| |
| |
| |
Harderskout, tusschen den ouden Damon, en den deugdlievenden Menalkas, over 's werelds onbestendigheid.
By gelegenheid van den dood der deugdryke Rozelinde, Huisvrouw van Menander.
Niet ver van de hut van den braven Menander, zaten Damon en Menalkas, op een heuveltje van zagte mos; beiden za ten zy eene poos zonder spreken, terwyl 'er tranen van droef heid langs hunne wangen biggelden. De Eerwaardige Damon was de eerste, die dit treurig stilzwygen, met deze deftige aanmerking, brak.
Aan hoe veele treurige wederwaardigheden, aan hoe veele jam merlyke ongevallen, zyn wy arme Stervelingen niet ten doel gesteld? Tusschen het sterven en het geboren worden is 'er slegts de ruimte van eene handbreedte! ons leven is van weinige dagen; echter vol onrusten, vol moeijelykheden, vol verdriet!
Wy zyn gelyk aan die schoone bloemen, welken, met zo veel zorg gekoesterd, van daag in vollen luister staan; maar morgen, voor de ruwste bejegeningen eener ongestadige en guure lugt blootgesteld zynde, morgen, helaas! nederliggen in het Stof. Op éénmaal zien wy al haren luister verdwynen; alle hare schoonheden vergaan!
Hartbrekende omstandigheden, waar op deze uwe bespiegelingen myne aandagt bepalen! - Rozelinde, de voortresselyke Rozelinde, is, als eene aangename Lentebloem, ter aarde neergestort; zy is ontluisterd; alle hare schoonheden... helaas! zy zelve is niet meer!
Rozelinde ontlook als eene frissche Roos, die den Tuin versiert met hare aanlokkende schoonheden; die de lugt vervult met hare verkwikkelyke geuren; en boven alle bloemen in luister uitschittert. Menander, de nu zo diep in rouw gedompelde Menander, aanbad haar. Zy luisterde naar zyn bidden; zy verhoorde hem; en dit verhooren dient nu alleen tot een overwigt zyner hartgrievende droefheid!
Menander was de Man, de Vriend, de Aanbidder van Rozelinde. Ach, riep hy in de hartbrekendste droesheid uit! ‘Hoe
| |
| |
kon ik hare bevalligheden aanschouwen, zonder gevoelig door dezelven getroffen te worden, zonder hare uitmuntende gaven te aanbidden! Hoe kon ik hare aantrekkelyke hoedanigheden aanzien, zonder altoos haar verwonderaar te blyven! - Ja hoe kon ik hare uitschitterende Deugden aanschouwen, zonder verrukt te worden.’ - Menander was de Aanbidder van alle die gaven, met welke zy zo gunstig bedeeld, zo overvloedig beschonken was. - Menander, de troostelooze Menander, blyft nog de vuurige Aanbidder van zyne Rozelinde, wel van hem gescheiden; maar nooit uit zyn hart te wisschen!
Hoe vergenoegd leefde Menander! Met hoe veel aardsch geluk wierd zyne Ziel gestreeld! Welk een vermaak stelde hy in de bezitting zyner Rozelinde. Alle hare bevalligheden gebruikte zy om hem te behagen; zy beminde hem even zo hartelyk, teder en opregt, als zy van hem bemind wierd. Hy woonde in hare tedere Ziel, en zy woonde in de zyne. Hy waardeerde haar boven al de Wereld; en zy schatte hem dierbaarder dan haar eigen leven!
Duizend aangename vooruitgezigten vervulden de boezems van dit deugdzaam Paar; vervulden ook onze.... Waar zyn ze ge bleven...? Helaas! - Het gewigt der smart, over het missen van dezelve, drukt des te zwaarder, naarmate de verwagting te zielstrelender was! - Nu... nu helaas! bedekt de zwarte aarde alle die vermakelyke vooruitzigten, alle die zoete verwagtingen; en derzelver gemis verscheurt de ziel jammerlyk, door de gevoeligste smarten. Hoe iedel zyn des menschen overleggingen! in stede van genoegen, in stede van zielstreelend vermaak te genieten, is de boezem met hartgrievende smert, en de mond met jammeren vervuld. Daar ligt nu al de verwagting, al de hoop!
