegenwerpingen, zelden voldoen. Ik heb my daarom by de laatstverhaalde | |
[pagina 45]
| |
gebeurtenis, eene der gewigtigsten in de geschiedenis van Moses, niet opgehouden met het beantwoorden van byzondere tegenwerpingen, door 't geleerde en ongeleerde vernuft uitgebroed. Allen ontstaan ze uit het verkiezen van verkeerde oogpunten. Men beschouwt noch Jehova in deeze byzondere betrekking tot dit volk, noch het volk in deeze byzondere betrekking tot Jehova, noch Moses in zyne allerbyzonderste betrekking tot beiden. - Al wie zich ondertusschen niet, door zulke voorafgaande denkbeelden, tot een bepaald en zuiver oogpunt heeft laaten leiden, en, in plaats van dit, eene afgetrokkene bespiegeling volgt, dwaalt in de duisternis, waar hy de bybelsche geschiedenis ook opslaat’. |
|