| |
| |
| |
Kort begrip der waarneemingen van den heer Gleditsch, wegens de zwervende springhaanen.
‘Een der byzondere oogmerken en nuttigheden van ons Mengelwerk is, buiten twyfel, onzen Vaderlandsche Leezeren, eene verscheidenheid van nutte kundigheden voor den geest te brengen; ten dien einde voegt het ons op de tydsgelegenheden te letten, en zulke stukken uit te kiezen, als byzonder kunnen dienen te hunner onderrigtinge. Thans gewaagen de Nieuwspapieren van de Springhaanen en derzelver verwoestingen: het heeft ons daarom goed gedagt, dit Kort Begrip der Waarneemingen van den Heer gleditsch, over deeze Diertjes, hier te plaatzen.’
De Heer gleditsch merkt aan, dat zeer zagte winters dermaate de voortteeling van verscheide kleine dieren, en inzonderheid van de Insecten, begunstigen, dat hunne vermenigvuldiging, die van andere jaaren, in welke het duizendste gedeelte hunner eiren niet uitkomt, zeer verre te boven gaat. Hy besluit daar uit, dat zulk eene buitengewoone menigte van Insecten, of andere Dieren, een veel grooter voorraad van vrugten zal verslinden, dan, zonder eene zo meer dan gewoone vermenigvuldiging, genoegzaam zou geweest zyn; 't geen buiten twyfel tot nadeel van menschen en beesten moet strekken, in zo verre zelf, dat 'er gebrek en hongersnood uit konne voortspruiten. Het zyn, voegt 'er de Heer gleditsch by, niet altoos zwermen van vreemde Insecten, die deeze beklaaglyke verwoestingen aanregten in koornlanden, tuinen, bosschen, enz.; - men moet ze ook toeschryven aan dezulken, die, in ons eigen land gebooren, ter plaatse hunner geboorte eerst de vernieling beginnen, en daar mede voortgaan in de nabuurige landstreeeken.
Het soort van voedsel, 't geen de meesten deezer dieren zoeken, toont klaar genoeg, dat het land van allen geenszins even groote schade lydt. De trekvogels, by voorbeeld, die, by benden vliegen, 't zy land of watervogels, doen bykans geen nadeel: dewyl zy aazen op wormen, vliegen, en dergelyke, waar door geen' aan- | |
| |
merklyken hinder wordt toegebragt. Van dien aart zynook de groote By- en Hommelzwermen, de geheele heirlegers van Muggen en Vliegen, die meer overlast doen dan schade. Men kan dit niet zeggen van de groote benden Ruspen, Mieren, Mollen, Kreekels en Slekken, die in het voorjaar en in den herfst te voorschyn komen: zy spellen den Landman veel kwaads, schoon hun veel grooter overkome door de landrotten, welke zommige van eene bruine aschverwige kleur zyn, met een zwarte streep over den rug, en andere een staart hebben, die afgehakt schynt.
Dan onder de vreemde Insecten, over welke de Brandenburgsche landen 't meest te klaagen hebben, en die de meeste gewassen van allerleie soort verslinden, komen 'er geene in vergelyking met de Springhaanen, die trapswyze voortrukken. Zints den jaare 1733 zyn ze in die landen verscheenen, en men merkte op, dat zy, tot den jaare 1739, van hun geslacht hadden naagelaaten, die vervolgens, door de strengheid des winters, verdelgd zyn. In het jaar 1744 ontdekte men weder nieuwe benden, die de woestynen van Tartarie verlaaten hadden, en zich niet alleen door geheel Hongarie, Zevenbergen en Poolen verspreidden; maar ook doordrongen tot in Schotland, en de nabuurigste koningryken. Zy kwamen weder in Brandenburg omtrent den Oogsttyd, wel voornaamlyk zich vertoonende rondsom de dorpen Dietersdorf, Neven-Timpel, enz.; en in eenige landen omtrent Berlyn, aan de zyde van de Hall poort. Zy hadden veel overeenkomsts met de groote veelkleurige Springhaanen, die van Europischen oorsprong zyn, en zich onthouden op alle plaatsen, waar gewassen staan; doch men ontdekte egter verscheide merkbaare ongelykheden. De vreemde Springhaanen waren veel dikker van lichaam, en hadden veel korter sprieten, en de scheede der lyfmoeder stak niet buiten het lichaam.