Ja, daar ligt alle hoop! zo onverwagt worden veelal onze vooruitzigten veriedeld! - zo vergaan onze verwagtingen! - De grootste vreugd verkeert in de uitgezogtste droesheid; en 's menschen grootst geluk op aarde word vaak vervangen van de knellendste rampspoed? - Myn kloppende Boezem word met doodlyke benauwdheid toegedrukt! - Zy is niet meer! helaas! zy is niet meer!
Waar zyn die tyden, waar die verkwikkelyke ogenblikken, nog onlangs door ons zo vuurig gezogt, als wy onder elkanderen zo vele onschuldige vermaken genoten? waar zyn die ogenblikken gebleven, die wy zamen met zo veel genoegen doorbragten? - waar zyn nu alle onze voornemens. Hoe weinig dagten wy onlangs, dat dit alles van zulk een korten duur geweest zou zyn! -
| |
| |
Hoe weinig dagten wy toen, elkanderen voor eeuwig te moeten verlaten! - Harttreffende omstandigheden! Myne ziel, myne ziel, word, jammerlyk, als van één gescheurd!
‘Myne ziel word van één gescheurd, jammerlyk van één gescheurd’, riep de doodlyk bedroefde Menander ‘zy heeft my verlaten!.... my begeven!.... Helaas! verlaten!.... Daar ligt die aangebedene.... daar ligt.... Rozelinde, myn gezigt voor altoos.... uit myne armen gerukt’....
Daar liggen nu alle verwagtingen! - Rozelinde, nog korts al Menanders vermaak, het voorwerp onzer achting, is nu in de magt, in het geweld des doods. - Hoe is die glans, die aangebeden schoonheid, verduisterd! - In de groeve der verteringe, word, die nog korts aangebeden Rozelinde, een voorwerp van afgryzen; verschrikkelyk voor de aanschouwing. Nog korts al de lust, al het vermaak van Menander; nu het aas van veragtelyke wormen; nu aan het verderf, aan de verrotting, overgegeven, welhaast geheel tot stof verkeerd!
‘Rampzalige Menander’, sprak de troostelooze Herder: ‘Vriendelyke Rozelinde, bevallige Rozelinde, hoe hebt gy me kunnen verlaten! - my vergeten! hoe, hebt gy my kunnen vergeten? - Neen! gy hebt my niet vergeten. - In de jongste ogenblikken uwes levens, - ach! toen betoonde gy my nog de allerlevendigste bewyzen uwer onkreukbre trouwe, uwer ongeveinsde liefde! - Nooit vergeet ik die ogenblikken... nooit... u te derven.... moedelooze vertwyfeling... Ik bezwyk, ach ik’!....
Te vergeefs kwelt een nietig Sterveling zich, om het onbewegelyk besluit des Hemels, ten zynen gevalle, te willen omdraijen. - O dwaas bestaan van ons aardelingen, dat wy ons al te vaak laten wegslepen, door eene iedele vertooning van aardsch, van los geluk; zo driftig, om ons te ontvlieden, als wy, om het zelve te bejagen. - Bepalen wy onze aandagt, by het onbestendige van al het aardsche, dan word onze ziele welhaast vervuld met deze Hemelsche Wysheid: ‘dat alles ydelheid zy’ - Waar is die staat op aarde, welke ons schootvry stelt, tegens de verderfelyke pylen des doods? Wie is de mensch, die de palen van het eeuwig besluit des Hemels kan verzetten! Hoe iedel zyn derhalven onze klagten; de dood is tog onverbiddelyk, en by 't graf is gene ontferming!
Rozelinde wierd weggerukt, uit de armen van Menander ge-
| |
| |
scheurd, in de vaag van haar leven in het vernielend Graf neergestort! - Nauwlvks was deze bloem op haar schoonst ontloken, of ze wierd, als van een doodlyk onweêr, te deerlyk van haren steel gerukt, en in het Stof ter neergeslagen. - Zo word deze be valligheid eene prooi der wormen in het veragtelyk graf. - Zo verdwynen alle die bevalligheden, even gelyk de aangenaamste Veldbloemen al haar schoon verliezen, wanneer zy, door eene felle hagelbui, tegen den grond neergeslagen, en van het veragtelyk slyk bemorst worden.
