Een vriend van Godricus, een groot Sterrekundige, hadt hem beluisterd, en trad te voorschyn, op het oogenblik, dat de trotsche man zig tot Heer van al het geschapene verklaarde. Ei! zei de verrasser! ziet gy dat, hoe langer hoe klaarder? Indien ge u niet bedriegt, wensch ik u geluk, met uwe Heerschappy! maar - zou 'er ook iets tegen in te brengen zyn? - Neen, was het antwoord: - wy zien die oneindige reeks Weezens, welken wy beneden ons gewaar worden, niet boven ons. - Hebt gy de hoogte, vroeg de Astronomist, zo wel als de laagte beschouwd? Als ge uwe heerschappy afleidt uit de grootte, en van de geschapene dingen spreekt, moet gy ook alles in aanmerking neemen; tot die groote Stofklompen toe, welken in het Luchtgewest zweeven: hebt gy dat gedaan? Dat zyn geen leevende Schepzels, zeide Godricus. Wat doet dat ter zaake, voerde zyn vriend hem te gemoet, als wy 'er zo door vernederd worden, dat het regt van heerschappy in rook verdwynt? - Hoor eens, myn Vriend! hoor eens! Ik moet u iets zeggen, eer gy van het regt, dat gy waant te hebben, gebruik maakt. Hoe veel maalen waant gy grooter te zyn, dan ééne dier weezentjes in uwe waterdrup? neem het maar ruim! willen wy eens stellen, dat gy die weezentjes zo veel maalen overtreft, als deeze aardkloot U? ‘En wat zou dat dan! vroeg Godricus’? Gy zult het hooren zeide de andr. ‘Nu, ja; dat komt my niet te gering voor’. Goed, sprak de Astronomist; - luister dan myn Vriend!
Dat diertje is een niet, by u; - gy zyt het, in vergelyking met de Aarde; - de Aarde is het by de Zon; - de Zon by het Waereldgestel; - dat Waereldgestel is niets by eenige Waereldgestellen te zaam genomen; - deezen zyn nog minder by de verzamelingen van Zonnen, omringd door Waerelden, Comeeten, en Uitgebreidhedens, die 'er op volgen; - en deeze vermenigvuldigde verzamelingen van Zonnen, Waerelden, Comeeten en Uitgebreidhedens zyn weder insgelyks niets by..... Hou op! hou op! riep de Heer der Waereld! ik ben verzonken! ik ben niet meer in weezen! .... Eeuwige Godheid! zyn Uwe werken zo groot! zo diep! zo wyd! Wat moet gy dan zyn! Gy! ô Wat is hy dwaas, die iets waant te weezen!... Trotsche Stervelingen! hest uw hoosd omhoog! doorloopt de uitgebreidheid boven u! 't Geen zy bevat, zult gy niet begrypen! maar het bevattelyke gedeelte is genoeg, om u, in 't bezef van uwe geringheid, te vernederen.
j.v.p.