In het jaar 1750 kwamen 'er ontelbaare troepen uit groot Polen in het Hertogdom van Dossen, en in het gedeelte van Nieuw Mark, Sternberg genoemd; zy verspreidden hunne verwoestingen omtrent de steden Dossen, Zullichouw, en Ziesenzig, en bovenal rondsom de dorpen Glessein, Langefeld, Heinersdorf, Polenzig, Radach en Zerbow, waar de schade zeer groot was; dewyl men nog niets van den oogst hadt ingezameld. Andere benden
| |
| |
trokken den Oder over, en vielen neder in het regtsgebied van Munchenberg, en omstreeks Berlyn; waar de Heer gleditsch gelegenheid hadt om 'er veele waar te neemen, in den omtrek van eenige dorpen: in de maand September vondt hy 'er eenigen in de tuinen en boomgaarden van de hoofdstad, boven al in het Frederikstadsche gedeelte. Deeze Springhaanen, dus burgers geworden, gingen in dikte die van hunne soort, welke op 't land leefden, verre te boven; een groei die zy aan den overvloed van voedzel, 't geen ze daar aantroffen, verschuldigd waren.
Veele Schryvers hebben gehandeld van dit soort van Springhaanen, van hunne reistogten en vernielingen, het dagt den Heere gleditsch daarom niet noodig 'er eene nieuwe beschryving van te geeven. De Heeren Frisch en Roesel schryven 'er het nauwkeurigst en minstfabelagtig over. De afbeeldingen en uitleggingen, welke zy geeven, zyn zeer nut om de Springhaanen wel te kennen.
Het is, zegt hy, den Oosterschen Springhaanen eigen, om by troepen te reizen, van welke verscheide zwermen, uit een ontzaglyk getal bestaande, die na dikke wolken gelyken, zomtyds, door haare eigene zwaarte, uit den hemel vallen, en zich schielyk verspreiden over het land, waar zy, in een oogenblik, de beste veldgewassen opeeten. Men kan zich nauwlyks verbeelden, hoe groote verwoestingen zy aanregten in weinig uuren. De Heer gleditsch houdt zich verzekerd, dat de schade, welke zy toebrengen van luttel betekenis zou zyn, indien ze, gelyk andere, in minder menigte te gelyk kwamen.
In hunne eerste woede vallen zy aan op fyne kruiden, en teere planten, die overvloed van zagte sappen hebben: wanneer dit smaaklyk voedzel hun begint te ontbreeken, tasten zy alles aan als peulvrugten, boombladeren, en de buitenste bast; zy ontzien dan geenszins kruiden, die een slegten reuk of een' bitteren of wrangen smaak hebben. Ondertusschen heeft de natuur aan dit verderflyke soort van Springhaanen een trek tot reizen gegeeven, die hun verhindert om lang op dezelfde plaats te blyven. Een' zeer langen tyd kunnen zy honger, dorst, en andere ongemakken, uitstaan; in die gevallen egter vermindert, door schraalheid van voedzel, en de geduurige verandering van spyze, hunne dikte; en dit
| |
| |
bedriegt onkundigen, die ze dan aanzien voor de veelkleurige groote Springhaanen, welke hier omstreeks gewoonlyk zyn.
De Schryver is van oordeel, zich niet te moeten ophouden met aanmerkingen te maaken, over de kleurvermengingen en de veranderingen, welke de Springhaanen, geduurende den Zomer, ten dien opzigte, ondergaan: hy laat, zegt hy, aan de zodanigen, die willens hunnen tyd te zoek brengen om door onzekere hoedanigheden zaaken af te beelden, de bezigheid over om de characters uitteleggen, welke de streepen, vlekken, en stippen van verschillende gedaante en grootte op de wieken van deeze Insecten maaken. Buiten twyfel muntte in deeze weetenschap een Soldaat uit, die voortyds aan Jean Sobieski, Koning van Poolen, verbaazende wonderen wilde voorspellen, naar aanwyzing van de streepen en vlekken der Springhaanen; dan de bespotting van den Koning was het eenig loon van zyne moeite.
Men heeft in het paaren van dit soort van Springhaanen niets opgemerkt dat verschilt van dat der anderen; maar de Heer gleditsch deedt hieromtrent eene zeer zeldzaame waarneeming. Ik heb gezien, zegt hy, dat drie Mannetjes met een en het zelfde Wyfje paarden: en, naar alle waarschynlykheid heeft de natuur haare inzigten met deeze byzonderheid. Wanneer men de zeer groote overvloed van Eieren in aanmerking neemt, zal men gereedlyk tot de gedagte komen, dat de bevrugting niet genoegzaam zou volbragt worden door ééns met het Mannetje te paaren: het is derhalven noodig dat het zelfde Mannetje verscheide maalen met het Wyfje zich vermenge, of dat anderen hem van die moeite ontheffen. Vóór myne nauwkeurige waarneeming des aangaande zegt de Schryver, ging men niet zeker of het altoos het zelfde Mannetje was, dan of 'er meer dan één het zelfde Wyfje gebruikten.
