Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijKorte geschiedenis van den Nyl(Uit het Hoogduitsch van Profr. meiners Philos. Schriften. Goett. 1775. I Theil. p. 180.)
De Nyl leverde den reizenden Grieken zo veele zonderlinge, en van hunne natuurkennis verre af zynde verschynzelen, dat men zich niet behoeve te verwonderen, als men ziet dat onderzoekingen omtrent den oorsprong en het regelmaatig stygen van deeze Rivier, welke aan het dor en regenloos Egypten alle vrugtbaarheid mededeelt, de eerste en wydluftigste afdeelingen in hunne Natuurkunde uitmaakten. Over den Chaos, en den oorsprong der wereld, hebben de Grieksche Wysgeeren niet meerder of ongerymder gebeuzeld, dan over deezen wondervollen stroom van Egypten. Alrede ten tyde van herodotusGa naar voetnoot(a) vond men eene menigte van onderstellingen over de oorzaak van zyn regelmaatig opzwellen, en de daar door te weeg gebragte zegenryke overstroomingen. Eenige zogten ze in de Etesische of Oost Noord-Oostelyke winden; die den Stroom van den Nyl tegen waaijen, en daardoor den loop zynes waters stuiten zouden. Anderen geloofden dat de sneeuw, die van de Ethiopische gebergten afsmelt, den Nyl buiten zyne oevers deed treeden. Anderen dag- | |
[pagina 593]
| |
ten aan eene gemeenschap der onbekende Nylbronnen, met eenen nog onbekenden Oceaan. Herodotus wederlegt alle deeze gissingen, en brengt ten laatsten zelf eene te voorschyn, nog ongerymder dan alle de voorige. Zo groot een wonder en geheim het wassen van den Nyl was, in herodotus tydt, even zoo onbekend waren de bronnen deszelven, en het land waaraan hy zynen oorsprong te danken had. Van alle Grieken, Egyptiers, en de overige bewooners van Africa, die ik, zegt herodotusGa naar voetnoot(b), gelegenheid gehad heb te leeren kennen, heeft niemand zelf voorgewend de bronnen van den Nyl te weeten, veel min ze te hebben gezien. Alleen een Priester, of heilige bediende van Minerva te Saïr, was stout genoeg, herodotus hier van een sprookje te verhaalen, het geen deeze nogthans voor niets meer dan de zotheid eenes Egyptischen Priesters hield. Tusschen Syene en Elephantine, twee Steden van Opper-Egypten, lagen, [zeide die man van Eer,] een paar toegespitste bergen, in welker midden twee grondelooze bronnen waren, uit welke den Nyl zyn oorsprong nam. - Deeze gantschlyke onweetenheid van alle de Egyptische Priesters, wegens de bronnen en het wassen van den Nyl, wederspreekt niet onduidelyk, [om dit in het voorbygaan aan te merken,] het geen men zoo willekeurig aangenomen en geloofd heeft, van de groote geleerdheid en kennis der Weetenschappen onder de Egyptische Priesters; byzonder ook de zoo menigmaalen vooronderstelde gemeenschap en kennis der Egyptiers, met de inwooners van de binnenste deelen van Africa, inzonderheid met de Ethiopiers. - HerodotusGa naar voetnoot(c) brengt nog eene vertelling van den oorsprong des Nyls by, die op een bloot gissen steunde; en geene opmerkzaamheid verdiende, al had hy ze ook niet uit de vierde hand ontvangen. Nog ten tyde van diodorusGa naar voetnoot(d) waren de bronnen van den Nyl gansch onbekend, en onder alle stellingen, welken men tot dien tyd toe, ter oplossing van zyn opzwellen, uitgevonden had, was nog geene eenige algemeen aangenomen, schoon de waare oorzaak reeds ontdekt was. De belachlykste onder alle redeneeringen, die | |
[pagina 594]
| |
hy bybrengtGa naar voetnoot(e), is die der Egyptische Priesters, welker naleezing ik allen bewonderaars der Egyptische Wisen Aardryks-kunde aanbeveele. Zy deelden de Aarde in drie Zona's of streeken: in die, welke zy zelven bewoonden; in eene andere regt tegen over dezelve gelegen; en eindelyk in eene derde, die deezen beiden van elkander scheidde, en gantsch onbewoonbaar was. De beide eerste waren, volgens hunne meening, zichzelven juist gelyk; en onderscheidden zich alleen daar in, dat de Jaargetyden in dezelven steeds tegen over elkander gesteld waren. Zy namen hierop dit gevoelen voor waarheid aan, dat de Nyl, uit den eersten Aardgordel, (of streek,) door den tweeden, in dien welken zy bewoonden, vlood; en dat even daarom de bronnen des Nyls onbekend zyn en blyven zouden; dewyl men, om tot dezelve te komen, eene geheel onbewoonde en menschenhaatende streek door moest gaan. - De Egyptenaars moeten des niet alleen met Abyssinien, maar ook met het Zuidlyk Arabien, onbekend geweest zyn. Ook hier vallen, in het natte Jaar Saizoen, zwaare, hoewel niet zulke aanhoudende, regens, als in andere Landen. (Niebuhr. reisbeschr. p. 125. 