Zo iedel is al het aardsche; - zo onstandvastig, zo vergankelyk des menschen leven. - Niets verdwynt schielyker dan bevalligheden; dezen hielden Menander opgetogen; maar hoe schielyk zyn ze verdwenen; even als eene Veldlely, die met zo vele tedere schoonheden staat te pryken, doch door een onverwagte rukwind ter neder word gesmeten, en op eenmaal al haren luister derft.
Hoe is Menanders hart ontroerd! - ‘Zy is weg’, zegt hy, ‘zy is weg, aan wie myne Ziel al haar welgevallen had! Geen enkele voetstap van al dat aanbiddelyke is 'er meer te bespeuren! - Myne Rozelinde ligt in een akelig huis, waar van de enge omtrek geen drie treden gronds beslaat! - O verbazende verandering! - O hartbrekende omstandigheden! - hoe ontroert myne Ziel by elke overdenking! - hoe klopt myn boezem! - Hoe bloedt die wonde, my, door dit treurig verscheien, zo gevoelig toegebragt!
Maar wie had Menander van dit alles een bestendig genot toegezegd? Hy zichzelven. - Iedele toezegging! - Een zwakke rietstaf, daar men niet op leunen kan! - De Bloem der Jeugd bloeit maar weinige ogenblikken; de tyd maakt verschrikkelyke veranderingen: onder de Zonne is niets bestendig; en doorgaans niets van korter duur, dan uitwendigheden.
Menander had zich nog eene reeks van jaren met zyne Rozelinde voorgesteld; een tyd, voor den Sterveling de gelukkigste op aarde. Hoe veel vermaaks had hy zich in hare bywoning, in haar gezellig verkeer, beloofd! - Dit alles op éénmaal te moeten derven! ô, onder dien last moet Menanders gevoelige ziel bezwyken!
Vlieden niet onze jaren snel daar henen? is de tyd onzes levens niet onbedenkelyk vlugtig? De ogenblikken van vermaak zyn als ligte schaduwen, die verdwynen, terwyl ze voortkomen? 's Men-
| |
| |
schen geluk op aarde heeft nauwlyks de gedaante van bestendig. - Het gansche leven is slegts eene iedele vertooning. - Onze aardsche zaligheid is eene schim, die ons ontslipt, terwyl wy 'er naar tasten; iets, dat zelden nog zo lang duurt, als ons leven; en hoe kort is het zelve!
Eene gezellige verkering is een geluk, dat wezenlyk te waarderen is; een aardsche schat, die groot, eene zaligheid, die in dit leven, ontwyfelbaar, eene der volmaaktsten is. - Is 'er een wellust te smaken, het is zekerlyk deze. Zy kan de ziel strelen, met de onasbeeldelykste aandoeningen. - De mensch zoekt vermaken op; maar gene is 'er, die by deze halen kan.
Edoch! met hoe vele bitterheden word, al veelmalen, dat verkwikkelyk zoet vermengd? - Hoe vele omstandigheden kunnen zich niet tusschen beiden werpen, en ons beletten, om 'er nog maar nauwlyks de helft van te smaken? Aan hoe vele wisselvaliig heden is de mensch niet ten doele gesteld. - Het geluk verkeert, en wy, arme Stervelingen, beginnen wel dra alles te ontbreken. - Hoe droevig kunnen wy, nederige Harders, dikwils geslagen worden! Onze kudden verdwynen vaak, even als de Sneeuw voor de warme Zonnestralen; wanneer eene vernielende ziekte onder dezelven heerscht. Onze Oien werpen geene Lammeren! - Onze hutten zyn vol droefheid, terwyl onze Herderinnen, door vege krankheden aangegrepen, de treurigste voorwerpen onzer medelydende aanschouwinge zyn!
Zulke omstandigheden kunnen niet anders dan eene gevoelige ziel geweldig prangen. Menander verliest al den Lust, al den wellust van zyn leven. - Haar, wier deugdzaam verkeer de onuitdrukkelykste geneugten in den boezem stort; - Haar, op wier gelaat eene aangename vriendelykheid geschilderd staat. - Haar, wier omgang eenparig, wier eenige toeleg is te behagen, en uit wier gezigt de bevallige vergenoegdheid levendig uitschittert. - Zulk eene te verliezen...! Ach! geen wee zo groot. - Geen jammer zo treffend! - Omstandigheden, die alle verbeelding van droefheid te boven gaan!
