| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
Aanwyzing der voornaamste bronnen, waar uit het ontstaat, dat de menschen tot het verlaaten van het pad der deugd worden aangedreven, en tot zeer vele wanbedryven vervallen.
(Vervolg van Bladz. 436.)
Vervoert een verkeerde trek tot Vryheid de menschen tot wanbedryven, en hebben wanbegrippen van een deugdzaam leven dien schadelyken invloed, dat ze de menschen van den waren weg der Deugd afleiden, zyn dit, gelyk we gezien hebben, twee voornaame Bronnen van 's menschen verkeerd gedrag; 'er is nog eene derde, welke in dit geval niet minder opmerking verdient; te weten, de toejuiching, die dezulken veelal ontvangen, welken zich aan de bedurven neigingen van hun hart overgeven, en de Wellusten der Wereld najagen. Hunne zogenaamde aartigheden worden allerwege van de menigte toegejuicht; en dit verwekt in anderen een lust, om zodanige kwade voorbeelden na te volgen, ja, ware het mogelyk, te overtreffen. Het heeft doorgaans, als men van den weg der Deugd afwykt en dien der Ondeugd inslaat, weinig moeite in, eene menigte aanhangers te krygen. - Het toejuichen van de Wereld, de ondervinding dat der zulker daden by het wuft gemeen lof verwerven; zie daar voor velen reden genoeg, om zich dezulken tot voorbeelden van navolginge te stellen; waaruit dan voortvloeit, dat de aanhang der Ondeugenden gestadig toeneemt, geduurig aanwast. - Daar benevens heeft men, om zich te verzetten, of te verdedigen, tegens hen, welke zulk een gedrag afkeuren, welke zich stout tegens de Ondeugd durven aankanten, allerwege hulp en bystand; ve- | |
| |
len zyn terstond gereed om by te springen, en zich voor de kwade zaak in de bresse te stellen; om dien schadelyken, dien verleidenden aanhang te verdedigen of te beschermen. En 't is niet ongemeen te zien, dat zy hunne tegenstrevers, door list en bedrog, van het regte spoor zoeken af te leiden; in zo verre dat zy alles aanwenden, wat dienen kan, om hen zelfs ongevoelig op het pad te brengen, dat zy bewandelen. Door dusdanige schoonschynende, en in het oog flikkerende, omstandigheden, worden 'er niet weinigen bedrogen; die, den schyn voor het wezen houdende, zich gerustlyk overgeven, tot het najagen dier dingen, welken zulk eene aanlokkende
vertooning maken, die zo bekoorlyk, zo vleiende, zo strelende aan het oog voorkomen. - Men onderzoekt niet hoedanig de gevolgen en de uitkomsten zyn, die 'er natuurlyk uit voortvloeijen; veel minder gunt men zich de moeite, of den tyd, om derzelver aart of natuur juist na te gaan. Genoeg is 't, dat men eene menigte menschen, die men als voorbeelden gereed is na te volgen, aantreft, welker eenig en voornaam doel is, alle zulke zaken te bejagen, die alleen geschikt zyn, om de zinnelyke vermaken op te wekken, terwyl zy de Deugd doen veronagtzamen, en de Ondeugd betragten. - Al wat de mensch, zo hy niet geheel onbezonnen zy, dan nog onder het oog houd, is, voorzigtig en loos te handelen; indiervoege, dat zyn gedrag ten meesten deele geheim, en voor de Wereld verborgen blyft. Hy ontslaat zich niet volstrekt van alle pligten; zelfs kunnen 'er gevallen zyn, dat hy met zyne daden schittert; inzonderheid wanneer hy 'er eenig oogmerk mede bedoelt, 't geen hy, zonder die, bezwarelyk bereiken kan. - Ja, 'er kunnen vele gevallen zyn, waar in de menschen, schoon uit gene deugdzame grondbeginzels werkende, met hunne daden schitteren, zelfs boven anderen, die waarlyk deugdzaam zyn. De Deugd is in zich zelve zeer eenvouwig, en verhindert hare Minnaars dikwils eene groote vertooning te maken. Nimmer is haar opzet de Wereld, door uitwendigen schyn, te bedriegen: zy weerhoud integendeel den mensch van alle bedrog. Maar dit is het eigen doel der Ondeugd, deze leert den mensch veinzen; en die veinzery veroorzaakt, dat men den schyn voor het wezen aanziet. Velen worden dan