Wanneer de Eieren bevrugt zyn, legt het Wyfje van dit soort dezelve op den grond, verkiezende bovenal zandige plaatzen, of die hoog zyn, Wynbergen, Boomgaarden, Heuvels, met Kreupelbosch begroeid, of uitsteekende hoeken met gras bedekt, welke zy in de Landen en Wouden aantreft. En daar dit Wyfje geene scheede van de Lyfmoeder heeft, die buiten 't Lichaam gaat, laat zy de Eitjes de een naa de ander vallen,
| |
| |
drukkende meer dan het halve Lyf langs den grond: zomtyds stroit zy ze, overal, op misthoopen, mosagtige plaatzen, en de wortels van afgeknaagde planten. De kleine Eitjes zyn aan elkander gebonden door een harde lymerigheid, en als in een vlies opgeslooten, waar in zy geduurende zes of zeven maanden verborgen blyven. De zyden van Heuvels, die met Doornhaagen omzet zyn, verschaffen in den winter de veiligste schuilplaats aan dit gebroedzel; op den vlakken grond, 't zy dezelve met groente begroeid, of kaal zy, loopen zy meer gevaar om ontdekt en door Menschen of beesten vertreeden te worden.
Dan 't geen den Heer gleditsch hier het alleraanmerkenswaardigste schynt, is de tyd zelve van 't paaren en het Eieren leggen. Als dan komen de heirlegers van Springhaanen, voorheen wyd van een verspreid, t'zamen, in zeer digtgeslootene troepen, op de heesteragtige plaatzen, waar van wy gesprooken hebben, of op het Land, tusschen de stoppels, naa den Oogst overgebleeven, en beyveren de voortplanting van hun geslacht; een werk dat zelden langer dan zes of zeven weeken duurt. Wanneer het voleindigd is, zyn de Springhaanen van beiderlei kunne uitgeput en afgemat, worden ziek, verliezen allengskens de kragten, en sterven. Het is nogtans met geene zekerheid te bepaalen, of 'er meer sterven door de zwaare wonden, welke zy elkander toebrengen, dan door vermoeienis en verzwakking, uit hoofde des gepleegden minnehandels. De Mannetjes tasten, in hunne drift, andere Mannetjes aan, ook de Wyfjes beschadigen ze, door het eene of andere lid te verminken, en wel inzonderheid door de sprieten te kwetzen: met één woord deeze boosaartige Insecten bejegenen elkander met zo veel vinnigheids, dat waarschynlyk, in dergelyke gevegten, het grootste gedeelte omkomt.
De sterkte van hun kleinen kop, van hun pooten, en van hun bek, doen ons ligtlyk bevroeden dat die wonden zeer erg moeten weezen. Indien men onbedagtzaam de groote Springhaanen, of die van de zwervende soort zyn, aantast, byten zy niet zelden dat 'er het bloed nakomt: ook voeden zy zich, gelyk reeds gemeld is, niet alleen met de zagtste en smaaklykste deelen der planten, maar met den bast der boomen zelfs. 't Is eene algemeene
| |
| |
bevinding dat Springhaanen, gevangen en by elkander gezet, elkander verslinden, met geweld de agterste pooten en de sprieten uitrukken, enz. Eene Waarneeming van den Schryver over een Mannetje strekt, om de beschryving van hunnen verslindenden aart te voltoien. Naa de paaring volbragt te hebben, oefende dit ondankbaar Mannetje een soort van dwinglandy over 't Wyfje, die men aan geene andere oorzaak kon toeschryven dan 't gebrek van voedzel: hy klom op 't Wyfje, 't geen hem met alle haare kragt weerstand boodt, hy scheurde het vleesch 'er leevend af, en zoog het vogt, met geweld, uit, en dus kwam 't ellendig Wyfje om 't leeven, zonder haare Eitjes gelegd te hebben. De Heer gleditsch wordt door dit voorbeeld bewoogen, om te gelooven, dat 'er vastgestelde wetten der natuur zyn, ten opzigte van zekere Insecten, welke dienen om te verhoeden dat 'er geene al te sterke voorteeling, altoos ongemaklyk of nadeelig aan andere dieren, plaats hebbe. Hy merkt tevens aan, dat de staat, waar in de Springhaanen zich op den paartyd bevinden, den Landlieden eene allergunstigste gelegenheid verschaft, om, met weinig moeite, een zeer groot getal benevens de geheele nakomelingschap, omhals te brengen.