Zo wisselvallig is alles, wat wy in de natuur beschouwen. - Ik zag diep gewortelde Eiken uit den Grond rukken, door eenen geweldigen stormwind. - Ik zag al het schoon der velden op eenmaal vernield, door eene ysselyke Onweêrsbuije. Ik zag, door zulk een Onweêr, de verschrikkelykste verwoestingen aangeregt. Ik zag, in een oogenblik, de hoop des Landmans geheel vernield; alle de Veldvrugten bedorven; en eene treurige vernieling vertoonde zich alomme voor myne oogen! Wat treft den
| |
| |
mensch! - dikwils, op het onverwagtste, alles wat wy omtrent andere voorwerpen in de natuur zien gebeuren. Van daag vleit hem nog al de wereld! - Van daag lacht hem het geluk nog van alle kanten toe: - slegts één nagt verloopt 'er; en zie daar, morgen, zyn wy der veragtinge overgegeven. - Morgen worden wy van elk verstooten. - Van daag hebben wy van alles volop; morgen stort men in de schamele armoede, en wy hebben van onzen Evenmensch den onderstand noodig, welken wy gewoon waren aan anderen, met eigen handen, toe te reiken.
Ja, Damon! niets is 'er bestendig onder de zonne. - Het is Lente, het is Zomer het is Herfst en Winter, op zynen tyd. - Maar welke verbazende omwentelingen brengen zy in de natuur voort! - Niets is 'er bestendig onder de zonne. - De bloemryke Lente word van den vrugttelenden Zomer, en deze van den rypen Herfst, opgevolgd. Maar de ruwe winter plondert wel dra alles, wat deze voortteelden, en de gansche natuur verkeert in eenen kwynenden, in eenen stervenden staat!
Menalkas, hebt gy niet opgemerkt, hoe veel overeenkomst 'er is tusschen ons leven en de verschillende Saisoenen. De eerste jeugd is aan de bloemryke Lente, de Jonglingschap aan den Zomer de Manbare jaren aan den vrugtdragenden Herfst, en de gryze ouderdom aan den alles vernielenden, den trillenden Winter, gelyk. - Hoe menige jeugdige bloem word in de Lente niet asgemaid? Hoe velen zyn 'er, die de Zomerdagen niet bereiken? Nog veel minder, die rype herfstvrugten dragen. En zy allen, die nog overschieten, worden eindelyk, door den alles vernielenden Winter verslonden. - De bloeijende jeugd is niet schootvry voor de verderfelyke pylen des doods; velen bereiken den zomer van hun leven niet; en schoon men al herfstvrugten moge dragen, eerlang komt de gryze Winter, en doet ons sterven.
Ja, brave Damon, uwe aanmerkingen zyn regt: maar hoe weinig denken wy 'er aan, als wy gezond en fris zyn. Nauwlyks kan men zich verbeelden, dat, het geen anderen overkomt, ook ons kan treffen. De dood is een ysselyk gedrogt. - De natuur schrikt 'er voor, op ieder oogenblik, als men 'er aan gedenkt.
