Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerdere proefneeming omtrent de verbetering der lugt, door middel van de groeij der planten.
| |
[pagina 437]
| |
kunnen; - dat de Lugt, door de verrotting, zeer bedurven wordt: dog min bekend is de oorzaak van dit schadelyke, en waar in het zelve gelegen is; en nog veel minder weet men gemeenlyk welk een herstelmiddel de Natuur gebruikt, tegen een bederf, dat zoo algemeen, en onophoudelyk is. Dit te overweegen, en door Proeven optehelderen, is onze tegenwoordige bedoeling. Dan, het zal niet ondienstig zyn, vooraf te onderzoeken, in hoe verre de Lugt, door dierlyke uitademing en verrotting besmet, overeenkome, met die, waar in eene Kaars gebrand heeft. De Lugt, welke door verrotting bedurven, of, waarin een Dier gestorven is, bluscht, even gelyk de Lugt, waarin eene Kaars gebrand heeft, de Kaars tot herhaalde reizen uit. - Tot het uitgaan van de Kaars, in Lugt, door de ademhaaling bedurven, behoort juist niet, dat een Dier in dezelve gestorven zy; eenige weinige in- en uitademingen van dezelve Lugt, ja dat meer is, eene enkele in- en uitademing, (mits men, zoo veel als mogelyk is, al de Lugt, die in onze Longen is uitademt), kunnen dat reeds te wege brengen.Ga naar voetnoot(†) De Lugt, waar in een Dier gestorven, en die, welke door de verrotting bedurven is, ondergaan beiden, gelyk de Lugt, in welke eene Kaars gebrand heeft, eenige vermindering: dog zy is hier veel minder, dan in 't laatste geval: ook heeft 'er dit onderscheid in plaats. De vermindering van de Lugt, waarin eene Kaars gebrand heeft, is byna dezelfde, 't zy die op water of op quik staat; maar de vermindering der geademde, en verrotte Lugt heeft dan alleen plaats, wanneer die, door 't water, van de buiten Lugt afgescheiden is. | |
[pagina 438]
| |
Het Kalk-water praecipiteert insgelyks in deeze beide Lugten, even als in de Lugt, welke door 't branden van eene Kaars bedurven is. Eene vierde eigenschap (en zeker geene der minstgewigtigste), welke de Lugt, door dierlyke ademhaaling of verrotting besmet, gemeen heeft, met die, welke door 't branden van eene Kaars bedurven wordt, is het schadelyke voor 't Dierlyk Leeven. Dit hadden wy in onze voorige Proefneeming, op de Lugt, waar in de Kaars gebrand had, niet aangemerkt; denkende, dat de Proeven, door den Heer Priestley daar omtrent genomen, (met namentlyk Dieren in deeze Lugt te plaatsen, zonder dat die eenig letsel betoonden te hebben), zeker waren. Dog meer dan ééne Proefneeming, welke wy in dien tusschentyd daar omtrent hebben werkstellig gemaakt, heeft ons van het tegendeel overtuigd. - Ons verschil met den Heer Priestley deswegens is ongetwyfeld daaraan toe te schryven, dat zyn Ed. een dun zoort van Waschlicht gebruikt heeft; daar wy ons in tegendeel van eene zeer dikke Waschkaars, en dus van eene grooter vlam, bediend hebben. - En hier uit kunnen wy met regt besluiten, dat de Lugt, waar in eene Kaars gebrand heeft, en die, welke door dierlyke ademhaaling of verrotting bedurven is, dezelfde zyn. - Het sterven der Dieren in de eerste, en een byzonder herstelmiddel, dat deeze drie soorten van bedurven Lugt met elkander gemeen hebben, (beiden, zaaken welken den Heer Priestley onbekend waren), hebben ons in dit gevoelen volkomen bevestigd. Ingevolge hiervan zyn we van oordeel, dat het uitgaan van de Kaars, in de geademde of door verrotting bedurven Lugt, alleen veroorzaakt wordt, door het Phlogiston, dat by de ademhaaling en verrotting aan de Lugt wordt medegedeeld. - Hoe dit by de ademhaaling geschiede, dat namentlyk het Phlogiston, 't welk in ons bloed is, door deszelfs omloop, en de daar uitontstaane warmte ontwikkeld zynde, door middel van de Longen, aan de Lugt wordt medegedeeld, heeft de Heer Priestley, in zyne waarneemingen, omtrent het nut der ademhaaling, ten duidelykste getoond, en met de beslissendste proeven bevestigd. - Even zoo wordt het Phlogiston, naar ons begrip, door de verrotting los gemaakt, en verder in de Lugt ontbonden. - En dit | |
