Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief van den heer De la Lande, over het vuuren der zee.Gezonden aan de Heeren Schryveren van het Journal des Sçavans.
Myne Heeren!
In de Reis van Capt. cook leezende, vind ik deeze waarneeming. ‘Tusschen acht en negen uuren 's avonds vertoonde zich de gansche Zee, (omtrent de Kaap der Goede Hoope,) zo ver wy zien konden, als verlicht, of, zo als de Zeelieden het noemen, geheel in vuur. Dit verschynzel is eenigermaate zeer gemeen; maar de oorzaak daar van is zo algemeen niet bekend. De Heeren banks en solander hadden my, op myne voorige reis, aangetoond, dat zulks veroorzaakt wierd door Zee-Insecten. De Heer forster scheen nogthans dit gevoelen niet te begunstigen. Ik liet, derhalven, eenige putzen met water scheppen, welke wy vol vonden met eene onnoemelyke menigte kleine ronde Insecten, omtrent zo groot als de knop van een speld, en gansch doorschynende: 'er was geen twyfel of 't waren leevende Dieren, zo lang zy in hun eigen element waren, schoon wy geen leeven in hen konden bespeuren, was de Heer forster nu wel zeer overtuigd van de oorzaak dees Zeebrands’Ga naar voetnoot(*). Deeze beroemde Reizigers schynen niet geweeten te hebben, dat het Verschynzel dier schitteringe, en van het licht geeven des Zeewaters, den vroegeren Wysgeeren veel werks verschaft heeft, en dat het eene bykans uitge- | |
[pagina 544]
| |
maakt stuk is, dat de Diertjes de eenige oorzaak daar van niet zyn. Aristoteles schryft dit Licht toe aan de vette en olieagtige hoedanigheid der Aarde en der Zee. Wy vinden 'er gewag van by bacon in zyn Novum Organum; in de Verhandeling van boyle, over den oorsprong der gedaanten en hoedanigheden; in het Vertoog van ozanam over de Phosphorussen; in de Memoires de l'Academie van de Jaaren MDCCIII en MDCCXXIII; in bartholinus de luce animalium; in donati als hy de Natuurlyke Historie der Adriatische Zee beschryft; in een Werk getyteld: Dell Eletricismo te Venetie in 't Jaar MDCCXLVI uitgegeeven, door eenen Officier der Koninginne van Hongarye; in de Memoires de l'Academie van 't Jaar MDCCL, door den Abt nollet; in het derde Deel der Memoires aan de Academie door Buitenlandsche Geleerden overgeleverd, waar de Heer le roi, Geneesheer te Montpellier, en de Heer godeheu de riville deeze stoffe verhandeld hebben; in een Werk van den Heer vianelli, 't welk tot tytel voert: Nuovo Scoperte intorno de luci notturne dell'acqua marina; in een Vertoog van den Heer grizelini, Geneesheer van Venetie ten opschrift hebbende: Nouvelles Observations sur le Scolopendre marine; in eene Memorie door den Heer pouget, Luitenant-Generaal der Admiraliteit te Cette in den Jaare MDCCLXVII, der Academie voorgeleezen, handelende over 't lichtgeeven der Zee; in de Amoenitates Academicoe van linnaeus, Diss. XXXIX; en in de Transactions Philosophiques der Koninglyke Societeit te Londen voor 't Jaar MDCCLXIX, een stuk van den Heer canton. Dit laatste stuk, (om 'er iets byzonders van te zeggen,) behelst Proeven, die ten bewyze strekken, dat het lichtgeeven des Zeewaters ontstaat, uit de verrotting van dierlyke zelfstandigheden. Een klein wit Vischje, in Zeewater gedaan, deedt het naa 't verloop van acht- en twintig uuren blinken. Deeze proeven gaan even goed in gemeen water, waar men een dertigste gedeelte van deszelfs gewigt aan gemeen Zout in doet. De Heer de buffon heeft my berigt, dat zoet water waar in hy Hout te weeken gelegd hadt, lichtgeevend wierd. Desgelyks verzekerde my de Heer cadet, dat Olie van Hartshoorn, gedistelleerd, het water deedt schitteren. De Heer rigault verklaart in het Journal des | |
[pagina 545]
| |
