Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNauwkeurig berigt van het koningryk Thibet. In eenen Brieve van John Stewart, Esq. F.R.S. aan den Heer John Pringle, Bart. F.R.S.(Uit the Philosophical Transactions.)
(Vervolg van Bladz. 458.)
De handelwyze, die zy omtrent de dooden houden, is desgelyks zonderling: zy begraaven ze niet in den grond gelyk de Europeaanen, noch verbrandden ze gelyk de Hindoos; maar brengen ze op den top van eenigen digtbygelegen berg, om door het Wild Gedierte en het Roofgevogelte verslonden, of door den tyd en de veranderingen van de lugtsgesteltenisse, waar in zy liggen, verteerd | |
[pagina 554]
| |
te worden. De afgeknaagde rompen en wit geworden beenderen liggen hier en daar verstrooid; en, te midden van dit schriklyk tooneel, houdt een oud Man of Wyf, alle aandoeningen, behalven die des bygeloofs, uitgetoogen hebbende, het verblyf, om het naargeestig werk te verrigten van de lyken te ontvangen, elk eene plaats aan te wyzen, en de overblyfzels, wanneer ze te wyd en ver verstrooid zyn, by een te verzamelen. Schoon de Godsdienst van Thibet, in veele der voornaamste Leerstellingen, rechtdraads strydig is met die der Bramins in Indie, heeft dezelve, in andere opzigten, daar mede veel overeenkomsts. Zy hebben, by voorbeeld, een diepen eerbied voor de Koe; doch brengen dezelve geheel over van de gemeene soort tot die, welke de Staarten draagt, waar van ik vervolgens zal spreeken. Zy draagen ook groot ontzag toe aan de Wateren van den Ganges, welker oorsprong zy in den Hemel stellen: en een der eerste uitwerkzelen, die het verdrag met den Lama voortbragt, was een verzoek aan den Opper-Landvoogd, om een plaats, tot den eerdienst geschikt, aan de oevers dier Riviere te mogen bouwen. Dit werd, gelyk gydenken kunt, niet geweigerd, en toen ik uit Bengale vertrok, was 'er een plek gronds met de daad tot dat einde bestemd, twee of drie mylen van Calcutta. Aan den anderen kant bezoeken de Sunniasses of Indiaansche Bedevaartgangers, als eene heilige plaats, Thibet menigmaalen, en de Lama onderhoudt 'er altoos twee of drie honderd. De verblyfplaats van den delai lama is te Patali, een groot Paleis op een gebergte digt aan den oever van de Barampooter, omtrent zeven mylen van Lahassa. De tayshoo lama heeft verscheide Paleizen of Kasteelen, in een derzelven hieldt de Heer bogle by hem vyf maanden lang zyn verblyf. Hy beschryft den Lama als een der minzaamste en verstandigste mannen, die hy ooit ontmoette: bewaarende zyn' rang met de gemaatigdste gezagbetooning, leevende in de grootste zuiverheid van Zeden, zonder stugheid of gemaaktheid. Alles ademde, binnen de poorten, vrede, orde, en beschaafdheid. Het Kasteel is van steen, met veele kamers, groote zaalen, wandelplaatzen en gaaderyen. De kamers zyn in 't algemeen ruim, naar den Chineeschen smaak opgeschikt, met verguld, geschilderd, en verlakt werk. Twee gemakken zyn 'er waar van zy geene kennis altoos hebben, Trappen naamlyk, en Vensters. Naa de bovenvertrekken kan men niet komen dan op Ladders van hout of yzer: in stede van Vensters hebben zy allen gaten in het dak met luiken, zo gemaakt dat ze aan de wind- en regen zyde digt gedaan kunnen worden. Brandstoffe is 'er zo schaars dat men dezelve weinig anders dan tot kooken gebruikt: al de verwarming laaten zy aankomen op hunne bonte rokken en andere kleeding. De Lama, die zeer kundig is in alles wat Tartarye, China, en de Koningryken van het Oosten betreft, deedt nauwkeurig onder- | |