[pagina 439]
| |
Phlogiston komt ons voor van dezelfde hoedanigheid te zyn, als dat geen, 't welk, by de branding van eene Kaars, in de Lugt wordt uitgestooten: maar de hoeveelheid van het Phlogiston, in de door de ademhaaling en verrotting bedurven Lugt, is meerder, dan in die, waar in eene Kaars gebrand heeft. Onzes bedunkens blykt dit, uit het meerder uitgaan van de Kaars in de beide eersten, dan in de laatste. - In een Glas van 11 cubicque duimen inhouds, met de geademde of door verrotting bedurven Lugt gevuld, wierd de Kaars tot 12 maalen uitgebluscht; dog ze ging slegts 6 reizen uit, in dezelfde hoeveelheid Lugts, door 't branden van een Kaars bedurven. Men zou ons, en 't heeft schyn, hier kunnen tegenwerpen, dat het meerder uitgaan van de Kaars in dit geval veroorzaakt kon worden, doordien het bederf in de beide eersten grooter dan in de laatste was; of liever, dat dit Phlogiston te gelyk met iets anders vermengd kon zyn. Dan het volgende, vertrouwen wy, zal ten zekerste toonen, dat dit verschynsel alleenlyk aan het meerder Phlogiston in deeze beiden moet toegeschreeven worden. Overweegende, dat, zoo wanneer wy by de Lugt, waar in eene ophooping van Phlogiston was, in welke de Kaars by gevolg uitging, eene byvoeging deeden van gedephlogisteerde Lugt, (die geen, of althans minder Phlogiston heeft dan onze gemeene Lugt,) dat dan dit Phlogiston, zig overal in deeze gemengde Lugt verspreidende, minder in evenredigheid met dezelfde hoeveelheid Lugts moest worden; en dus de Kaars weder gelegenheid geeven, om, op nieuw, zyn Phlogiston in deeze Lugt te kunnen uitstooten, en in dezelve te branden. - Wy onderzogten dit, met by de Lugt, welke door 't branden van eene Kaars zeer bedurven was, 1/7 deel gedephlogisteerde Lugt te doen. De Kaars, in deeze Lugt gebragt, brandde weder zeer wel in dezelve: - Die eigenste hoeveelheid gedephlogisteerde Lugt voegden wy, by de Lugt, waar in een Dier gestorven, en by die, welke door verrotting bedurven was; dog in beiden wierd de Kaars, hoewel eenige reizen minder, nogtans uitgebluscht. Wy herhaalden dit, met steeds de hoeveelheid gedephlogisteerde Lugt, welke wy 'er byvoegden, te vermeerderen; tot dat wy | |
[pagina 440]
| |
eindelyk de juiste hoeveelheid daar van, zynde ¼ deel, getroffen hebbende, de Kaars weder in deeze beide Lugten bleef branden. En deeze Lugten, met de Nitreuze Lugt onderzogt zynde, waren bykans aan de gemeene Lugt gelyk. - Deeze Proeven bewyzen, naar ons inzien, ten duidelykste, dat het Phlogiston, in de door de ademhaaling en verrotting bedurven Lugt, veel meerder is, dan in die, waar in eene Kaars gebrand heeft. 'Er wierd tog eene meerdere hoeveelheid gedephlogisteerde Lugt vereischt, om het Phlogiston, dat 'er in opgehoopt was, te verspreiden, zoo dat 'er weder genoegzaam tusschenruimtens in de Lugt waren, om dat Phlogiston, 't welk by de branding van eene Kaars wierd uitgestooten, op nieuws te kunnen opneemen. Wat wyders nu nog aangaat de bovengemelde vermindering van Lugt, en 't onderscheid, dat daaromtrent in de verschillende Lugten plaats heeft, deswegens hebben wy het volgende nog te melden. - Naar onze te vooren medegedeelde Proefneeming, wordt het opklimmen van 't water of de quik in de Lugt, waar in eene Kaars gebrand heeft, en dus deszelfs vermindering, meerendeels veroorzaakt, door de uitzetting van de Lugt, die door de vlam geschiedt, en de daar op volgende inkrimping, wanneer deeze uitgebluscht is. Men begrypt ligtlyk dat zulks in de Lugt, waar in een Dier sterft, of iets te verrotten staat, geen plaats kan hebben; en