De geduurige en schadelyke omzwervingen der Springhaanen gaan van omstandigheden vergezeld, die onze opmerking verdienen. Zy vliegen, by voorbeeld, veel sneller, en verheffen zich veel hooger in heet, helder, en droog weer, dan wanneer de Lugt bewolkt, regenagtig of koud is; ook zyn ze 's morgens en 's avonds traagst, en beweegen, met veel meer moeite, de vleugels, dan op den middag. Van hier is het, dat zy, wanneer men ze, met geweld, in een regenagtigen of kouden tyd wil verdryven, wel hun best doen om op te vliegen, maar onmagtig zyn om een langen togt te doen; zy daalen schielyk weder na beneden, als uit de Lugt vallende, en moeten vervolgens hun'weg, loopende, afleggen. Men heeft als dan, om ze uitterooien, die nieuw uitgevondene Spuiten, om ze met heet water te bespuiten, welke de Heer gleditsch ook anderzints schynt af te keuren, niet noodig.
Naa deeze aanmerkingen gaat hy over tot het verhaalen van de eerste verschyning der Springhaanen in den jaare 1750: wanneer ontelbaare heirlegers van dee- | |
| |
ze verslindende dieren, die men geloofde uit Poolen gekomen te zyn, in den Oogsttyd verscheenen, en, in het Sternbergsche, hunne verwoestingen begonnen; 't was eene zeer onverwagte gebeurtenis. Omtrent het midden van de maand Juny, kort voor den avond, zag men, op zommige plaatzen, de Lugt donker worden, en bemerkte, dat de wolken, welke men bespeurde, niet anders waren dan vreeslyke troepen Springhaanen. Dit verbaazend vertoon werd wel dra gevolgd van de nederstorting dier Insecten, welke, als door hunne eigene zwaarte neder gedrukt, uit den hemel vielen. Het geheele regtsgebied van een zeer bekend dorp, Schmagarzy geheeten, werd 'er door bedekt. Het kleinste gedeelte kwam op de weiden neder, en hadt zich nogniet verspreid, wanneer, met het vallen van den avond, van een koelen daauw vergezeld, het overige gedeelte van deeze schriklyke menigte zich nederzette op de boomen, Kreupelbosschen, en Doornhaagen, waar zy zulk een dikken drom uitmaakten, dat de takken ter aarde boogen, en eenige door het gewigt braken. Op het zien van een zo droevig schouwspel, was de Heer van die Landstreek, reeds andere schaden in de inzameling der vrugten geleden hebbende, bedagt op een middel om zich van die nieuwe vyanden te ontslaan. Hy merkte op, dat de vreemde Springhaanen, die niet vóór den avond op de Boomen, maar weinig uuren geleden, nedergekomen waren, zich nog niet over 't Land konden verspreid hebben. Hy nam waar, hoe de wind waaide, en in welken hoek dezelve stondt; hier op liet hy de nabygelegene plaatzen waarschuwen, en al het landvolk byéén vergaderen, hun bevel geevende, hoe zy, in dit ongeval, zich moesten gedraagen; voornaamlyk hier in bestaande; dat zy een groot getier moesten maaken, en, met zo veel geweld, als mogelyk
was, op Koperen Vaatwerk slaan. Dit middel werd, met het aanbreeken van den dag, beproefd, en hadt deeze gelukkige uitwerking, dat de Springhaanen zich in benden verdeelden, allengkens opvloogen, en de Landstreek verlieten. Dewyl de Lugt nog koud en met dampen bezet was, ging die wolk van Insecten in 't eerst moeilyk voort, en verhief zich, met een langzaame vlugt, niet hooger dan omtrent zes voeten boven 't Graangewas, Men begon te vreezen dat ze niet hooger op zou steigen, maar
| |
| |
met de opkomst der zonne bereikte ze de hoogte der bosschen, en ging eerlang veel hooger; wordende door den wind gedreeven na den kant van de Landstreek Bucholoz; dan de Inwoonders reeds verwittigd van het middel om ze verdryven, waren gereed om ze te ontvangen, en maakten, op het gezigt hunner aankomst, een vervaarlyk geraas, 't geen den gewenschten uitslag hadt. De Springhaanen gingen dus veel verder, zonder rusten; en als de hitte van den dag de Lugt verdund hadt, streek eene groote menigte schielyk neder in de velden van Zerbouw, welke aan die van Drossen grenzen. De Inwoonders daar ter plaatze, luttel van 't gevaar verwittigd, deeden geene moeite om ze op de vlugt te dryven, dan in weinig uuren werden zy, door de schade, die zy in 't koorn leeden, tot hunne kosten wys. Andere troepen, over den Oder gevloogen, daalden neder in de zandige velden van Lebus, en de laatste kwamen in de nabuurschap van Berlyn, alwaar zy soortgelyke vernielingen, en eene rechtmaatige vreeze, verwekten, van dezelfde ramp weder in het voorjaar te zullen ondervinden, wanneer de winter hun, door zagtheid, gunstig ware; een vrees die bovenal plaats hadt in die streeken, waar men eene groote menigte Eieren vondt.