[pagina 555]
| |
zoek na de Gesteltenis van Europa, na de Staatkunde, de Wetten, de Kunsten, de Weetenschappen, het Staatsbestuur, den Koophandel, en het Krygsweezen; op alle deeze stukken poogde de Heer bogle hem voldoening te geeven, en stelde ten zynen dienst een kort verhaal op van den Staat van Europa in de Hindostansche Spraake, 't welk hy beval dat in de Thibetsche zou worden overgezet. De Lama, te Latack, een Grensgewest digt by Cassamire, gebooren zynde, verstaat de Hindostansche Spraake volkomen, en sprak daar in altoos met den Heer bogle; doch het Volk, 't geen zich verbeeldt dat hy alle Taalen kan, geloofde dat hy met hem in 't Engelsch sprak, of, gelyk zy het noemden, de Europische taal. Het Russisch Ryk was het eenige in Europa hem bekend; hy hadt een hoog denkbeeld van den rykdom en sterkte der Russische Monarchye, en gehoord van den voorspoedigen Oorlog door dezelve gevoerd tegen het Romeinsche Ryk, (want dus noemde hy het Turksche Gebied,) doch hy kon niet begrypen hoe 't zelve op eenigerlei wyze Cathay kon gelyken. Veelen der Tartaarsche Onderdaanen van Rusland komen te Thibet, en de Czaar heeft zelfs, verscheide maalen, Brieven en Geschenken aan den Lama gezonden. De Heer bogle zag by hem verscheide Stukken in Europa vervaardigd, als Schilderyen, Spiegels, aartigheden van Goud, Zilver en Staal, voornaamlyk Engelsche, die hy, langs deezen weg, verkreegen hadt; in 't byzonder een slaanhorlogie van graham, 't welk, gelyk zy betuigden, eenigen tyd dood geweest was. Terwyl hy zich daar onthieldt, kwamen 'er verscheide Mongols en Calmukken, uit Siberie, met welken hy verkeerde. De Stad Lahassa, de Hoofdstad, is groot, en wordt beschreeven als zeer volkryk en bloeiende. Deeze strekt tot verblyfplaats der voornaamste Bedienden van Staat, als mede van de Chineesche Mandaryns en hun gevolg. Dezelve wordt desgelyks bewoond door Chineesche en Cassimiriaansche Kooplieden en Kunstenaars, en is de dagelyksche verzamelplaats van ontelbaare handelaars uit alle oorden daar heen komende, of by kleine partyen of met vastgestelde caravaanen. De Wateren van de Groote Rivier, gelyk zy dezelve met veel nadruks in hunne taal noemen, bespoelen de wallen. Vader du halde laat deeze Rivier, welke hy noit vermoedde de Barampooter te zyn, zeer nauwkeurig, van derzelver oorsprong in het Cassemiriaansche Gebergte, (waarschynlyk uit dezelfde bron, waar aan hy den oorsprong van den Ganges toeschryft,) door de groote Valei van Thibet loopen, tot hy dezelve, zich schielyk zuidwaards wendende, in het Koningryk Assam verliest: dan hy veronderstelt voorts met veel oordeels, en op waarschynlyker gissing, dat deeze Rivier ergens in Pegu of Aracan de Indiaansche Zee bereikt. De waarheid nogthans is, dat deeze Rivier zich schielyk in 't midden van Assam weder omwendt, en dit Land doortrekkende, omstreeks Rangamatty, onder den bovengemelden naam, in Bengale komt: daar den loop zuidelyker neemende, ver- | |
[pagina 556]
| |
eenigt zy zich met de Ganges, met een gelyken zo niet met een grooten vloed waters: maakende, ter plaatze van de zamenkomst, een zamenstrooming van versch water, die in de bekende wereld bezwaarlyk eene wedergade zal vinden; deeze ontlast zich in de Baay van Bengale. Twee zulke Rivieren, zich in dit gelukkig Gewest vereenigende, maaken met al het schoone, vrugtbaare en gemaklyke daar door veroorzaakt, het den naam van 't Paradys der Volken waardig, een naam altoos daar aangegeeven door de Moguls. De voornaamste Handel