Nederlandsche Insecten, beschreeven en afgebeeld, door C. Sepp. Vierde Stuk. Tiende Verhandeling.
Tot geen gering vermaak der Liefhebberen van de Natuurlyke Historie, toont de Heer Sepp, met de afgifte deezer Verhandelinge, dat hy geenzins afziet van de taak, welke hy voorheenen op zig genomen heeft; en 't is hun, gelyk we meermaals gehoord hebben, ten uiterste aangenaam geweest, te verstaan, dat zyn voorneemen is, dezelve met een vernieuwden ernst voort te zetten. Hun verlangen op de verdere uitvoering wordt ook in deezen niet weinig verleevendigd, op het gezigt der twee Plaaten, welken deeze Verhandeling vergezellen: als geevende eene by uitstek keurige en zeer juist naar de natuur gevolgde afbeelding van een der fraaiste Insecten hier te Lande; welks Vlinder, in onderscheiding van den soortgelyken gevlakten Paauw- Oog- Pylstaart, en Dag- Paauw- Oog, den naam van Nacht- Paauw- Oog draagt. Onze oplettende Tekenaar, die tevens de koleuren zeer juist weet te treffen, heeft zig der moeite getroost de Rups, beneffens de Eieren, waar uit zy voortkomt, van haare eerste jeugd af, door haare veranderingen, geduurende haare vervelling, tot haaren volwassen staat, in zeven Figuuren af te beelden; en ons verder, in eene tweede Plaat, de zonderlinge behuizing van de Pop, benevens de Pop zelve, en den Vlinder, zo Manlyk als Vrouwlyk, treffend onder 't oog te brengen.