| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en wee tenschappen betrekkelyk.
Aanwyzing der voornaamste bronnen, waar uit het ontstaat, dat de menschen tot het verlaaten van het pad der deugd worden aangedreven, en tot zeer vele wanbedryven vervallen.
Dat vele menschen tot wanbedryven en verkeerdheden vervallen, die ons, wanneer men ze met een onzydig oog beschouwd, zonder deel te hebben in de omstandigheden, zonder dat ze ons zelven in eenigen opzigte raken, zo dwaas, zo uitzinnig, en veelal zo dol voorkomen, dat men dikwils met verwondering moete vragen, hoe is 't mogelyk dat een redelyk Wezen zulke dolzinnigheden begaan kan? - Dat vele menschen, zeg ik, tot dusdanige ongeregeldheden vervallen, bevestigd de gestadige ondervinding, met de duidelyk sprekendste bewyzen. - Welke beletzels 'er voorkomen, welke moeitens zig opdoen, ja welke gevaren zelfs zich, met alle hunne ysselykheden, mogen vertoonen, 't is by velen van geen genoegzame kragt, om hen te wederhouden van 't bedryven van daden, die het menschdom onteeren, en als alleronbetamelykst veroordeeld moeten worden. - Gaat de bedryven der Stervelingen eens na, hoe velen van dezelven zal men veroordeelen moeten? van hoe velen zal men getuigen moeten, dat zy, die ze begaan, uitzinnige dwazen zyn; dan inmiddels, terwyl wy anderen veroordeelen, terwyl we nog bezig zyn het vonnis over onzen evenmensch uit te spreken, begaan wy al dikwils zotheden, nog van veel erger natuur, dan die we bezig zyn te berispen. 't Is niet genoeg, om ons te weerhouden, overtuigd te zyn, dat hy, die zo te werk gaat, gevaar loopt van zyn geluk, zyn rust, en al zyn aardsch genoegen te verwoesten. 't Is niet genoeg, om menig mensch in
| |
| |
het bedryven zyner dwaasheden te stuiten, verzekerd te wezen, dat zyne wanbedryven de treurigste gevolgen na zich zullen slepen; dat hy ze niet begaan kan, dan ten koste van zyne rust, ten koste van zyn geluk, en van al zyn genoegen. 't Is niet genoeg, om ons van de Ondeugd af te schrikken, te zien den akeligen toestand van anderen, wier wanbedryven hen, zo niet in eenen poel van jammeren storten, ten minsten in eenen maalstroom van verwarring brengen, die alle hunne beste omstandigheden vergiftigd, en de voordeeligsten zelfs op eenen allerlossten Grondslag vestigen. Men geeft geen regt gehoor aan die bedenkingen, en past die voorbeelden niet ernstig toe op zynen eigen toestand; men beschouwd dit alles slegts in anderen, zonder tevens ter harte te nemen, dat een zelfde gedrag natuurlyk een en dezelfde gevolgen na zich moet slepen. Het zyn maar zeer weinige verheven Geesten, die, ondanks alle aanvegtingen van buiten aankomende verleidende voorwerpen; ondanks de sterke aandryving hunner begeerlykheden, als onbeweeglyke rotzen pal staan, tegen de hevigste aanvallen hunner bestryderen, en doodlyke vyanden. Het meerendeel van 't menschdom heeft maar een ligte aanvegting noodig om overmand te worden; en bukt al schielyk voor de geringste aanvallen; - ja velen zoeken zelfs de gelegenheden op, en smeden allerlei toeleg, om aan eene verdorven neiging den vryen loop te laten; in plaats van alle kragten in te spannen, en derzelver geweld te breken, ten einde haren verderen voortgang te stuiten. - Eene aandagtige overweging hier van heeft my genoopt, om de voornaamste bronnen van dit verval in dezen aan te wyzen; en te toonen, waar uit zodanig een verkeerd gedrag veelal voortvloeit; hoe 't bykome, dat wy menschen tot dien trap van laagheid, tot zulk eene lafhartigheid vervallen, dat wy ons ten prooie geven aan de verkeerdheid onzer neigingen.