van Lahassa of Pekin wordt gedreeven door Caravaanen, die volle twee jaaren besteeden op derzelver heen en te rug reis. Hier over hebben wy ons geenszins te verwonderen, wanneer wy in aanmerking neemen, dat de afstand niet minder kan weezen dan twee duizend Engelsche Mylen; en nogthans moeten wy hier aanmerken, dat een Boode, van Lahassa na Pekin afgevaardigd, in drie weeken daar komt: eene byzonderheid, die zeer tot eere strekt van de Chineesche schikking op zaaken het burgerlyk bestuur betreffende, weetende eene zo spoedige en daadlyke gemeenschap vast te stellen, door gebergten en woestynen van zo groot eene uitgestrektheid. - De Handel met Siberie wordt gevoerd door Caravaanen die na Seling trekken, 't welk ongetwyfeld het Selinginsky der Russische Reizigeren is op de oevers van het Meir Baykal. Hier door kunnen wy reden geeven van een zonderling geval door bell vermeld: te weeten, dat hy, op den oever eener Riviere van dien naam, een Man vondt van eenige jongens den Visch, welke zy vingen, koopende, en weder in 't water werpende; uit deeze omstandigheid, en het merk dat hy op 't voorhoofd droeg, hieldt hy hem voor een Indiaan. Met den Man in gesprek treedende, vondt hy zyne gissing bewaarheid. Deeze verklaarde, dat hy van Madras kwam, en twee jaaren op deeze reis doorgebragt hadt; ook noemde hy by naame eenige der Engelsche Heeren, aldaar zich onthoudende. Deeze Indiaan moet ongetwyfeld als een Faquier of Sunniassy, door Bengale, na Thibet gereisd, en van daar met de Caravaane na Selinginsky, waar bell hem aantrof, getrokken weezen. Het verdient hier onze opmerking, dat de Indiaanen de kunst verstaan om van den Godsdienst een groot gewin te maaken. De Faquiers zyn gewoon, in hunne Bedevaarten van de Zeekusten na de binnenste deelen des Lands, Paarlen, Koraalen, Speceryen, en andere kostbaare Koopmanschappen van geringen omslag met zich te neemen, die zy, op hunne te rugreize voor Stofgoud, Muskus, en andere soortgelyke dingen verruilen: dezelve gemaklyk verbergende in hun hair en de kleederen die zy om den middel draagen; op deeze wyze dryven zy, hun groot getal in aanmerking genomen zynde, geen geringen handel. De Gosseigns, mede eene Godsdienstige Orde, doch in rang boven de Faquiers verheven, dryven een uitgebreider en openlyker handel met dit Gewest. | |
[pagina 557]
| |
Een byzonder verslag van den Koophandel zou vervreemd weezen van het oogmerk deezes Briefs; doch dewyl het Berigt van Thibet, 't geen ik u wilde overzenden, zeer onvolkomen zou zyn, wanneer ik de bronnen niet vermeldde, waar uit dit Land, zo blykbaar arm en onvrugtbaar, een voorraad van vreemde waaren, tot gemak en weelde dienende, van welke ik in 't voorbygaan gesprooken heb, haalt, moet ik aanmerken, dat zy, behalven hun Handel in Paarden, Zwynen, Rotszout, Ruwe Lakens, en andere Koopmanschappen, vier hoofdartykels hebben, die op zichzelve genoeg zyn om hun alle vreemde Waaren, welke zy behoeven, te bezorgen, en deeze artykels zyn natuurlyke voortbrengzels, en verdienen een nadere beschouwing. Het eerste, schoon 't minst aanmerkelyke, is dat der Koe-staarten, zo beroemd in gansch Indie, Persie en de andere Koningryken. Zy komen van eene soort van Koe of Stier, zo het my voorkomt, verschillende van die in eenig ander Land gevonden worden. Zy zyn kloeker van gestalte dan de Gemeene Thibetsche Koeijen, en hebben geen bult op den rug, De huid is bedekt met wit hair, zich als zyde vertoonende; doch de grootste byzonderheid is de