dat gevolglyk de vermindering, die deeze beide Lugten ondergaan, van eene andere oorzaak moet afhangen. - Onzes oordeels is de vermindering dier beide Lugten alleen toe te eigenen, aan het precipiteeren van de vaste Lugt, welke vaste Lugt, door de ademhaaling en verrotting, van de gemeene Lugt losgemaakt zynde, zig door 't water laat absorbeeren, en dus het water gelegenheid geeft, om in deeze Lugten op te klimmen. - Wanneer wy een Vogel, (zynde eene Huis-Mosch, van welke Dieren wy ons in alle deeze proeven, by gebrek van Muizen, bediend hebben), lieten sterven in zekere hoeveelheid van gemeene Lugt, door water afgeslooten zynde, klom het water in dezelve, en de Lugt verminderde dus, 1/7 gedeelte. Dan bedenkende, dat, zoo deeze vermindering alleen door de absorbeering van de vaste Lugt, die, door middel van de ademhaaling, geprecipiteerd was, veroorzaakt wierd, dat | |
[pagina 441]
| |
dan deeze vermindering geenzints gebeuren moest, wanneer de hoeveelheid Lugts, in welke wy een Dier lieten sterven, door de quik van de buiten Lugt was afgescheiden. De Proef, ter onderzoekinge hiervan werkstellig gemaakt, voldeed juist aan onze gedagten, 'er gebeurde geene de minste vermindering: en zoo dra wy deeze Lugt van de quik op 't water plaatsten, wierd de Lugt, in een oogenblik, tot denzelfden graad, als in de voorige Proef, verminderd. Dog dit laatste gegebeurt niet altoos in dier voegen. Wanneer men 't verrigt, zoo dra het Dier gestorven is, geschiedt het zeker; maar, als men 'er eenigen tyd mede wagt, is de opklimming van 't water in deeze Lugt veel langzaamer, en 't bereikt maar zelden die hoogte, tot welke het anders klimt. Dan, als men deeze lugt eenige reizen door 't water doet gaan, ('t geen men verrigt met die van 't een in 't andere Glas te doen overloopen), is deeze vermindering weder als vooren. Men ziet daar uit, dat de vaste Lugt, als zy van de gemeene Lugt geprecipiteerd is, en gelegenheid vindt om geabsorbeerd te kunnen worden, zig weder, door den tyd, eene andere zamenstelling maakt, met die Lugt, waar van dezelve bevoorens afgescheiden was. Dog deeze zamenstelling is altoos zwakker, dan die, welke plaats had, voor dat dezelve geprecipiteerd was; alzoo dezelve zig, door haar telkens aan eene nieuwe oppervlakte van water bloot te stellen, weder van dezelve laat afscheiden. Niet minder beslissende zyn de Proeven, die wy genomen hebben omtrent de vermindering der Lugt, waar in iets ter verrotting gesteld was; om namentlyk te onderzoeken, of deeze ook alleen door de precipitatie van de vaste Lugt veroorzaakt wierd. - Wy stelden, ten dien einde, in twee Glazen van gelyken inhoud, twee stukken vleesch, zoo na mooglyk aan elkander gelyk, en slooten de eene hoeveelheid Lugts door water af, terwyl wy de andere door de quik van de buitenlugt afscheidden. Na verloop van een nagt was de vermindering van die Lugt, welke op 't water stond, reeds zigtbaar, gemerkt het water zoo veel meerder plaats in dezelve besloeg. - De hoeveelheid Lugts, welke op de quik stond, was ondertusschen dezelfde gebleeven. - Na verloop van 3 dagen was de Lugt, wel- | |
[pagina 442]
| |
ke op 't water stond, nog veel meer verminderd; en die geene, welke door de quik was afgeslooten, bevonden wy 1/10 deel vermeerderd. Wy lieten ze beiden nog eenige dagen blyven, tot dat niet alleen de Lugt, welke door de quik was afgescheiden, zeer veel vermeerderd was, maar dat ook de Lugt, welke op 't water stond, in plaats van verminderd te zyn, gelyk te vooren, nu ook merkelyk in hoeveelheid was toegenomen. Wy deden toen de beide hoeveelheden Lugts eenige reizen door 't water gaan, wanneer die beiden byna gelyk, en ieder voor 't geheel, ⅙ deel verminderd waren. - Als men nu nagaat, dat de vaste lugt, die in den beginne door de verrotting geprecipiteerd