| |
| |
door dien schoonen schyn misleid; en verbeelden zich, dat men op dus eene wyze waarlyk, en allerveiligst, den weg der Deugd bewandelt; want de aangename vertooning van eenige uitwendige pligten, welken men betragt, maakt, dat ze dezelfde schynen te wezen, die men op het pad der Deugd heeft waar te nemen. - Dan die vertooningen zyn als zo vele lokazen, welken den verdwaasden sterveling al verder misleiden, en hem gerust van het pad der Deugd verwyderen. - Zo word de mensch vaak, al te jammerlyk, bedrogen, en genoopt, om voorbeelden van die natuur na te volgen. Zo bedriegt de eene mensch den anderen; zo verstrikt men elkander. - Het ontbreekt waarlyk der zamenlevinge niet, aan eene groote menigte van zulken, die 't 'er op toeleggen, om anderen tot een kwaad voorbeeld te strekken; of ter navolginge van hun zondig gedrag te bewegen: en hoe beklagelyk is het, dat het hun gelukt hier in naar wensch te slagen; vooral by de zodanigen, die zich meest aan 't uitwendige vergapen! - Hoe beklagelyk is 't, dat men, over 't algemeen, meer geneigd is om kwade voorbeelden na te wandelen, dan de eenvouwige Deugd op te volgen! - Men heeft inderdaad maar al te veel reden, om het gedrag derzulken, die eenige pligten met veel omslags verrigten, verdagt te houden. Hy, die waarlyk deugdzaam is, vergenoegt zich, met de toejuiching van zyn geweten; in de bewustheid, dat hy slegts doet, het geen zyn Hemelsche Vader van hem vordert. Hy wagt zich zorgvuldig van blinde leidslieden na te volgen, die, van het regte spoor verwyderd, van hunne zedelyke pligten afzien, zo dra hun eigen belang, of zekere doeleindens, hen tot een ander gedrag nopen. Hy weet dat de eerste stappen wel dra door anderen van erger natuur gevolgd worden. Die zynen voet op den breeden weg zet, treed denzelven ras verder op; hy treft al weder andere voorbeelden, van nog boozer soort, aan; en word der navolginge geheel gewoon. 't Is ook inderdaad gansch niet te verwonderen, dat zy, die éénen stap tot
de Ondeugd doen, schielyk verder treden, en telkens van kwaad tot erger overslaan. Het gansche leven van den mensch is toch niet anders dan eene gewoonte; zy, die zich gewennen kwade voorbeelden te volgen, zyn wel dra onder de Slaverny der Ondeugd;
| |
| |
zy nemen een gedrag aan, daar toe ten eenemaale geschikt, en hun gansche gestel word verdorven. Dit neemt hand over hand toe; naarmate dat men slegter voorbeelden ontmoet, welker schreden men rustig opvolgt. Als iemand dapper naast onze zyde stryd, wint men dra Veld, dat ons, met eenen verdubbelden yver, doet voortgaan. Men krygt dan moed, om niet slegts dezelfde daden te verrigten, welke anderen bedryven; maar men tragt hen zelfs in alle opzigten voorby te streven. Ten minsten houd men, rustig en lustig, dien aangenomen levenstrein; om dat men altyd borstweringen heeft, waar agter men zich verschuilt; en verdedigers, door welken men beschermd word. 'Er zyn dan altoos beschermers, die dapper stryden, die zelfs zo stout zyn, dat zy hunnen vyand opzoeken; en dreigen alles, wat zich verdedigen of verzetten durft, uit het veld te zullen slaan. Hy, die zich met hun vereenigd heeft, verbeeld zich, dat zodanige kampvegters hem, in het verdedigen zyner kwade zaak, zonderling te stade komen; waar door hy, trapswyze gewoon zyne verdorven neigingen meerder in te volgen, op ieder ogenblik verergert. De Voorgangers worden steeds nog stouter; om dat zy anderen aanbrengen, die hunne voetstappen drukken; die, eerlang zo stout geworden als hunne voorgangers, ten laatsten hartlyk spotten met alles, wat naar ernst zweemt, en den naam van Deugd draagt; ja zelfs met de wetten van billykheid, die de zamenleving byéén bind. Zy ontrukken zich alsdan weldra aan alle banden van verpligting; tot dat zy ten laatsten de menschelykheid, in hunne persoonen, ten eenemaal onteeren.