Staart, die zich in de langte en in de breedte uitstrekt, gelyk de maanen der Paarden, doch veel synder en glanssiger is. De Heer bogle zondt twee Koeijen van deeze soort aan den Heer hastings; doch ze stierven eer ze Calcutta bereikten. Deeze Staarten worden tot een zeer hoogen prys verkogt, en, in zilveren handvatzels gezet, gebruikt tot Chrowras, gelyk men ze noemt, om de vliegen te verdryven; en geen Man van aanzien in Indie gaat uit, of zit in staatzy in zyn huis, zonder twee Chowrawbadars by zich met dusdanige werktuigen in hunne handen. Het tweede artykel is de Wol, waar van de Shaul, de keurlykste Wolle stof in de geheele wereld, zo hooggeschat in 't Oosten, en nu zo wel bekend in Engeland, vervaardigd wordt. Vóór dat de Heer bogle zyne Reis deedt, waren onze denkbeelden, die Wol betreffende, zeer ruw en onvolkomen. Dewyl alle Shauls van Cassamire komen, besloot men dat de stoffe, waar uit ze gemaakt werden, ook in dat land viel. Men hieldt het voor het Hair van een byzondere soort van Geit, voor het fyne onderhair van de borst der Kameelen, en maakte daaromtrent duizend andere gissingen: doch nu weeten wy met zekerheid dat het komt van Thibetsche Schaapen. De Heer hastings had 'er een of twee van, toen ik van Bengale ging, in zyne diergaarde. Ze zyn klein van gestalte, in gedaante niets verschillende van onze Schaapen, uitgenomen dat de Staart zeer breed is; doch hunne vagten muntten, in synheid, langte en schoonheid van Wol, boven die van alle Schaapen in de geheele Wereld uit. De Cassemiriaanen hebben den handel daar in tot zich getrokken, en in alle gedeelten van Thibet Kooplieden die ze opkoopen en na Cassemire zenden, waar die Wol verwerkt | |
[pagina 558]
| |
wordt, en groote voordeelen aan dat Land geeft, als mede aan Thibet waar dezelve oorspronglyk valt. Muskus maakt een derde hoofdartykel des Handels uit: het zal niet noodig weezen hier van veel te zeggen: dewyl de natuur, de hoedanigheid, en waarde deezer kostlyke koopwaaren in Europa zo wel bekend zyn. Alleen zal ik hier aanmerken, dat het Muskusdier zeer gemeen is op 't gebergte; doch by uitneemenheid vlug zynde, en zich doorgaans enkel onthoudende op de woestste en en ontoeganglykste plaatzen, is de jagt op dezelve zeer gevaarlyk en moeilyk. Wy hebben Muskus in het natuurlyk zakje na Bengale gezonden, niet zonder groot gevaar van reeds vervalscht te weezen; doch des niettegenstaande overtrof dezelve verre alle Muskus ooit in Europa verkogt. Het vierde of laatste artykel, waar van ik nog moet spreeken, is Goud, 't welk in menigte uit Thibet gevoerd wordt. Men vindt het in 't zand der Groote Rivier, als mede in de groote en kleine beeken, die van 't Gebergte afvlieten. De hoeveelheid, op deeze wyze verzameld, schoon aanmerkelyk, uit hoofde van het volksvoordeel, vergoedt den verzamelaar slegts schaars de moeite daar aan besteed. Maar, behalven dit, zyn 'er Mynen van dat kostbaar Metaal in de Noordlykste gedeelten van Thihet, die den Lama toebehooren, en verpagt worden aan lieden daar in werkende. Het wordt noit in erts gevonden, maar altoos in een zulveren staat van Metaal, ('t geen ik geloof het geval te weezen in alle andere Mynen van dit Metaal,) het moet alleen afgescheiden worden van de Steenen waar in en aan het zit. Men heeft den Heer hastings te Calcutta een brok gezonden, omtrent van grootte als de Nier van een jongen Os, bestaande uit harden vuursteen met goud dooraderd. Hy liet denzelven midden door zaagen, en vondt dien geheel en