| |
Gedagten over het fraaije in den schryfstyl.
(Naar 't Engelsch gevolgd.)
De arbeidzaame Oudheidkundige, de smaaklooze Verzamelaar, is doorgaans wel in zyn schik met een Boek, hoe schraal en geestloos het moge weezen, als het eenige onderrigting verschaft. De bloemen der Redenrykkunste versmaaden zy als hoeren optooizel; en de bevalligheden van Styl worden door hun verwaarloosd, als meer tot versraaijing strekkende dan bondigheid medebrengende.
Maar de meerderheid der Leezeren is niet bekwaam, of begeerig, om die zugt, van vermaak te willen scheppen, hun door de Natuur ingeboezemd, af te leggen, Behalven een verstand om te bevatten, eene Verbeelding om uit te vinden, en een geheugen om te onthouden, hebben zy een Oor, vatbaar voor de zamenstemming van welklinkende volzinnen. Opstellen, die aan deeze laatste bekwaamheid zo veel niet voldoen als aan de andere, mogen zy als gebrekkig verwerpen. De fynstuitgeploozenste redekaveling, en vuurigste welspreekenheid, worden met wederzin aangehoord, wanneer de zamenstemming der toonen ontbreekt. Innerlyke waarde moge goedkeuring verwekken: doch uiterlyk cieraad is noodig om te behaagen. Een nauwkeurig Stelzel of een wel beweezene Geschiedenis, hoe ruw en ongelikt van Styl, is van waarde als eene ver zameling van bouwstoffen; doch geen dier beiden heeft regt op den tytel van een volkomen Opstel, tot het beschaafd is tot zulk eene maate van zagt- en vloeiendheid als die soort van Schriften vordert.
In de ruwe eeuwen der Letterkunde berustte de ziel in bondig- | |
| |
heid van zin, uitgedrukt in kwalyk zamenstemmende klanken. Een ennius, onder de Romeinen, en een shakespear, onder de hedendaagschen, word bewonderd van wegen de juistheid en verhevenheid der gedagten, schoon de styl onbeschaafd en wanklankig is. De nieuwheid der eerste Lettervrugten veroorzaakt een zo gevoelig vermaak in 's Leezers ziel, dat dezelve niet begrype dat 'er iets ter volkomener voldoening ontbreeke. Zyn oor is niet gewoon aan afgepaste maatklanken, en, door gebrek aan betere voorbeelden, voelt hy een vermaak, ontstaande uit de hardste toonen. Zo luistert de gemeene man, met genoegen, na de schorre stem van een liedjeszanger, terwyl het kiescher oor eens liefhebbers getoefd moet worden op de zagte stemvallen eens Italiaanschen Zangers of Zangeresfe.
Maar volgende Schryvers vinden het noodig, indien zy leezers hunner Werken willen vinden, bevalligheden, hunnen Voorzaaten onbekend, aan te neemen. Het valt hun bezwaarlyk, wat de zaak betreft, iets nieuws op te disschen: dewyl, in 't verloop van eenige weinige eeuwen, elk onderwerp dikwyls behandeld, en, by gevolge, schielyk uitgeput is. Schriften, die eenig Stelzel behelzen, moeten, uit eigen aart, bykans dezelfde gedagten behelzen, op eene soortlyke wyze samengevoegd. In alle opstellen, die, of uit derzelver byzondere natuur, of door dien de onderwerpen voorheen behandeld zyn, aan de uitvinding niets overlaaten, moet de nieuwigheid, is ze noodzaaklyk, veeleer in den styl dan in de stoffe gezogt worden. Een Schryver, die niets nieuws kan voegen by de Wysbegeerte van een bacon of een newton, is nogthans in staat om hunne denkbeelden op zulk eene wyze over te leveren, dat by de ruwheid verzagt en derzelver schoonheden met zulk een cieraad van welzeggen bekleedt, dat zyn Werk sterker geleezen wordt, dan die der Uitvinderen, uit welken hy 't zelve ontleende. Fontenelle en la pluche zyn in aller handen, terwyl de bronnen, waar uit zy geput hebben, de Werken van bacon, boyle en locke in den hoek eener Boekerye met stof begruisd staan.
Boeken, die vermaak met onderwys veréénigden, overleefden altoos de zodanigen, welke niet anders dan weezenlyk nut beoogden. Een Letterblokker alleen kan met bedaardheid zitten staroogen op eene weinig betekenende bladzyde, die niets oplevert om het oor te streelen of de verbeeldingskragt te treffen. Zodanig eene Boekoefening heeft zeer veel overeenkomsts met cene reis door dorre wildernissen, waar geen lieflyke Zonnestraal den weg vervrolykt, geen herbergzaame deur ontslooten wordt, geen betoverend verschiet de moeilykheden van den tocht verligt. Noodzaaklykheid alleen kan den reiziger aandryven woeste landschappen door, en sneeuwtoppige bergen over, te trekken; maar hy treedt met verrukking door de vrugtbaare valeien van de gelukkiger landstreeken, waar elk windje lieflyke geuren ademt, en elk gezigt eene verrukkende schildery oplevert.
