Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 469]
| |
gloed gezet. - Voorheen genoot hy rust, de vryheid was hem liefelyk, en nu, nu verteert hem eene knagende kwelling. Wie heeft my het hart getroffen? sprak Palemon, in eenzaamheid, op een heuveltje van Mos gezeten - Wie heeft my het hart getroffen, sprak hy? - Ach! myn hart zelve antwoord my; Silvia. - Gewis de deugdzame, de goedaartige Silvia heeft een vermogen, om harten te trefsen; een vermogen zo groot, dat het onweerstandelyk zy; een vermogen, om harten te vermeesteren, dat geen weêrga heeft. - Ik kende te voren de kragt der liefde niet.... Maar, ô bevallig meisje, te voren kende ik ook uw vermogen niet. - Waarom is my de donkerheid zomtyds zo bekoorlyk! Is het wel om eenige andere reden, dan om dat ze my, in eene zoete verbeelding, het byzyn van myne waarste Silvia doet genieten. - O verkwikkelyke duisternis, wat zyt ge my dan aangenamer, wat zyt ge my streelender, dan het licht. - Weet gy waarom? Dan doet my de zoete verbeelding Silvia in verrukking ontmoeten; dan druk ik haar zagt tegens myne hygende borst; dan zeg ik, dan verklaar ik, haar myne zuivere, myne opregte liefde. - Voorheen haatte ik den barren Winter, en nu.... Ach waren myne wenschen ten eenemaal onschuldig! - Verkwikkelyke avondstonden, op welken ik met Silvia, als eene vale duisternis zich op de wyde vlakten verspreidde, als de zwarte donkerheid de glinsterende starrelichten voor het gezigt verborg, wanneer wy dan zamen, zonder vrees van door eenig mensch verspied te worden, in myne veldhut zaten. - Nimmer kleefde de Klimop vaster aan den Olm, dan myne armen, geduurig, om haren malschen hals gestrengeld waren. - Nimmer verkwikte een dronk waters onder de schaduwryke lommer, uit eene koele bron, in het heetste van den Zomer, eenen aamegtigen herder meer, dan my de zagte kusjes van Silvia's rozenlipjes de ziel en het hart verkwikten. - Nimmer was het geruisch eener stroomende Beek zo liefelyk, voor eene mymerende ziel, als hare vleiende taal voor het hart van Palemon. - En nooit schiet de glansryke Morgenster verkwikkelyker stralen, dan haar bruin gezigt, als zy dat liefelyk naar my heenen wend. - Dan, ja dan verdwynt zelfs de duisternis; en 'er daagt een glans, als die van den schoonsten morgen. - Ach hoe verkwikkelyk, hoe streelend voor my! - met welk eene tederheid drukte ik myne hand in de hare! - met hoe veel.... verrukkingen, die my vervoeren....! Liefelyke en verkwikkelyke velden, aanhoort myn kermen; weêrgalmt van myne klagten; - laten de klanken op de schrale Duinen afstuiten, alom de dorre vlakten en onvrugtbare stranden vervullen. - Silvia is als eene schaduwe der Zon voor my; - eene tusschenkomende wolk neemt de schaduw weg, en de gansche beeltenis verdwynt. Silvia is als een bedriegelyke droom; de slaap verlaat het gesloten oog, en alle verbeelding houd | |
[pagina 470]
| |
op. - Silvia is my eene iedele verbeelding.... Zy streelt my het hart.... Maar wat is het anders, dan eene dwaze verbeelding. Nochtans zweeft zy gestadig voor my, als ik in de eenzaamheid ben. Als ik slape, vertoont zy zich in myne droomen. - Nimmer, waar ik ben, verlaat ze my - zy volgt my, waar ik ga. - Op alle plaatzen vergezelt ze my. - Sluit ik myne oogen, de verbeelding schenkt my hare tegenwoordigheid; opent zich myn gezigt, zy staat voor my; - dan omhels ik haar teder; - dan druk ik haar zagt tegens myne borst; - dan vat ik hare hand; - dan ontsluipt ze my schielyk. en Silvia word my eene iedele verbeelding. - Heeft ze dan geen bestaan? bestaat zy niet anders, dan in eene iedele verbeelding? bestaat zy niet anders, dan in de dwaze, de ongelukkige dênkbeelden van den beklagelyken Palemon? - Zy bestaat. - Zy is een aanminnig Meisje - Zy behoort onder de jeugdige Veldelingen. - Dan zy is by Palemon niet meer, - voorwaar, niet anders, dan eene dwaze, eene iedele verbeelding Weêrgalmt nu, ô wyde Vlakten van myne klagende zangtoonen; laten de klanken op de dorre Duinen afstuiten, en alom de onvrugtbre stranden vervullen! - Gy, ô ligte Zefiers, draagt ze op uwe vlugge wiekjes; voert ze met u de gansche streek door, doet ze te rug stuiten op de digtgebladerde bosschen, en laten zy van alle herders gehoord worden; op dat ze den ongelukkigen Palemon beklagen. - Dat de tedere veldbloempjes, en de zagte plantjes verslappen; dat de klaverryke beemden treuren; dat de gehele natuur in myne klagten deele! - Voert dan myne klagende Zangtoonen op uwe ligte vlerkjes mede, en drukt ze Silvia, door den boezem, in het harte. Weêrgalmt nu van myne klagten, gy steile en hooge Duinen; kaatst ze te rug door de wyde vlakten, op dat ze alle de bloemryke beemden vervullen, en zich vermengen met de toontjes van der Vogelen wildzang. - Vaar wel Silvia, daar ik u derven moet! - Vaar wel! dewyl eene verdwaasde verbeelding my misleid heeft! - Vaar wel...! Ik zal... Heb ik u dan nooit omhelsd? Heb ik u nooit met veel tederheid tegens myne borst, tegens mynen hygenden boezem, tegens myn kloppend hart, gedrukt? - Heb ik u dan nooit.... Ik bedroef my..... Nochtans verzelt my de beel enis van Silvia overal.... Beklagelyke Palemon! die de deugdryke Silvia, die de bekoorlyke Silvia, die eene iedele verbeelding lief.... die eene enkele verbeel.... ach zo hartelyk - ach zo vrugteloos.....! Dus zong Palemon, tot dat beiden, en de donkerheid, en de kwelling van zyn ontroerd hart, hem in de armen van eenen zagten, van eenen verkwikkelyken slaap neder vleidden. - Zyn mond sprak nog lang half gebroken woorden; - zyn boezem zugtte; zyn hart klopte. - Silvia zweefde hem gestadig voor de | |
[pagina 471]
| |
gedagten. - Hy schrikte geduurig.... zyne leden beefden, en zyne verbeelde Herderin kwam hem, in den droom, zo bekoorlyk, ja nog bekoorlyker voor, dan toen hy waakte. - Hy sliep, schoon onrustig, nochtans tot aan den morgen. - Hy ontwaakte, en Silvia was wederom eene iedele verbeelding.
c.v.d.g. |
|