Nergens, nogtans, behoorden wy bestendiger, en met meer ernst, aan te denken, dan dat wy allen de sterfelykheid in onzen eigen boezem dragen; dat wy dierhalven van ons leven geen ogenblik zekerheid hebben. - Flus was de jeugdige Dafnis nog gezond en sris; een onverwagt toeval grypt hem aan, werpt hem
| |
| |
in de alvernielende kaken des doods, en hy is nedergedaald in het akelig graf. - De brave, de godvrugtige Palemon gaf korts geleden nog de schoonste lessen. Zyne lippen vloeiden nog van wysheid. Hoe schoon waren de redenen welken uit dien gulden mond vloeiden! Welk eene overtuigende taal sprak zyne welbespraakte tong. Zie daar, nu ligt hy in het stof des doods; en de groeve der verdervinge is zyn deel geworden. - Zie ik op myne vorige dagen te rugge, het is zo geweest, als nu; en als wy 'er niet meer zyn zullen, zal het blyven gelyk het nu is. - Als ik te rugge zie op myn levenstyd, dezelve is als eene vlugtige schaduwe weggevlogen; nogtans zyn de dagen van droefheid by my weinigen geweest. De ogenblikken van verdriet, welken zich, nu en dan, onder myn bykans onafgebroken geluk mengden, zyn even als die donkere dagen geweest, welken ons, wanneer ze voorby zyn, de opgeklaarde schoonheid des Hemels, als met een dubbelen luister, doen verschynen. Menalkas, ik smaakte myn geluk des te beter, wanneer eene wolk van tegenspoed den glans myner gelukzon eens verborg. - Hoe vele veranderingen heb ik in de natuur niet gezien. Al het geboomte om myne hut heb ik met eigen handen geplant; ik heb het zien opwassen; en nu worden wy verkwikt door deszelfs aangename schaduwe; terwyl het zingend gevogelte ons met zyn zang vermaakt: en zyne nestjes, onder de digte bladjes, ter broedinge toestelt. - Hoe vele veranderingen heb ik in het menschelyk geslagt niet al gezien. Die nog niet geboren waren, toen ik 'er al was, en de Schapen mynes Vaders Veldwaards dreef, zyn nu volwassen Harders knapen; en die toen reeds volwassen waren, zyn 'er niet meer. Ik heb geslagten zien opkomen; ik heb geslagten zien verdwynenlk heb rykdom en armoede, voor- en tegenspoed, onder de menschen gezien. Ik heb den tyd beleefd, dat het trappelend Oorlogspaard al rinnikende door de Velden snorde, alles vertrad en vernielde, wat de arbeidzame hand van den noesten
Akkerman te velde had. - Zo vele en nog meer veranderingen heb ik gezien, Menalkas, terwyl myne zwarte Hairlokken zo wit geworden zyn als wolle. Weldra zal ik 'er zelve niet meer zyn; weldra zal men Damons dood ook gedenken; en als hy eenigen tyd in 't graf gelegen zal hebben, zal zyne gedagtenis weldra onder de levenden vergeten worden.
Dat de vriendelyke mond van Damon spade gesloten worde! - Dat my zyne leerzame gesprekken nog niet haastig ontrokken werden! - Dat nimmer de gedagtenis van Damon uit het gehengen der Stervelingen verdwyne! dat ze leve, zo lang deze velden door harders en hun Vee bezogt worden!
O met hoe veel vermaak, heb ik alle deze byzondere veranderingen gezien! De droefheid is al dikwils een inmengzel geweest,
| |
| |
om myne voorspoed des te smakelyker te maken. Lang genoten voorspoed verliest veel van hare aangenaamheid; als 'er zich niet nu en dan eenige tegenspoed onder mengt. De mond begint van het zoet des honigs te walgen, als 'er niet nu en dan een inmengzel van bitterheid tusschen beiden komt. Men waardeert geen geluk of voorspoed op den regten prys, voor dat men tegenheden gesmaakt heeft. - O hoe schoon vertoont zich alles aan een jong gezigt! Maar de ogen van een opmerkzaam man, oud geworden, zien dat alles iedelheid is; dat door den tyd aan alles een einde komt.
Het is dan der Stervelingen algemeene lot, dat zy voorspoed en tegenspoed, geluk en ongeluk, beiden beproeven moeten: en 'er is niets zo bestendig, of de onbestendigheid kan zich schielyk tusschen beiden werpen, en den Staat van geluk doen veranderen. Wy menschen zyn veel te onoplettend, dan dat wy 'er altyd bebehoorlyk agt op slaan; hoewel wy ieder ogenblik gelegenheid hebben, om van deze waarheid overtuigd te worden. Mogelyk had ik er nimmer met zo veel ernst aan gedagt, had de bittere dood van Rozelinde, de betreurenswaardige Staat van Menander, en vooral uwe ernstige en godvrugtige overdenkingen, my daar niet by bepaald. Hoe veel voordeels, brave Damon, heb ik uit uwe leerzame gesprekken niet getrokken! Myn hart vergete ze nimmer! Ik dank 'er u voor, en bidde den Hemel om uw lang leven!
Welk zoete vrugten trek ik nog in myne oude dagen uit onze zamenspraken! Het zyn van de laatste vrugten, welken ik van myne grysheid plukke. Ons gesprek is lang geweest: maar tevens leerzaam. De avond valt; keren wy naar onze Stulpen; en vervrolyken wy ons bestendig met de herhaling dier gedagten, waar mede wy ons, in 't laatste gesprek, hebben bezig gehouden.
|
|