Dercelly.
(Journal de Paris.)
Gy kent Dercelly? - O! ja; die is myn vriend. - Wel nu, wat denkt gy van hem? - Zeer veel goeds; het is een aartig man, zeer gezellig, zeer getrokken by de Vrouwen; met een woord, het is een wellevend en braaf heer. - Alle zyne Vrienden, zelfs de zulken, die maar eenvoudig by hem bekend zyn, spreken juist zo als gy. Ik ben genegenu te geloven, ik zal u zelfs met vermaak geloven; maar Dercelly heeft niet meer dan vyf honderd Louis d'Or jaarlyks inkomen; en Dercelly houdt eene pragtige huishouding, en voert een zeer luisterryken staat. - Maar belet zulks dat hy een aartig, een braaf man is? - Neen, voorzeker; maar Dercelly, zegt men, speelt om zyn huis op te houden; het is alle dagen de rendez-vous van een oneindig getal van jonge lieden, aan wien het dagelyksche lot van het spel al hun bestaan geeft. Dercelly is de party van hen allen, hy is niet gelukkig, en verliest dikwyls. - 't Kan zyn, maar hy is een goed speler; gy zult werk hebben om in zyn gedrag, of op zyn wezen, te ontdekken, of hy wint, of verliest. Dikwyls, als hy verliest, is hy vrolyk, geestig, hy lacht zelfs de eerste, over de hardnekkigheid van zyne kwade fortuin. Wint hy, dan is hy zedig; hy beklaagt de spelers die de fortuin zo ongunstig bedeelt; hy bied hen geld aan; hy doet meer; hy dwingt hen het aan te nemen. Het is niet mogelyk meerder edelmoedigheid in zyn gedrag te doen blyken. - Ik beken het; maar hy is aan alle luiden geld schuldig; hun geleende geld zelfs in hachelyke omstandigheden; hy is dikwyls onder de benodigden. De Zadelmaker heeft hem dezen morgen eene zeer aanmerkelyke rekening gebragt, op welke hy, zints twee jaren, maar een zeer gering gedeelte betaald heeft. Tien Kleermakers hebben hem voor zyne gunst bedankt; velen vervolgen hem; 't is waar dat hy altoos de voorzichtigheid gehad heeft, om te weigeren van hunne rekeningen onder zich te houden. Dercelly ontvangt alle morgen twintig minnebriefjes; maar 'er zyn geen dagen, waar op hy niet even zo veel
schuldbriefjes ontvangt. Die kostelyke Diamant, welke aan zyn vinger praalt, is hy nog schuldig, aan eene