al gelardeerd, (mag ik die spreekwyze gebruiken,) met het zuiverste Metaal. Schoon zy in Thibet Goud in overvloed hebben, bedienen zy 'er zich niet van om 'er geld van te slaan, dit wordt 'er noit gemunt; doch men gebruikt het nogthans in den handel, en de goederen worden gewaardeerd by de beurs vol Goudstof, gelyk onder ons by Geld. De Chineezen voeren 'er jaarlyks veel Gouds uit, 't geen zy in betaaling krygen voor hunnen arbeid en kunststukken. Gaarne wenschte ik, by dit Verhaal, iets te kunnen voegen van de Planten en andere voortbrengzelen uit het Ryk der Gewassen in dit Land: doch ik durf niets mededeelen dan 't geen, zo verre myne kundigheden strekken, egt en nauwkeurig is. De Heer bogle zal, buiten twyfel, in staat zyn om de Geleerden in dien tak te voldoen, ten opzigte van veele byzonderheden, waar omtrent ik tegenwoordig nog geen berigt ontvangen heb. Hy zondt na Calcutta, veele Zaaden, Kerns en Vrugten, waar van slegts een gedeelte behouden overkwam. Van de laatstgemelde heb ik 'er eenige geproefd; ze waren meest al soortgelyke met de Euro- | |
[pagina 559]
| |
pische, als Perziken, Appelen en Peeren, enz., en daarom te aangenaamer voor ons op Bengale; doch zy kwamen my smaakloos en slegt voor. Ik zal nu, myn Heer, deeze aanmerkingen besluiten met u verschooning te verzoeken, dat ik dus een nieuw voorwerp der nieuwsgierigheid heb aangebooden, zonder middel te weeten om 'er een genoegzaamer voldoening aan te schenken. Tyd en gelegenheid kunnen my daar toe beter in staat stellen als ik weder na Indie keer. Ondertusschen hoop ik dat de Societeit, als eene zeldzaamheid, wel zal willen ontvangen de Overzetting van den oorspronglyken Brief, welken de tayshoo lama aan den Heer hastings ter hand stelde door den Afgezant van hem afgevaardigd om den Vrede voor den del rajah te verzoeken. De zelve kwam my in het waarneemen van myn post in handen, en ik nam 'er, met toestemming van den Gouverneur, een afschrift van. De oorspronglyke Brief is in 't Persiaansch geschreeven, eene Taal, die de Lama moest gebruiken: dewyl die van Thibet, schoon zeer fraai en uitdruklyk, zo men zegt, in Bengale geheel onverstaanbaar zou weezen. Een Brief, opgesteld door een Man van een Character, waar van men in 't Westen zo veel gesprooken, doch 't zelve zo weinig gekend heeft, is uit dien hoofde alleen een voorwerp van weetgraagte: en wanneer men bevindt, dat dezelve gevoelens van regtvaardigheid, goedertierenheid en Godsvrugt ademt, en geschreeven is in een eenvoudigen Styl, die deftig voortrolt, en doorgaans vry is van die hoogvliegende benaamingen en sterke verbloemde spreekwyzen, zo gemeen onder de andere Oostersche Volken, twyfel ik niet of hy zal met genoegen ontvangen worden: hoe 't ook zy, deeze Brief zal kunnen dienen tot een staal van de denk- en schryfwyze, onder een Volk, van welks Land en Zeden ik eene schets heb opgeleverd. | |
Overzetting eens Briefs van den Tayshoo Lama aan den Heer Hastings, Gouverneur van Bengale; den negen- en twintigsten van Maart des Jaars MDCCLXXIV ontvangen.‘De zaaken deezes Lands bloeijen in alle opzigten. Ik ben nagt en dag bezig om uw geluk en voorspoed te vergrooten. Door de Reizigers uit uwe Gewesten onderrigt zynde van uwen grooten roem en agting, ontsluit zich myn hart gelyk de bloeisem in de Lente, overvloeiende van voldoening, blydschap en vreugde. Dank zy god, dat de Star uws geluks aan 't klimmen is. Dank zy hem, dat geluk en vrede my en myn Gezin omringen.’ ‘Niemand te beledigen, niemand te vervolgen, is myn oogmerk; 't is zelfs het byzondere kenmerk onzes Aanhangs, ons de nood- | |