wierd, gelegenheid had, om door 't water geabsorbeerd te worden, zoo begrypt men terstond, dat de hoeveelheid Lugts moest verminderen. - Dog, dit water met vaste Lugt gesatureerd zynde, by gevolg geen vaste Lugt meer kunnende aanneemen, en ondertusschen de hoeveelheid van deeze, die precipiteerde, door de voortduurende verrotting, al meerder wordende; zoo moest ook volgen, dat de Lugt, niettegenstaande dezelve op het water geplaatst was, in hoeveelheid moest toeneemen. - Niet minder duidelyk is 't, dat dit ook met de hoeveelheid Lugt, die door de quik, (welke nog minder de vaste Lugt kon aanneemen), was afgeslooten, geschieden moest. Maar toen vervolgens aan de beide hoeveelheden Lugts, met dezelven verscheiden reizen door 't water te doen gaan, telkens eene nieuwe oppervlakte van water wierd aangebooden, zoo had de vaste Lugt weder gelegenheid, om geabsorbeerd te worden; en hier door wierden dan de beide hoeveelheden Lugts in dit geval, zoo sterk verminderdGa naar voetnoot(*). Wy twyffelen geenzins, of | |
[pagina 443]
| |
deeze Proeven bewyzen ten duidelykste dat de vermindering, welke hier plaats heeft, alleen door de precipitatie van de vaste Lugt veroorzaakt word. - En daarbenevens is het precipiteeren van het Kalkwater in deeze beide Lugten, (wanneer die op de quik geplaatst zyn,) mede geen gering bewys voor deeze gedagten. Op de voordragt van dit alles komt natuurlyk de gewigtige vraag te berde; moet het sterven der Dieren in deeze drie soorten van bedurven Lugt, even als het uitgaan van de Kaars in dezelven, alleen aan het Phlogiston, waarmede deeze Lugten bezwangerd zyn, toegeschreeven worden? - Zonder ons hier met Physiologische spitsvindigheden, omtrent het nut der ademhaaling, met opzigt tot het dierlyk leeven, op te houden, zullen wy, met betrekking tot dit onderwerp, alleen het volgende aanmerken. - Dat de ademhaaling tot de voortduuring van het dierlyk leeven een allernoodzaaklykst vereischte is; niet alleen, om dat wy, door middel van dezelve, eene menigte Phlogiston door de Longen ontlasten, en aan de Lugt mededeelen; als zynde noodzaaklyk tot het voorkomen van bederf in onze Vogten; maar ook, om dat de ademhaaling tevens eene allergeschiktst middel is, om den omloop van ons Bloed, door de Longen, te bevorderen. - Wanneer men dit overweegt, begrypt men zeer gemaklyk, dat eene Lugt, welke reeds met Phlogiston is opgevuld, niet alleen zeer nadeelig voor het dierlyk leeven zyn moet; uit hoofde dat de ontlasting van het Phlogiston, uit de Longen, niet dan bezwaarlyk in zulk een Lugt geschieden kan; maar ook, dat deeze Lugt zelfs doodelyk voor de Dieren wordt, namenlyk, wanneer dezelve zodanig met Phlogiston is opgevuld, als de Lugt zelve, die wy uit onze Longen ontlasten. - | |
[pagina 444]
| |
Zoo dra dit plaats heeft, dat de beide Lugten, te weeten, de buiten Lugt, en die geene welke wy uitademen, ten opzigt van het Phlogiston, als in evenwigt gekomen zyn, dan moet zekerlyk de ademhaaling ophouden, en 't onvermydelyk gevolg hier van moet zyn, dat het Dier aan eene verstikking of beroerte sterft. Dus gezien hebbende, welke de oorzaak zy van het sterven der Dieren in zodanig eene Lugt, valt het niet moeilyk daar uit af te leiden, waarom de Dieren in de Lugt, in welke eene Kaars gebrand heeft, langer kunnen leeven, dan in die, welke door de Ademhaaling of verrotting bedurven is. Onze Proefneemingen naamlyk hebben ons getoond, dat een vogel, in zekere hoeveelheid Lugts, die door 't branden van eene dikke Kaars zeer bedurven was, nog den tyd van 7 minuten leefde; daar andere Vogels, in eene gelyke hoeveelheid Lugts, waar in een Dier gestorven, of welke door de verrotting zeer bedurven was, slegts ééne minuut leefdenGa naar voetnoot(*). Men heeft de oorzaak hier van, even als die van het meerder