| |
| |
't Is te deezer oorzaake, dat wy, in meest alle Boekeryen, de zwaarwigtige Werken, vervuld met de diepste geleerdheid, onaangeroerd zien op de stoffige planken; terwyl de oppervlakkiger, doch behaaglyker, geschreevene Voortbrengzels des Vernufts, met verwondering geleezen, herleezen, en wel diep het geheugen ingedrukt worden. In de daad, het is eene bedroevende aanmerking, dat de groote werken van Geleerdheid, die den arbeid van een geheel leeven kostten, die vervaardigd werden met veel hoofdbrekens en kommers, en waar uit een onsterflyken naam te wagten scheen, eindelyk der vergetelnisse overgegeeven worden, om dat derzelver Schryvers verwaarloosden uitwendige schoonheid met innerlyke waardye te veréénigen.
Alle soorten van Schriften bedoelen een byzonder einde: wordt dit niet bereikt, dan schieten zy te kort, ten opzigte van de vereischte volkomenheid. Het oogmerk van alle Geschied- Reden- en Dichtkunstige Werken is om teffens te vermaaken en te onderwyzen. Indien elk van deeze niet alles behelst om te behaagen, wat met derzelver aart bestaan kan, is het gebrekkig. Op deezen steunt het berigt der Voorstanderen van het Rym in Engelsche en Nederduitsche verzen. 't Rym, zeggen zy, wel uitgevoerd, zet iets behaagelyks by aan de natuurlyke bekoorlykbeden der Dichtkunst. Men hebbe het niet te verwerpen als een Gottisch cieraad, door de barbaarschheid der Kloosterlingen uitgevonden, en in zwang gebleeven door eene kinderagtige gehegtheid aan oude gebruiken; maar aan te zien en te bewonderen als een verbetering in de Dichtkunst. In de hand van een dryden, een pope, een vondel, streelt het Rym het oor met eene welluidendheid, waar by die van virgilius nauwlyks kan haalen. Een ieder zal toestemmen, dat de Dichtwerken van een' pope, van een' vondel, veel van derzelver schoonheid zouden verliezen als zy van 't Rym beroofd wierden, schoon de behandelde stoffe voorts dezelfde bleef. Wy zouden als dan, 't is waar, gelyk horatius, by eene andere gelegenheid, zegt, de verstrooide leden van eenen ontleeden Dichter vinden; doch ongetwyfeld alle die bevalligheden verliezen, welke uit welluidendheid en evenredigheid ontstaan. De stoffe alleen, hoe juist de gedagten, hoe bondig de redekavelingen, mogen weezen, zullen den Schryver den naam van een groot Dichter niet doen verwerven.
Dergelyke aanmerkingen mogen overgebragt worden op Schriften in ondicht. Wy luisteren zelden, of het oor is bekoord, terwyl het hart overtuigd wordt. 't Is niet genoeg een Steen uit de steengroeve te haalen, en 'er een geregelden hoop van op te stapelen, in dien ruwen staat, waar in de natuur denzelven voortbragt. Die steenhoop moge, hoe ruw en ongeschikt, in tyd van nood een schuilplaats verleenen, en tot alle oogmerken van gemeen gebruik dienen; maar dezelve zal het oog des voorbygangers niet trekken of met verwondering verrukken, indien de bytel en de
| |
| |
meesterlyke hand des kunstenaars de verborgene schoonheden niet aan den dag gebragt, den steen naar de kunst gehouwen, en bevalligheid met schoonheid vereenigd hebbe.
't Is eene bekende zaak, dat de eerste Opstellen der beroemdste Schryveren in dichtmaat waren. De Verbeeldingskragt is 't eerste vermogen in 's menschen geest, 't geen zich ontwikkelt. De vuurigheid der jeugd, al te wild om bedwongen te worden door koele regelen, geest zich met vermaak toe in alle de vryheden der Dichtkunste; maar wanneer de Redelyke vermogens rypen, worden zy in staat om de buitenspoorigheden der Verbeeldingskragt te bedwinge, die, misschien, van zelve bedaarder en juister wordt. In dit gevorderder tydperk daalt de ziel van de hoogten der Dichtkunst tot Ondicht. Deeze laat, nogthans, ongemerkt, eenige bevalligheden van de voorheen gehanteerde kunst over aan de nieuw aanvaarde. Een ader, dat ik my dus uitdrukke, van het Dichterlyke ontdekt men niet alleen in de Gedagten; maar ook in den Styl; die, schoon dezelve niet vervalle tot den misslag van waarlyk op maat te zyn, noodwendig in zulk eene maat voortrolt als een Dichtkundig oor eischt en goedkeurt.