[pagina 560]
| |
zaaklyke verfrissing des slaaps te ontzeggen, als deeze eenig nadeel aan iemand zou toebrengen; maar ik ben onderrigt dat gy in regtvaardigheid en menschlievenheid ons verre overtreft. Mogt gy voor altoos den zetel van regtvaardigheid en magt bekleeden! Mogt het Menschdom, onder uwe schaduw, de zegeningen van Vrede en Overvloed genieten! Door uwe gunst, ben ik de Rajah en Lama van dit Land, en heersch over eene menigte van Onderdaanen: eene byzonderheid waar van gy, ongetwyfeld, onderrigt zult weezen, door de Reizigers uit deeze Landstreeken. Herhaalde keeren heeft men my doen verstaan dat gy in vyandlykheden ingewikkeld zyt tegen den dah terria, tot welke, men zegt dat des Dahs eigen misdaadig gedrag, verwoestingen en mishandelingen op uwe grenzen aanrigtende, oorzaak gegeeven hebbe. Dewyl hy van eene ruwe en onkundige afkomst is, heeft hy, in voorgaande tyden, zich desgelyks schuldig gemaakt aan misdaaden tot welke zyne gierigheid hem aanporde. Het is niet onwaarschynlyk, of hy heeft de blyken hier van vernieuwd, en de verwoestingen, de plunderingen, door hem aangerigt op de grenzen van Bengaalsche en Baharsche Landschappen, hebben uaangezet om uw wraakneemend Leger op hem af te zenden. Zyne party heeft de nederlaage gekreegen, veelen van zyne Manschap zyn gedood, drie sterkten heeft hy verlooren, en de welverdiende straffe ontvangen. Het is zo klaar als de Zon op den middag, dat uw Leger de overwinning behaald heeft; en dat gy, was het uw wil geweest, hem, in den tyd van drie dagen, geheel zoudt hebben kunnen verdelgen; want hy hadt geen kragt om u te wederstaan. Maar ik neem het thans op my zyn Middelaar te weezen: en u onder 't oog te brengen, dat, dewyl de meergemelde dah terria een Afhangeling is van den delai lama, die in dit Land met onbepaald gezag den Schepter zwaayt, (maar wiens Ryksbestuur, uit hoofde zyner Minderjaarigheid, tegenwoordig aan my toevertrouwd is,) als gy voortgaat om verder leed te doen aan des Dahs Land, het den Lama en alle zyne Onderdaanen tegen u zal verbitteren. Hierom verzoek ik u, uit kragte van onzen Godsdienst en Gewoonten, alle vyandlykheden tegen hem te staaken, en, dit doende, zult gy my groote gunst en vriendschap betoonen. Ik heb den Dah, wegens zyn gehouden gedrag, bestraft; hem vermaand in het toekomende van deeze slegte bedryven af te laaten, en u in alle dingen te gehoorzaamen. Ik ben verzekerd hy zal zich volgens mynen raad gedraagen, en 't is noodig dat gy hem met medelyden en goedertierenheid bejegent. Wat my betreft ik ben slegts een FaquierGa naar voetnoot(*); en het is de | |
[pagina 561]
| |
gewoonte myns Aanhangs, met het gebedesnoer in onze hand, te bidden voor het Welzyn des Menschdoms, om den Vrede en 't Geluk der Ingezetenen van dit Gewest. En ik bid u thans, met ongedekten hoofde, dat gy in het toekomende van alle vyandlykheden tegen den dah wilt doen ophouden. Het zou noodloos weezen deezen Brief grooter te maaken: yl de Brenger van denzelven, die een Goseign isGa naar voetnoot(*), u van alle byzonderheden een nader verslag zal geeven: en het is te hoopen dat gy u daar na zult schikken. In dit Land is de Dienst van den almagtigen de Belydenis van allen. Wy arme Schepzels zyn in niets aan u gelyk; nogthans eenige weinige dingen by de hand hebbende, zend ik ze tot erkentenisse, en hoop dat ze van u zullen worden aangenomen.’ |
|