uitgaan van de Kaars, in zulke Lugten, zekerlyk nergens anders in te zoeken, dan in het meerder Phlogiston, dat in dezelven is. Men bezeft dit zeer duidelyk, als men slegts nagaat, dan een Dier, zoo lang de buitenlugt nog niet met zoo veel Phlogiston is opgehoopt, als die Lugt, welke wy uitademen, nog eenige minuten in zulk eene Lugt kan blyven leeven; gelyk dit plaats heeft in de Lugt, welke, door 't branden van eene Kaars, bedurven is. - Maar, zoo dra de Lugt, welke ons omringt, en de Lugt, welke wy uitademen, gelyk, en even sterk, met Phlogiston, bezwangerd zyn, dan moet een Dier, uit hoofde van eene belette ademhaaling, oogenbliklyk sterven; dat het geval is, by de door de ademhaaling in verrotting bedurven Lugt. - Nog beslissender zyn de volgende Proeven. - Wy hadden voorheen ondervonden, dat, wanneer wy by de Lugt, welke, door 't branden van eene Kaars, of door de ademhaaling, zeer bedurven was, zekere gedeeltens gedephlogisteerde Lugt voegden, dat dan eene Kaars op nieuws in deeze bedurven Lugten kon branden. Dit deed ons | |
[pagina 445]
| |
denken, dat, indien het sterven der Dieren, even als het uitgaan van de kaars, door het overtollig Phlogiston veroorzaakt wierd; - dat, als wy dan dezelfde hoeveelheid gedephlogisteerde Lugt, by deeze bedurven Lugten, voegden, als wy gebruikt hadden, om eene kaars weder in dezelve te doen branden; dat dan ook een Dier, om dezelfde reden, weder in deeze bedurven Lugten moest kunnen leeven. Om dit te beproeven, deeden wy by de Lugt, welke door 't branden van eene kaars zeer bedurven was, 1/7 deel gedephlogisteerde Lugt; zynde juist dezelfde hoeveelheid, welke wy gebruikt hadden, om die tot het branden van eene kaars bekwaam te maaken. De uitslag was, dat een Vogel, welken wy in dezelve plaatsten, 'er, zonder eenig letsel te betoonen, in bleef leeven. - Wy herhaalden dit, met by de Lugt, waarin een Dier gestorven, en welke door de verrotting zeer bedurven was, ¼ deel gedephlogisteerde Lugt te doen, waar mede wy, die, by de voorige Proeve, bekwaam gemaakt hadden tot het onderhouden van de vlam, en de uitslag was weder niet minder gelukkig. Een Vogel, die anders, gelyk we gezien hebben, slegts ééne minute in deeze Lugten kon leeven, leefde nu, zonder eenige de minste ongesteldheid, 14 minuten in dezelven; waarop wy 'er hem uit namen. -. Deeze Proeven voldingen dit stuk ten sterkste, als men overweegt, dat wy ons, in alle deeze Proefneemingen, van dezelfde bedurven Lugt bediend hebben, welke wy ieder in byzondere hoeveelheden verdeeld hadden; en dat dus die Lugten, welken wy in deeze proeven gebruikten, dezelfde waren, die wy, by de voorige proeven, om 'er de Dieren in te laaten sterven, gebezigd hadden. Wanneer men deeze Proeven naauwkeurig gadeslaat, en indenkt, dat, naar maate de Lugt meer of minder met Phlogiston bezwangerd zy, het sterven der Dieren ook in evenredigheid van tyd verschilt: - dat, naar maate van het schielyker sterven der Dieren, ook eene grootere hoeveelheid gedephlogisterde Lugt vereischt wordt, om deeze, voor de Dieren, zoo doodelyke Lugt, weder aan de gemeene Lugt gelyk te doen worden, zo dat 'er op nieuw een Dier volmaakt in leeven kunne: wanneer men, zeggen wy, dit alles zonder vooringenomenheid overweegt, zal men zig ten vollen overtuigd | |
[pagina 446]
| |
vinden, dat het Phlogiston, in deeze drie soorten van bedurven Lugten, de waare oorzaak van het sterven der Dieren is. - En dit afgehandeld hebbende, staat ons nu verder nog een berigt te geeven, van onze Proefneemingen, ter herstellinge dier bedurven Lugten; waarin wy even zoo gunstig geslaagd zyn, als in 't verbeteren der Lugt, waar in eene kaars gebrand had. Doch vermits het ontvouwde alrede wat breed uitgeloopen is, zullen wy dit liever tot de naaste gelegenheid uitstellen. |
|