Ik zal, vertrouw ik, niet mistasten, wanneer ik hier toe in de eerste plaatse brenge, eene verkeerde zugt tot de Vryheid. - Welk een trek de mensch ook moge hebben naar het leven, een trek, die hem, gelyk allen Schepzelen, natuurlyk eigen is, hy zal dat groote geschenk niet hooger waardeeren, dan zyne Vryheid. Hier aan wil hy alle zyne schatten opofferen; alles, wat hem dierbaar is, waagt hy, om zyne Vryheid te behouden, als
| |
| |
hy bezeft, dat ze gevaar loopt; of, om dezelve, haar verloren hebbende, wederom te krygen. - Het is geene ondeugd in den mensch, zyne Vryheid te beschermen; ik wil het geenzins wraaken, dat men dezelve telt onder de dierbaarste panden, welke men op aarde bezitten kan. De slaverny is zekerlyk het lastigste juk, voor onze schouders; zy neemt alle de zoetigheden, alle de vermaken van het leven weg; en ik durf wel zeggen, dat het leven, onder dit juk, eer als een last te houden, dan voor een geschenk te agten is. - Het verlies der Vryheid is daarom ook voor vele menschen zo ondragelyk, dat ze met der daad reikhalzend naar den dood verlangen, als deze de eenige redder is, om hunne banden van slaverny te slaken.
Dan men breid niet zelden de grenzen zyner Vryheid veel te wyd uit; of, om het met andere woorden te zeggen, men houd dikwerf dat geen voor Vryheid, het welk ons, alles regt ingezien zynde, in de jammerlykste slaverny kluistert. Wanneer men dit doet, en men dus omtrent dit gewigtig stuk verkeerd redeneert, dan is het gevolg, dat alle onze bedryven ten uitersten verkeerd worden. Dit doet de menschen, zo dra zy maar wanen, dat het op hunne Vryheid gemunt is, en het dit hooggeschatte pand gelden zou, alles opzetten, ten einde dit groot verlies voor te komen. Zy zyn onwillig iets te betragten, 't geen maar den minsten schyn heeft van hunne gewaande Vryheid te benadeelen; en verzetten zich hartnekkig, tegens derzulker pogingen, die 't, volgens hunne verkeerde redenering, op dezelve toeleggen. Het baat niet, of derzulker pogingen hun voordeel en geluk bedoelen; een verkeerde waan doet hen dit alles voorbyzien. - Zo lang men, aan den anderen kant, zyne Vryheid meent te behouden, of geen argwaan opvat van dezelve te zullen verliezen, dan blyft men doorgaans gewillig genoeg, tot de betragting van alle zulke bedryven, die de verpligting ons voorschryft. Op deze wyze betragten inderdaad vele menschen eene menigte van pligten. Zy handelen, en rigten hunne levensmanier in, zo als redelyke Wezens behooren te doen; zy gaan hier in bestendig voort, tot dat, vroeger of later, eene verkeerde redenering hen stuit in deze betamelyke handelwys, en aandryft tot een onbetamelyk gedrag; wanende in het zelve meer Vry- | |
| |
heid te vinden, dan in het stipt opvolgen van de regels der Deugd, waarin zy iets menen te zien, dat een zweem van Slaverny heeft. Hoe, zegt men: zal ik my, een vry Schepzel, boejen laten smeden, die my elendig knellen? Neen, zeker niet! Veel liever wil ik my met geweld van dezelven verlossen. En inderdaad, wy menschen zyn veelal van dien aard, dat men zich, om geene andere reden, van de allerheiligste Wetten zoekt te ontslaan, dan om dat men zich verbeeld, eene
grootere vryheid in derzelver schending te zullen vinden. Door dien waan gesterkt, leeft men naar het goeddunken van een zeer bedorven hart; om vry te ademen in eene lugt, waarin men door niets, door geene wetten, hoe heilzaam, hoe voordelig ook voor de Maatschappy, in het minste verhinderd word. De Wetten van Deugd, van Billykheid, van Redelykheid, van alles wat pligt heet, houden zulk een mensch op ieder voetstap te rug; dezelven schynen hem in zyne natuurlyke vryheid te hinderen, in zynen vryen loop te stuiten, en zyne voornemens te dwarsbomen. Op zulk eene wyze denkende, word de gemaklykste pligt een last; men schynt dan onder de zwaarste ketenen van dienstbaarheid gebukt te gaan; dit wil, dit kan men op geenerleie maniere verdragen. Men heeft duizend voorbeelden ter navolginge voor zich: dezen versterken die dwaze redeneringen; slepen, door hunne misleidingen, velen ongevoelig met zich, tot zoortgelyke verderfelyke begrippen. Dit doet den bedrogen en verdorven Sterveling vaak, al te jammerlyk, zynen pligt verwaarloozen, en dien ten eenemaal veragten, onder den valschen schyn van des te vryer te leven. - Zo laat de verdwaasde Sterveling zich duizend en duizendmaalen bedriegen; ja dat meer is, zo bedriegt hy zich zelven. Hy maakt zich diets, dat de kring zyner Vryheid, door eene losbandige levenswyze veel uitgebreider word, dan hy zich dien voorstelt, zo als dezelve door de Wetten der Deugd bepaald word. Dit houd hem in den waan, dat men, in het betragten van zynen pligt, in het leven naar de Wetten van Billykheid en Redelykheid, eene knellende Slaverny ondergaat.