327. hoogd. uitg.) 'Er ontstaan stroomen, waar voorheen geene waren, en anderen, die nooit geheel uitdroogen, vloeijen over en mesten, even als de Nyl in Egypten, de velden, die niet verre van hunne oevers leggen. Eene zulke onweetenheid als de Egyptische zou onbegrypelyk zyn, indien ze maar, ten tyde hunner eigene Koningen, de lengte van de Roode Zee hadden overgescheept. Agatarchides van Knidos, alleen, leidde den vloed des Nyls van den in Ethiopien vallenden regen afGa naar voetnoot(f). Ten tyde van strabo twyffelde geen mensch meer aan de waarheid deezer verklaaring. De onophoudelyke regens en overstroomingen in Ethiopien waren, door de Scheepvaarten der Ptolomeen op de Roode Zee, door den handel, langs de kusten en in de binnen deelen van Africa, buiten twyfel gesteld. Alleen wykt strabo in de opgaave van den eersten Griek, die de jaarlyksche overstroomingen uit ware oorzaaken verklaarde, van | |
[pagina 595]
| |
diodorus af. Eenige stelden in strabo's tydGa naar voetnoot(g), dat kallisthenes deeze ontdekking van aristoteles ontvangen had. Anderen bragten dezelve tot trasyalkus van Thasus, ja tot aan homerus. In den tyd van strabo en augustus waren de egte oorzaaken van het zoo veel verwonderingbaarend stygen des Nyls algemeen bekend. Alleen zyne bronnen wist noch Griek, noch Egyptier; men zogt ze zelfs in de uiterste grenzen van MauritanienGa naar voetnoot(h). De ontdekking der Nyl-bronnen was voor de yverige Jezuiten gespaard; die, in het begin der laatste Eeuw, voornamen Ethiopien of Abyssinien te bekeeren, en de inwooners deezer landen in den schoot der katholyke kerk te brengen. Pieter paiz, een Portugeesch Jezuit, was de eerste Europeaan die 1618 den Nyl aan zynen oorsprong zag. Hy ontspringt, volgens de verhaalen van deezen Jezuit, en van Vader lobo, aan den voet van eenen kleinen berg, in de Provincie van Sacahala, in het Koningryk GojamGa naar voetnoot(i), uit twee hoofd-bronnen, die bykans 2 palmen in de doorsnede hebben, en een steenworp van den anderen leggen. De gansche streek hier om henen is moerassig, en zoo beweegbaar, dat men overal, met een sterken tred, het water uit den grond kan doen opborrelen. Nog tot op heden zyn de landen, door welken de Nyl loopt, eer die in Egypten komt, derzelver bewooners, en alle krommingen van deezen stroom, niet genoeg bekend. Wat daar van ontdekt is kan men vinden by lobo, ter aang. plaats p. 132. 267. & Suiv. Men kan hier over ook naslaan, Maillet descr. de l'Egypte. p. 40. Zoo wel deeze Portugeezen, als die geenen, welken Maillet, geduurende zyn zestienjaarig verblyf in Egypten, vroegGa naar voetnoot(k), zeiden eenpaarig, dat het in bykans drie maanden, waar in de Nyl in Egypten aanvangt met wassen, in Ethiopien onophoudelyk regent: dat het toeneemen van den Nyl, van de langduurigheid en heftigheid des regens in de binnengewesten van Africa afhangt; en dat de vettigheid en drabbigheid van den Nyl, uit de | |
[pagina 596]
| |
daar in byeenloopende regenplassen, moet worden ver klaard. Men geloofde al verre gekomen te zyn, toen men de bronnen des Nyls, en de egte oorzaaken zyner jaar lyksche styging, ontdekt had: maar de meesten hielden nog den aanhoudenden regen in Ethiopien, en het daar door veroorzaakt opzwellen des Nyls, voor iets, dat deezen landen geheel alleen eigen was. Zy wisten niet het geen een voortreflyk Reisbeschryver der voorgaande Eeuw op het beste verklaard heeftGa naar voetnoot(l). Te weeten, dat 'er, in de heete landstreeken, eigenlyk maar twee Jaargetyden zyn; het drooge en het natte, die de Europeaanen dikwerf, doch zeer oneigenlyk, zomer en winter noemen: dat deeze jaartyden in de landen, die onder de heete Lugtstreek liggen, evenredig tegen over elkander staan, naar maate dat zy tot verschillende Polen naderen: dat men in dezelfde maanden, waarin het in heete landen, op Noorder breedte, onophoudelyk regent, het schoonste weder heeft in die heete landen welken onder den zelfden Climaat-graad, dog op Zuider breedte, liggen. In alle landen, die van 1 tot 23 graaden Noorder breedte liggen, vangt het vogtig Jaarsaizoen in April en Mey aan; en duurt, onder bykans onophoudelyke regenvlaagen, tot in November of tot het begin van December, voort. Alle stroomen beginnen dan, even als de Nyl in Ethiopien en Egypten, te zwellen, en met gelyke gevolgen en verschynzels over hunne oevers te treeden, zoo als de Nyl in Egypten doet. - Met het einde van November neemt het droog en heeter Jaargetyde een aanvang, en duurt, onafgebroken, tot in het begin van April. Geduurende deeze maanden worden alle Rivieren en Stroomen al kleiner en kleiner, tot d t zommige geheel uitdroogen. - In de heete landen, Zuider breedte, zyn regens en overstroomingen van even langen duur en gelyken aart; dog deeze gebeuren aldaar in de regtstreeksch tegen overgestelde maanden. Met regt kon daarom dampierGa naar voetnoot(m), welke deeze Jaargetyden in verscheiden oorden van Azia en Amerika gezien had, zeggen, dat de overstroomingen van den Nyl geen aan Egypten alleen eigen wonder zyn. | |
[pagina 597]
| |
De Nyl vangt in April reeds aan met wassen, na dat hy, geduurende de zes laatste maanden, dikwerf tot op eenige Ellen (of Peeken) uitgedroogd isGa naar voetnoot(n). Zoo ras zyn aanwas aan het einde der maand bemerkt word, vervoegt zich iemand, uit een geslagt, zedert eenige Eeuwen lang hier toe bestemd, tot den NylmeeterGa naar voetnoot(o) en tekent, in eene openbaare autentieke oirkonde, de diepte des Nyls voor zynen merkbaaren wasdom opGa naar voetnoot(p). Van het einde van April tot den 29 Jun. stygt hy gewoonlyk 8 of 9 Ellen of Cubitus; op welken dag men ten tweedenmaal den aanwas des Nyls, in een autentiek gefchrift aantekent. Van dien dag begint men eerst het ryzen deszelven den Divan, en daarna in de Stad Cairo, bekend te maaken, met welke aankondiging men alle morgens zoo lang voortvaart, tot dat hy die hoogte bereikt heeft op welke men het groote Canaal by Cairo openen, en het water over gantsch Egypten zynen vryen loop laaten moet. Onder het wassen van den Nyl, vestigen alle inwooners van Egypten hier op alleen hunne opmerking; naar maate der veranderingen van de rivier, gaan zy, met eene bestendige afwisseling, van hoop tot vrees, en van vrees tot hoop, over. Indien de aanwas des Nyls maar een weinig vertraagt, begeeft zich eene ontelbaare menigte volks, uit de poorten van Cairo, naar den oever van den Nyl, en slaat, met eene angstige naaukeurigheid, deszelfs kleinste beweegingen gade. Algemeene schrik- | |
[pagina 598]
| |
ken verspreiden zich by de waarneeming van het minste vallen van het Nyl-water; terwyl integendeel land en oever van vreugde-geschrey weêrgalmen, wannneer zyn toeneemen merklyk zichtbaar is. Zoo ras de Nyl de hoogte van 16 CubitusGa naar voetnoot(q) bereikt heeft, wordt daar van een openlyk getuigschrift in tegenwoordigheid van den Bassa vervaardigd: en alle groote en kleine pachters van den Grooten Heer zyn verbonden, voor het volgend Jaar te betaalen, en een derde der Somme voor uit te tellen. Komt daar en tegen de Nyl niet tot die hoogte van 16 Ellen, zoo zyn alle Landery-pagters bevryd van het gewoon pacht-geld te voldoen. Wanneer die blyde tyding den Bassa en den Stedelingen bekend gemaakt wordt, begeeft deeze zich, met een prachtig gevolgGa naar voetnoot(r), naar den mond van het groote Canaal, tusschen Oud- en Nieuw Cairo, die by den aanvang van het wassen des Nyls met een dam bezorgd word. De Bassa zelve steekt een yzeren schup in deezen dam: terstond beginnen dan de Turken, Jooden, en Copten, welken deeze eer gezamentlyk toekomt, den zelven onder een algemeen vreugde-geschrey door te steeken, om het water van den Nyl in het Canaal, en, door het Canaal, over de vlakten te leiden. - Dergelyke plegtigheden heeft men, in vroegere en laatere tyden, te onregt aangezien voor een feest, het welke men den Nyl, als een wezenlyke Godheid beschouwd, vierde. Mysophilus. |
|