tot de kleindere, hoewel in de daad, schoonder vertooningen. Zo zal ook de Ziel, tot allerlei weetenschappen zich uitstrekkende, zelden volkomenheid in eenige byzondere Weetenschap opklimmen. De dagelyksche Ondervinding overtuigt ons, dat de Helluo Librorum, de groote Leezer of Verslinder der Boeken, die zich meer op de menigte van Boeken, welke hy doorbladert, dan den aart van 't geen hy leest, toelegt, en meer door de nieuwheid dan door de voortreflykheid van eenig werk getrokken wordt, niet dan zeer zeldzaam eene uitsteekende Geleerdheid bezitten.
Spreekwoorden behelzen doorgaans waarheid; om dat ze op de ondervinding rusten. Wy hebben in Engeland een Spreekwoord. De Rolsteen vergadert geen mosch. Om in dezelfde zinspeeling te blyven, mogen wy 'er by voegen, dat daar de Rolsteen de geheele tuin rond gaat, de Spade, in 't bestek van eenige weinige roeden, de kostbaare voorraad van een jaar oplevert.
Plinius de jonge, die zo zeer uitsteekt in juistheid van begrippen, als in de bevallige wyze om ze voor te draagen, heeft, ten opzigte van dit onderwerp, eene spreuk nagelaaten, die, schoon in weinig woorden begreepen, meer leerings behelst dan geheele Boekdeelen vol raadgeevingen. Naa eenige bedenkingen in 't midden gebragt te hebben over het ter loops en oppervlakkig leezen, betuigt hy, hoe wy ons te vrede behooren te houden met weinig boeken, en die, door en door, te verstaan. Wy moeten, zegt hy, non multa sed multum legere of niet veele boeken maar veel leezen. De wyze, waar op hy dit voorstelt, de woorden door hem gebezigd, drukken dit voorschrift diep der Ziele in, en maaken het onthouden gemaklyk.
De vermogens van 's Menschen geest zyn niet sterk genoeg om met eenen enkelen oogslag kennis te verkrygen. Die schielyke trant, om de waarheid te leeren kennen, is bewaard voor weezens van een' hooger rang. Om eene volkomene kennis van een onderwerp in alle zyne deelen te erlangen, moet het dikwyls herzien, en uit allerlei oogpunten beschouwd worden: een bedryf, 't welk tyd, arbeid, en aandagt vordert: geen van deeze noodige vereischten heeft plaats by den Man, die spoedig van de eene Weetenschap tot de andere overgaat, en met zo veel verhaastings werkte, dat 'er geen tyd tot denken overschiet.