Eene zo droeve verwagting wekte geheel Duitschland op, om behoed- en hulpmiddelen te vinden. Het getal der Eiren is zo verbaazende groot, dat men zich tot vernielinge geene genoegzaame hulp kan belooven van de zyde der vogelen en Insecten, die den Springhaanen vyandig zyn. De Eiernesten der Wyfjes behelzen gewoonlyk 130 of 150 bevrugtte Eitjes. Behalven verscheidene Insecten die 'er zich mede voeden, vinden zy vyanden in de varkens, vossen, korhoenders, raavens, spreeuwen, enz. doch alle deeze vernielders, te zamengenomen, verslinden het honderste gedeelte niet. Het eerste middel, 't geen men te werkstelde, bestondt in het omploegen der Landen; dan 't zelve, schoon in eenige gevallen goed, was aan verscheide onoverkomelyke zwaarigheden onderworpen, behalven, dat het niet wel gebruikt kon worden op die plaatzen, waar de Eitjes der Springhaanen, gelyk wy vermeld hebben, het veiligst en overvloedigst zyn, den geheelen winter verborgen blyven, en uit welke de jonge Springhaantjes op hun gemak kunnen voortkruipen, en, op dien tyd
| |
| |
dat de planten het sappigst zyn, na de vrugtlanden loopen. - Een ander en zekerder middel, 't geen men aanwendde, om dat verderflyke geslacht uit te rooien, bestondt hier in, dat men de Springhaanen, zo dra zy uit hunne Eitjes te voorschyn kwamen, in daar toe vervaardigde kuilen wierp, en dus veele duizenden tevens om 't leeven bragt.
Eindelyk geeft de Heer gleditsch berigt van de verscheidene leevensstaaten der Springhaanen, van den tyd dat zy in de Eitjes opgeslooten zyn, tot hunnen dood toe, en brengt ze tot vyf onderscheidene.
1. Het eerste tydperk van het leeven der Springhaanen is, wanneer zy nog in de Eitjes zyn opgeslooten, dit duurt zes of zeven maanden, of van 't einde van September tot het midden of einde van de volgende Maimaand.
2. In het tweede tydperk komen de Springhaanen uit de Eitjes voort, zyn zeer klein, en hebben luttel voedzel noodig; hunne eerste togten doen zy te voet na de digtsbygelegene landen met tedere gewassen, die eerst beginnen uit te schieten; deeze staat, die hun tot den volgenden bereidt, duurt omtrent vyftien dagen.
3. Van het begin der maand Juny tot het midden van July, zyn de Springhaanen in hun derden leevensstaat, of in dien der jeugd, welke zeer schadelyk is voor de veldvrugten: dit tydperk behelst in zich alle de veranderingen, die hun overkomen in hunnen groei, tot den tyd dat hunne lichaamen den volkomen wasdom, en de leden hunne natuurlyke grootte, bekomen hebben, uitgenomen de wieken die nog niet vry, maar in hunne kookers als opgeslooten, zyn. - De Heer gleditsch klaagt zeer, dat de meeste Landlieden dit tydperk geheel verwaarloozen: hy agt het ruim zo schadelyk als het volgende: dewyl zy, in den tyd van vyf of zes weeken, welken hun jeugd duurt, het beste der gewassen opeeten, die als dan nog geen steelen hebben, die het geweld hunner tanden eenigsins konnen wederstaan.
4. De staat van volkomenheid der Springhaanen is, in de Landstreek van Brandenburg, omtrent het midden van de maand July; wanneer zy, een weinig voor den Oogst, bekwaam worden om hunne duslang opgeslootene wieken te beweegen, en hoog in de Lugt te vliegen. Als
| |
| |
dan verzamelen zy zich in groote troepen, en rigten, dus zwervende, de deerlykste verwoestingen aan.
5. Het vyfde en laatste tydperk is dat hunner voortteeling, en tevens van hun dood; dit begint omtrent het einde van de maand Augustus, en eindigt met September of den aanvang van October. |
|