Alle deze bedryven worden echter door eene groote menigte allerwege toegejuicht. De Wereld vind in vele dezer bedryven eene zonderlinge aartigheid; men verbeeld zich, dat zulke lieden ongelyk geestiger zyn, dan vele andere; en deze algemene toejuiching werkt inderdaad ten sterkste meê, om den mensch nog verder tot een verkeerd gedrag aan te sporen, en hem den weg der Deugd ganschlyk te doen verlaten. Van daar is die toejuiching eene ryke bron, uit welke eene menigte verdorven zeden voortvloeijen, eene menigte kwade bedryven, die de Wetten der Deugd, de Wetten van onzen pligt, verwoesten.
| |
| |
Maar buiten deze is 'er nog eene Bron, uit welke geen minder kwaad opwelt; waardoor de mensch insgelyks van 't spoor der Deugd afgedreven, en tot vele wanbedryven vervoerd word. Naamlyk eene al te groote verbeelding van zyne vermogens en bekwaamheden; Hoogmoed en Verwaandheid zyn groote, allerbitterste vyanden van de Deugd. Een hoogmoedig, een verwaand mensch zal niet verdragen, dat hem eenige regels, hoe nuttig, hoe heilzaam in zichzelven, voorgeschreven worden. Zyne inbeelding doet hem van zyne eigen begrippen de gunstigste denkbeelden vormen. Niemant denkt beter dan hy over eenig onderwerp; en hy zou het te laag vinden, de gedagten van anderen over te nemen of te omhelzen. - Zulk eene laagheid niet! - 't Is ligt te begrypen, dat menschen, die door hoogmoed gedreven worden, vooral niet vatbaar zyn voor eenige vermaningen; zy moeten de heilzaamste lessen, hoe zeer hun geluk 'er ook aan verbonden moge wezen, van de hand wyzen. Zy zyn geneigd doorgaans alles te versmaden, wat van een ander komt, vooral zo het iets beters schynt te behelzen, dan hun eigen verstand hun opgeeft. Hun hoogmoed kan zulks met geene mogelykheid dulden; minderheid is iets dat hun zo hatelyk, zo vernederend voorkomt, dat zy veel liever alles zouden opofferen, dan zulke kleinigheden verdragen. Eene al te groote verbeelding, te hoge gedagten van zichzelven te voeden, is eene wezentlyke ondeugd, zelfs in het afgetrokken beschouwd: hoe veel te meer dan, als men de kwade gevolgen, welken die verwaandheid met zich sleept, gadeslaat! De hoogmoed opent inderdaad eene wyde deur voor allerleie ondeugden. Men zwaait zichzelven altoos den wierook van lof toe, hoe verkeerd men moge handelen, hoe dolzinnig men in vele opzigten ook te werk ga. Hoogmoedige en opgeblazen menschen zyn in al hun gedrag zeer ongeregeld. Ze krygen eene hebbelykheid tot het doen van verkeerdheden, tot het plegen van ondeugden, om dat zy de neigingen van een zeer bedorven hart vrylyk opvolgen; en nergens door te stuiten zyn;
zelfs niet door de anders overtuigendste bewyzen. Wanneer ze door den prikkel van verwaandheid aangedreven worden, zyn ze voor alles, uitgezonderd de aandryving dier neiginge, doos. De allerlosbandigste mensch, overgegeven aan de vuilste driften ee- | |
| |
ner verdorven natuur, die maar leeft om de wellusten des Vleesches om zyne zinstreelende hartstogten op te volgen, kan zomtyds schielyk in zynen dolzinnigen loop gestuit worden; hy is wel eens vatbaar voor overtuiging en, zyne verkeerdheid, zyn wangedrag inziende, krygt hy berouw, en verbetert zyn gedrag. Zulk een is niet buiten de mogelykheid van verbetering; zulk een word met de daad dikwils braaf en allerdeugdzaamst. - Maar een trots, een hoogmoedig mensch, de zondige neigingen van een hart, dat ten eenemaal boos is, involgende, kan bezwarelyk in zyne haatlyke wanbedryven gestuit, en tot een deugdzaam mensch gemaakt worden. Zyn hoogmoed, die hem, tot het laatste oogenblik zynes levens, om zo te spreken, byblyst, maakt hem onvatbaar voor de baarblykelykste overtuigingen. - Een ander, hoe verdorven ook, doet zomtyds een straal van deugdzaamheid uitschitteren, zo schoon als de allerdeugdzaamste. Een losbandig mensch zal nu of dan nog edelmoedige daden verrigten. De pligt van liefde, van mededogen, betragt hy zomwylen op eene uitschitterende wyze, hy word nog al dikwils met ontferming over de elenden van zynen medemensch ten sterkste bewogen; en oefent eene edelmoedigheid, die den deugzaamsten tot een voorbeeld verstrekt. - Maar de hoogmoedige Trotsaard is niet vatbaar voor zulke edelmoedige bedryven; veeleer beschouwt hy zulks als eene laaghartigheid, een bewys van eene kruipende ziel. Ware Liefde des naasten word van hem nimmer geoefend; den elendeling te ondersteunen is een bedryf, dat hy met veragting aanziet. Voor innerlyk medelyden is zyne ziel nooit vatbaar; om dat ze ten eenemaal vervuld is met iedelen waan, en trotsche opgeblazenheid: hierdoor ziet hy alle zyne medeschepzels aan met een oog van
veragting, als waren zy uit eene onedeler stof zamengesteld, dan hy.