Scavans, 1770. p. 148. in 4to, dat het lichtgeevend Zeewater, van de Haven van Brest tot de Antillische Eilanden, eene ontelbaare menigte van kleine, ronde, lichtgeevende Polypen bevat, zy hebben niet meer dan een vierde van een linie, over 't kruis gemeeten, en maar een arm, die een zesde van een linie in de langte haalde. Het schynt eene beweeze waarheid, dat de Zee verscheide soorten van Diertjes voedt, die licht van zich geeven. De Heer dagelet, een Starrekundige, in den Jaare MDCCLXXIV, van zyne Reize na het Zuiden te rug gekomen, heeft Wormpjes medegebragt, die in 't water schitteren als men ze in beweeging helpt. De Diertjes, door griselini en vianelli beschreeven, verschillen van elkander: en deeze wederom van die des Heeren godeheu. De Heer adanson heeft veele soorten van Scolopendres gezien, die insgelyks licht verwekten; doch by de Academie verklaard, dat het zand van Senegal, naa dat het Zeewater geweeken was, zich schitterend vertoonde, als men 'er den voet van afligtte, en dat de Zee lichtgeevend is zonder Diertjes. De Heer turgot, met zyne Reisgenooten nat van Zeewater zynde, was als met Phosphorus bestreeken, en de kleederen gaven 's anderen daags, als men ze wreef, nog licht. De Heer fougereux, die mede lichtgeevende Diertjes heeft waargenomen, erkent dat het niet wel aangaa daar aan al het lichten van de Zee toe te kennen; doch dat men eene Phosphorique stoffe, door verrotting voortgebragt, daarbenevens moet stellen. De Heer le roi heeft Vonken verkreegen door het vermengen van verscheide Vogten, doch Brandewyn gaf de sterkste; hy besluit 'er uit, dat dit verschynsel toegeschreven moet worden aan eene Phosphorique stoffe, die brandt en verlooren gaat als zy licht geeft. Dit licht vertoonde zich aan hem in de gedaante van kleine greintjes, die hem in geenerlei opzicht als Diertjes voorkwamen. De Heer godeheu heeft eene soort van Visch, die naar de Tonynen zweemt, door hem Bonite genaamd, waargenomen, in welk een schitterende olie was; en naa de lichtgeevende Zee-Insecten gezien, beschreven en afgebeeld te hebben, houdt hy zich verzekerd, dat men het vuuren der Zee veilig mag toeschryven aan de Vetten en Olien, waar mede het Zeewater zeker bezwangerd is. | |
[pagina 546]
| |
De Abt nollet hadt lang, met den Schryver van het Werkje Dell' Eletricismo, in den Jaare MDCCXLVI, uitgegeeven, geloofd, dat dit Vuuren door de Electriciteit veroorzaakt wierd. Vervolgens kwam hy tot de gedagten, dat kleine Diertjes 't zelve te wege bragten, of onmiddelyk of door een vogt, 't geen ze in de Zee verspreidden: ondertusschen heb ik hem hooren zeggen, dat hy niet durfde ontkennen, dat 'er eene andere oorzaak van was. Men heeft dikwyls beweerd, dat dit Vuuren zich sterkst vertoonde ten tyde van Stormen: doch de Heer nollet hadt dit niet waargenomen. De Kuit van Visch kan hier aan veel toebrengen. De Heer dagelet zag, by het inzeilen der Baay van Antongil, op het Eiland Madagascar, geheele banken van Visch-Kuit, bykans ter uitgestrektheid van een vierde eener myle; men zou ze, uit hoofde van de kleur, voor Zandbanken genomen hebben; zy gaven een zeer onaangenaamen stank, en de Zee was eenige dagen te vooren gansch sterk verlicht geweest. Het kwam hem voor, dat de Zee, over 't algemeen, veel meer vuurde aan de Kusten dan in volle Zee. Meermaalen heeft die zelfde Heer, op de Reede van de Kaap der Goede Hoope, de Zeer zeer sterk verlicht gezien by stil weer: als dan veroorzaakte het slaan der riemen in het water, en het bruischen voor den boeg, een helder en witagtig licht. Wanneer hy het water, 't welk deeze Phosphorus behelsde, in de hand nam, zag hy, verscheide minuuten lang, een licht in korrels van grootte als Speldekoppen: deeze drukkende, kwam het hem voor dat hy een dun en zagt vliesje voelde: eenige dagen daar naa, was de Reede, met eene ontelbaare menigte kleine Visschen, vervuld. 't Is, derhalven, waarschynlyk, dat verscheide oorzaaken het Vuuren der Zee te wege brengen: en dat het licht, door roeren verwekt, verschilt van 't geen men zomwylen over de geheele oppervlakte der Zee verspreid vindt: dit licht, 't welk zich zomtyds, zo ver men zien kan, uitstrekt, levert een allerzonderlingst verschynzel op, boven al onder de verzengde Luchtstreek en in den Zomer. Het licht, 't welk een Schip veroorzaakt door het zeilen, is helder en schitterende; dit schryft de Heer de Heer dagelet toe aan de Diertjes door hem waarge- | |
[pagina 547]
| |
nomen; maar het licht, 't geen men zomwylen over de geheele Zee verspreid vindt, is min schitterend, stiller en bleeker, dit wordt door andere oorzaaken dan door Diertjes te wege gebragtGa naar voetnoot(*).
Parys, den 4 Dec. 1777. |
|