te het oog, gewapend, verder door kan dringen; - of my verhef tot die Stofklompen, in het onbegrensde luchtruim, welken zig voor myn oog vermeerderen en vergrooten, naar maate ik hen tragt te beschouwen; zelfsverliezing is het einde myner naspooringe! Dit is voor my een der grootste bewyzen, dat de Oorsprong van al 't geschapene oneindig wys - alles overtreffende - onbegrypelyk en alvermogende is. Een der grootste bewyzen! dat het menschelyk begrip eindig - en deszelfs pooging, om in de verborgenheden van dat onbevattelyk Wezen door te dringen, vermetel en strafbaar is.
Even zo min, als de mensch een einde kan vinden, in de hoogte of diepte van Gods gewrochten, even zo weinig zal hy op Aarde eene volmaaktheid bereiken. In alles is een zeker, tot dus verre, en niet verder. En waar toe zoude ook een volmaakte kennis, van iets, voor ons meerder nuttig zyn? Zullen wy, het geene wy daar omtrent missen, niet missen om dat wy het niet noodig hebben? Een ander geloof zou, op de beschouwing der door het Heelal verspreide weldaaden en zegeningen, door het eeuwig Opperwezen geschonken, niet wel staande kunnen blyven.
Niets is groot of klein op zig zelve. Eene drup waters is niets by den Oceaan; en egter is die drup zelve een Oceaan voor de duizende diertjes, die 'er in leeven, en bestaan. Onze Zon, met haare zestien wentelende Bollen om zig, bevat eene groote ruimte in vergelyking van onzen Aardbol alleen; egter is deeze ruimte niets, by die der ontelbaare zonnen en waerelden die in de voor ons oneindige ruimte elkander opvolgen. Dus - zal men iets groot, of klein heeten, moet 'er eene vergelykende maat gebruikt worden. Niets is het zonder vergelyking - op zigzelven.
j.v.p.