Zie daar de vier voornaamste Bronnen, uit welken, zo ik agte, het voortspruit, dat de Menschen zich zo jammerlyk van het spoor der Deugd verwyderen. - Voeg hier nu by des menschen natuurlyke verdorvenheid, of, om ons in eene Zedekundige beschouwing met geen Godgeleerd verschilstuk op te houden, die gesteldheid van 't menschlyk hart, die genoegzaam allen menschen eigen is, wanneer de driften in de Jeugd op
| |
| |
het hevigste beginnen te woelen; die neigingen tot de Ondeugd, die driften en zondige begeerlykheden, welken den Mensch gestadig ontrusten, en hem onophoudelyk aandryven, ter bejaginge van alle zulke dingen, die in waarheid strydig zyn met onze redelyke grondbeginzels, en lynregt aanloopen tegens de opperste volmaaktheid. Dezen tog vervoeren ons, om aan te gaan tegens de zedelyke oogmerken, welken de onbevlekt veilige Formeerder heeft, met wezens van zulk eene natuur als wy menschen zyn, voort te brengen; tegens de pligten, welken wy omtrent onzen Evenmensch, als met denzelven te zamen eene Maatschappy uitmakende, te betragten hebben; en tegen de pligten, die wy ons zelven, ook ter bevorderinge van onze gezondheid en tydlyken welstand, verschuldigd zyn; met één woord, tegen alle regels van regt en betamelykheid. - Men word door die gesteldheid, maar al te dikwerf, als met geweld gedreven, tot het verkeerde, het zondige, de lusten des vleesches en die der zinnen. Men laat 'er zich door verlokken, om dat zy, hoewel slegts voor een korten tyd, niet alleen eene strelende, eene bekoorelyke vertooning hebben, maar ook tevens, voor die weinige ogenblikken, de verkwikkelykste aandoeningen in den boezem veroorzaken.
Daarenboven is der menschen redenering, met betrekking tot hunnen wezentlyken gelukstaat, veelal verkeerd, ja dwaas. Niet zelden doet men denzelven bestaan, in 't genot van die strelende, aangename en op elkander volgende aandoeningen, waar van de eene onmiddelyk door de andere vervangen moet worden; zal 'er, door derzelver stremming, geene geweldige wyde gaping in de ziele veroorzaakt worden. Eene stremming intusschen, die dikwils gebooren word uit onvermydelyke bykomende omstandigheden, welken het vermaak ten eenemaal verstooren, en iets van eene geheel tegenstrydige geaartheid doen ontstaan. - Men redeneert nog al verder op eene gansch verkeerde wyze, als men voorwend, dat ons, redelyken Wezens, niet zonder alwyze, zonder zeer geschikte en welberaden oogmerken, zulke neigingen, driften, en vuurige begeerlykheden ingeschapen, of het hart als ingedrukt zyn. Wanneer men daar uit wil afleiden, dat ze ons gegeven zyn, ten einde men alles, waar toe ze ons leiden, maar
| |
| |
vry en onbeschroomd najagen zou; en dat gevolglyk alles, wat die trek ons aan de hand geeft, ons geoorlofd zou wezen; des wy het maar onbeschroomd hebben aan te grypen, en 'er gebruik van te maken, naar onze lusten en begeerlykheden. - Redeneringen van die natuur doen den mensch maar al te vaak de Deugd veragten, den weg der Deugd verlaten, en met onbedwongen driften op de paden der ondeugd wandelen.