Een mensch, die zichzelven dus misleid, en in gevolge hier van zyne verkeerde lusten en begeertens, zyne verdorven neigingen, gestadig opwekt, om, over- | |
| |
gegeven aan eene gewaande Vryheid, den loop der zonde den vryen teugel te laten, en, een losbandig leven te leiden, werpt zich, onbezonnen, terwyl hy waant een lastig pak van dienstbaarheid af te schudden, in de knellendste banden eener jammerlykste Slavernye. - Men mag, zo 't my toeschynt, deze verkeerde Redenering, omtrent des menschen Vryheid, met het hoogste regt, zeer wel houden voor eene der eerste en voornaamste bronnen van het involgen onzer verdorven neigingen. De Mensch mag in zyn binnenste ontwaren eene geduurige inwendige vermaning tot het stipt waarnemen van zynen pligt, en eene gezette deugdsbetragting. Deze inwendige vermaning mag hem tevens onder 't oog brengen, en doen zien, dat zyne Vryheid dadelyk gevaar loopt door het inwilligen zyner verdorven neigingen; en dat zulks hem werkelyk in Slaverny zal storten. Niettegenstaande dit alles neigt hy nogthans geduurig meer, om zyne kwade, zyne verdorven driften in te volgen, dan om het oor te leenen aan de inspraak der Rede; 't welk natuurlyk voortvloeit uit eene bedorven, uit eene verkeerde redenering. Hierdoor verlaat men dan, al ras, het gebaande pad der Deugd, en dwaalt, met verhaaste schreden, de grootste menigte op het spoor volgende, in de wyde en woeste vlaktens van ondeugd en ongebondenheid.
By dezen verkeerden waan van vryer te leven komt voorts als eene twede en voorname bron van des menschen verdorven gedrag, het wanbegrip, dat men veelal voed van een deugdzaam leven. Men verbeeld zich van het zelve niets anders, dan hartzeer, droefheid en verdriet. Zynen kwaden lusten den vryen teugel te geven, meent men, is het vermakelykst leven, dat men wenschen kan, oneindig genoegelyker dan zich te pynigen in de zelven te bedwingen, tegen te gaan, en gestadig te bestryden. - In geduurige vyandschap te leven en stryd te voeren, sluit een gansch onaangenaam denkbeeld in zich. Hiertegen stelt zich alles, wat den mensch ontmoet, op den vermakelyken breden weg, alwaar hy onbekommerd geniet, wat hem bejegent, en onbeschroomd aangrypt wat hem behaagt, aan den mensch voor, onder het denkbeeld van de hoogste wellust, die zich in de bevallige gedaante van bekoorlyk en aangenaam opdoet. Zolang men zich echter nog niet ten éé- | |
| |
nemaal aan zyn verdorven neigingen heeft overgegeven; zo lang men nog eenigermate den teugel zyner driften in de hand houd; zo lange dekt men zich veelal nog, met voor te wenden, dat men wel ver af is van zynen pligt te veronagtzamen; vermits men niet leeft, gelyk zy, die de deugd baldadig met voeten treden, en de wellustige neigingen van hun verdorven hart driftig involgen. Men verkiest, zegt men, een levenstrein, waarin ons de vermaken aanlachen; een levenstrein, die den mensch aan gene al te nauwe banden legt; maar hem ook, aan de andere zyde, niet al te vry den teugel viert. - Dit is, ondertusschen, de eerste stap, dien men doet, om het pad der Deugd te verlaten, en te wandelen op den breden, den verleidenden en verderfelyken weg der ondeugd. - Velen, ja zeer velen, misleiden op deze wyze de wereld; doch zy bedriegen nog duizendmalen meer zichzelven; terwyl zy hunne lusten opvolgen; de ondeugd bedryven, en veelal naar het goeddunken van de bedorven neigingen hunner harten leven.