Ongeleerde Leezers, onder de hedendaagschen, letten zeldzaam op de schoonheden van een welluidend opstel. Scheppen zy 'er behaagen in, zy weeten niet waar uit dit genoegen ontstaat. Meer lettende op de stoffe zelve dan op de wyze van behandeling, zouden zy misschien denken dat een Schryver slegt beraaden was, die eene lange Verhandeling schreef, over de kunst om eene Zinsnede op eenen goeden toon te doen voortloopen. Zy zullen zich verwonderen, op 't berigt, dat een der oude Letter- en Oordeelkundigen eenen onsterflyken naam verworven heest, door het volmaaken eener Kunste, die meer in klank dan in zaaken bestaat, en, huns oordeels, van weinig belangs is. Dionysius van halicarnassus is meer van zynen roem verschuldigd, aan zyne Verhandeling over de Schikking der Woorden, dan aan eenig ander van zyne Werken. Het verdient, met rede, onze verwondering, dat, naa een zo uitsteekend voorbeeld in de Grieksche Taale, niets van dien aart, met eenen gelukkigen uitslag, in de Engelsche, noch ook in de Nederduitsche, ondernomen is.
Cicero heeft aan de goede schikking van eenen volzin eene uitwerking toegeschreeven, die alleen door de ondervinding kan blyken. Een zinsneede, van niet meer dan vyf woorden. word met algemeene toejuiching aangehoord, schoon, gelyk de Schryver erkent, de geheele verdienste daar van in de kunstige plaatzing bestondt. Verplaats maar één enkel woord, en de uitwerking zal geheel ophouden. In zyne cierlyke Zamenspraaken over het Character van een Redenaar, laat hy zich in tot een keurig onderzoek over de maatklanken in Ondicht, en schynt in eene Redenvoering eene naauwkeurigheid van maat te vorderen, die bykans de nauwkeurigheid van maat in Dichtwerken evenaart. Het onderwerp
| |
| |
is, buiten twyfel, keurig, en deeze groote Redenkunstenaar en Welspreekende Redenaar, heeft het uitvoerig behandeld; doch dewyl de hoeveelheid der Latynsche Woorden, in maatklank, vastgesteld wordt door regelen, welke zeer verschillen van die der hedendaagsche taalen, hebben de Regels van cicero op geene andere wyze iets toegebragt tot het welluidend maaken der volzinnen onzer Schryveren, dan door hun een denkbeeld in te boezemen van de schoonheid en nutheid, ontstaande uit het letten op de maatklank in Onrym.
Maar, indien zyne Voorschriften niet veel invloeds hebben om de fynste trekken van bevalligheid aan de opstellen in onze eigene taale by te zetten, kan, nogthans, zyn voorbeeld aan dezelve de inneemendste welluidendheid geeven. Zyne toonvallen zyn bykans zo behaagelyk aan een goed gehoor als een wel opgesteld Muzykstuk. Zo noodzaaklyk keurde die groote Meester der Welspreekenheid het voldoen aan hetzintuig des gehoors, dat hy menigwerf een gelykluidend en overtollig woord 'er byvoegt, om zyne zinsneeden te voller en te rollender te maaken. - Een Schryver van zo veel naam, als cicero, te beschuldigen, dat hy enkel klankshalven woorden bezige, zal misschien de zodanigen verwonderen, die geene bedreevenheid in zyne schriften bezitten, dan zy, die daar in eenigermaate ervaaren zyn, zullen zich terftond eene menigte van plaatzen herinneren, die de juistheid deezer aanmerkinge wettigen.
Maar wie tot den oorsprong deezer welluidendheid wil opklimmen moet tot de Grieksche Schryvers gaan. Hunne menigvoudige vulwoorden, die op elke bladzyde voorkomen, worden bykans alleen gebruikt om de wanklankigheid te weeren, en de welluidendheid te volkomener te doen worden. Eenige Oordeelkundigen hebben, 't is waar, het bestaan om de betekenis van elk woordje in ieder zinsnede aan te wyzen; doch hun ongelukkig slaagen, ondanks allen aangewenden vlyt, strekt tot bewys van de waarheid der bygebragte stellinge.
Plato's volzinnen dienden cicero tot voorbeelden. Een goed gehoor, of eene slegts vlugtige vergelyking van eenige weinige uitdrukkingen, zyn genoegzaam om op te merken hoe treffelyk de Romeinsche Redenaar den Griekschen Wysgeer op 't spoor gevolgd hebbe. Men mag, met rede, gissen dat één der oorzaaken, waarin deeze oude Schryvers, die geheel onzen tyd bereikt hebben, hunne tydgenooten, die eertyds met hun om den lauwer dongen, overleefden, mogelyk deeze is, dat zy, behalven op de rykheid van stoffe en de bondigheid van zin te letten, ook agt gaven op den bevalligen klank en het welluidend rollen hunner zinsneden.
Indien de Schryvers der tegenwoordige Eeuwe, die der voorgaande in eenige byzonderheid overtreffen, het is, misschien, in de afgepastheid en welluidendheid hunner opstellen. Een gemeen
| |
| |
Schryver zal thans een grooter verscheidenheid van welrollende toonvallen in zyne vlug beslaagen schriften brengen, dan men in de bearbeidste stukken van vroegere Schryveren vindt. Veele beroemde Lettervrugten van den laatsten tyd, die, voornaamlyk aan den welluidenden rollenden styl haaren roem te danken hebben, zouden wy kunnen optellen: doch derzelver welbekende verdiensten maaken het aanpryzen een overboodig werk. |
|