Dan, dwaze Sterveling! is het zinneloosheid, die u beheerscht? Het is althans ten uiterste onbezonnen, te denken, dat de mensch zyne lusten maar vry zou mogen opvolgen; dat het geoorloofd zou wezen, willekeurig gebruik te maken van zyne zondige neigingen, en te leven naar de lusten van zyn vleesch. - Daar is tog een Opperst Goed; daar is eene onbevlekte Godheid, welke men met zulk eene handelwyze grootlyks beledigt; daar is eene Maatschappy, waar van wy leden zyn, welke daar door nadeel lyd; die driften, willekeurig ingevolgd, zyn dryfveren van een verkeerd gedrag, by 't welke wy zelven te veel verliezen. Gods Goedheid heeft ons, met de allerwysste inzigten, zodanige aandoeningen geschonken, waardoor wy gevoelig zyn voor indrukzels, welken ons van buiten aankomen; die opgewekt worden, door voorwerpen, welken buiten ons bestaan. Gewislyk hebben wy alle onze hartstogtlyke aandoeningen met geen ander oogmerk ontvangen, dan om 'er gebruik van te maken, omtrent de verschillende voorwerpen, welken zich in het zamenstel der Natuur opdoen. - Doch wy hebben alle deze aandoeningen, zonder welken wy niets meer zyn zouden, dan gevoellooze blokken, ontvangen, op dat wy 'er een betamelyk gebruik, en geenzins een onbetamelyk misbruik, van maken zouden. In het misbruiken tog is het zondige gelegen; en dit is het kwaad, het zedelyk kwaad, dat de menschen bedryven. Zy misbruiken de voorwerpen, welken zy ontmoeten, tot overdaad; werpen den teugel hunner driften uit de hand, en hollen doldriftig voort, zonder zich ergens door te laten stuiten. Tot zulk eene doldriftige handelwyze vervallen velen, door een dwaze redeneringe over hunne vryheid, en gelukstaat. Zyne driften te bedwingen komt veelal voor, onder het denkbeeld, van al te gedwongen of bepaald te leven; en zynen driften
| |
| |
den ruimen schoot te vieren, stelt men zich integendeel voor, onder het behagelyk denkbeeld, van de ware Vryheid, van het hoogst geluk op aarde. - Zo laat de mensch zich vaak, door eene dwaze, door eene zinnelooze redenering, te jammerlyk bedriegen, en wegslepen, helaas! tot zyn merkelyk, en dikwils tot zyn altoosduurend ongeluk. Dit toch is het beklagelyk, het rampzalig lot derzulken, die zich aan de wellusten, aan de verleidende neigingen van hun bedorven vleesch, overgeven. - Vroeg of laat hebben zy dat lot te wagten; een lot voorwaar, dat hun ten zwaarste moet treffen, als de te voren bedreven misdaden een herdenken in hun verwekken, 't geen hun geweten ten smertelykste zal prangen en benauwen. - Een lot, voorwaar, dat hun op 't gevoeligste moet drukken, wanneer het hun 't volstrekt verlies van een voorgaand geluk herinnert, en een vooruitzigt verwekt, van eenen allerongelukkigsten, allerrampzaligsten jammerstaat, die in eeuwigheid geen einde zal hebben!
Welaan; laat ons dan niet als dwazen, als uitzinnige zotten, te werk gaan; maar alleen het bejagen van zulke dingen in 't oog houden, welker genieting ons een bestendig genoegen, een duurzaam geluk, verschaffen kan. - Laat ons nimmer wanen, dat wy dan eerst Vrye schepzels zyn, als wy ons overgeven aan alle losbandige begeerlykheden. - Neen voorwaar! dat eene veel edeler drift ons beziele! eene drift, die ons doet stryd voeren tegens onze zondige Neigingen, en die ons overreed, dat de grootste Slaverny van een redelyk wezen bestaat in dienstbaar te zyn aan de zonde!
c.v.d.g.
|
|