Naast aan den weg van onzen pligt, aan dien der Deugd, loopt een onnoemelyk aantal bypaden, die voor het oog dezelfde strekking, en de eigen uitkomst schynen te hebben, als die der Deugd. Hierdoor verlokken en misleiden zy eene verbazende menigte van menschen, te meer, om dat men 'er eene vertooning ziet van bykans dezelfde voorwerpen, als die, welken men op den waren weg der Deugd aantreft; waarby nog komt, dat ze dit vooruit schynen te hebben, dat zy eene voor het oog bevalliger vertooning maken; en veel aantrekkelyker zyn, dan die, welken elders aangetroffen worden. - Maar deze schyn misleid geweldig; deze overeenkomst, hoe groot zy moge schynen, bedriegt te deerlyk. By een nauwkeurig onderzoek ontdekt men dra een magtig en groot verschil, een onderscheid zo groot, als 'er tusschen licht en duisternis, tusschen leven en dood, tusschen vuur en water, plaats heeft. - Zo dra nu de mensch zich eenigzins van de wet zyner pligten zoekt te ontslaan; zo dra hy zyne verkeerde lusten eenigzins begeert op te volgen, begint hy allereerst één dezer bypaden in te treden. - Zyn eerste werk is, zichzelven van de gepastheid zyner handelingen te overreden. Een zyner gewigtigste bedenkingen is, dat hy, een vry Schepzel geboren, zich door gene al te lastige
| |
| |
banden van pligt, noch al te gestrenge wetten van Deugd moet laten binden; om dat de al of niet waarneming van deze en gene byzonderheden in zyne vrye willekeur staat. - Zyne voornaamste aanmerkingen gaan, over de lastigheid, het verdriet, en het droevige van een deugdzaam gedrag; zulk een gebonden leven schynt hem toe gene aangenaamheden in zich te sluiten; maar van de alleronaangenaamste omstandigheden verzeld te gaan; hy ziet 'er zo vele moeijelykheden in, dat het voor hem niet anders zy, dan eene aaneenschakeling van kwelling en verdriet. Midlerwyl zyn dit, by de zulken, nog maar redeneringen by zichzelven; men is nog zeer zorgvuldig om het hatelyke van zyn gedrag naauwkeurig voor 't oog van anderen te verbergen; al het schoone met eene groote vertooning voor de waereld te verrigten; en zichzelven aan de gunstigste zyde te laten zien; terwyl men alle zyne wanbedryven ten zorgvuldigste voor ieder verbergt, of in het verschoonlykst licht tragt te plaatzen. Velen, dus te werk gaande, worden, voor het uitwendige, nog onder de Deugdzamen geteld; schoon zy niet te min reeds onder de heerschappy der zonde, en het slaafsche juk der Ondeugd gebukt gaan.
Zy behouden dien schoonen schyn nog al te langer; om dat het in vele gevallen bezwaarlyk valt, in het gedrag onzer medemenschen de juiste eindpalen, waar de grenzen der Deugd en Ondeugd beginnen, en eindigen, net te bepalen. Dikwerf kan eene voor het oog zeer geringe omstandigheid; eene verborgene reden, eene daad laakbaar of pryzenswaardig maken; en deze, ons onbekend zynde, zou ons over die daad een verkeerd vonnis kunnen doen stryken. In zulke twyfelagtige omstandigheden bezitten de menschen doorgaans list en loosheid genoeg. Zy weten hunne daden, die anders den nauwkeurigen toets der Deugd niet kunnen doorstaan, met veel behendigheid zo aan te leggen, en in zulk een gunstig licht te doen voorkomen, dat men wanen zou, dat zy waarlyk uit de Deugd haren oorsprong namen; gemerkt ons menschelyk doorzigt te bepaald is, om tot het innerlyke beweegrad van vele daaden door te dringen. Daarbenevens weten zodanige menschen zich ook eenen genoegzamen voorraad van bewyzen op te zamelen, ten einde hun gedrag niet slegts de vertooning van goed ma- | |
| |
ke; maar zy tevens in staat zyn, om anderen te overtuigen, dat hunne levenswyze en gedrag ten minsten zo goed is, als dat van hem, die de vermetele stoutheid heeft van zich als een berisper tegens hen op te durven werpen. En in dit geval mist het byna nooit, of hun gedrag, in dat gezigtspunt geplaatst, verwerft den schoonen den beminnelyken naam van deugdzaam. Velen toch kunnen niet verder oordeelen, dan uit de voorkomende uitwendige omstandigheden; en meerendeels blyft ook dat gene, 't welk onze daden eigenlyk goed of kwaad maakt, geheel verborgen. - Voorts word nog een groot aantal andere menschen misleid, door gebrek van genoegzame kundigheid, om de Deugd van de Ondeugd, in hare uiterste grenzen, behoorlyk te onderscheiden, en dus, om hun gedrag, zo als het betaamt in te rigten. Door een wanbegrip hieromtrent vergenoegen zy zich daar mede, dat hunne uitwendige vertooning niets in zich bevat, 't geen te sterk
aanstootelyk is. Vele menschen, dit voor geen egt kenmerk van Deugd en Ondeugd houdende, bekreunen 'er zich weinig of niets over, of hunne daden met de juiste en allerstiptste regelen van Deugd instemmen; als zy hun geweten maar gerust kunnen stellen, en het onbetamelyke of aanstootelyke maar voor 't oog der menschen verborgen blyft.
Het vervolg in 't naastkomende Stukje. |
|