Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschryving der inwoonderen van de valei Paraborgne, in ZwitzerlandGa naar voetnoot(*).De Gouden Eeuw, het Ryk van Astrea, en wat van dien aart meer is, zyn loutere Verdichtzels, die men met geen geduld kan leezen, wanneer ze niet opgecierd met de bevalligheden der Dichtkunde ons voorkomen: doch wil men met de daad de Gouden Eeuw, het Ryk van Astrea beschouwen, men zoeke 't zelve in Zwitzerland, in eene Valei Paraborgne geheeten; dezelve is negen mylen lang en gansch niet breed, agttien mylen van Sion, de Hoofdstad van Wallisserland. Hier vindt men Lieden die waarlyk vry zyn, zonder onderscheid van rang en adel, zonder verzwakkende weelde, en hart- | |
[pagina 375]
| |
knaagenden hoogmoed, door hooge bergen van de rest des Menschdoms afgescheiden, leeven zy in stillen Vrede, alleen zich bezig houdende met den Landbouw en Veeboedery. Het Volk, onderworpen aan Wetten, 't geen 't zichzelven heeft voorgeschreeven, neemt deze op 't zorgvuldigst waar: zuivere, zagte Zeden, Godsvrugt, en goede trouw in den sterksten zin diens woords, strekken tot onderscheidende kenmerken dier edelmoedige en tevens eenvoudige Inwoonderen: zy hebben alle oude gebruiken behouden, en de herbergzaamheid is eene hunner voornaamste Deugden. Pleitbezorgers en Notarissen zyn, in deeze Valei, onbekende weezens. Hoe ook zouden zy kunnen bestaan onder Menschen, die zich weinig met schryven bemoeien, en by welken eene mondlyke afspraak de kragt van een Eed heeft! De verbintenissen, welke zy aangaan, merken zy op een stukje houts, niet ongelyk aan den Kerfstok by onze Bakkers nog in gebruik: deeze gekorven stokjes draagen getuigenis van verkoop, van verruiling, en verzekeren iemands eigendom; en men weet geen voorbeeld dat men 'er ooit twist over gehad hebbe. - Eene andere byzonderheid, die dit agtenswaardig Volk met onderscheiding uitmonsterd, is, dat zy van Sloten geene kennis altoos hebben. De nagt wordt 'er zo min dieven ontrust als op den dag gebedeld. Een houten schuif is genoeg om elk gebouw, daar mede voorzien, tot een onschendbaar beiligdom te maaken. Men deedt deeze Paraborgners gewis ongelyk als men op hun toepaste het zeggen van een' Fransch Dichter.
Pauvres de tout, & riches d'abstinence..
Arm in alles, en ryk door Onthouding: 't is waar men weet in Paraborgne niet van Rykdom, doch de Armoede is 'er even onbekend: elk leeft gelukkig onder dit Landbouwend en Veehoedend Volk: zy genieten dien Gulden Middelstaat, waar van horatius zingt, naar den letter; en kan iemand gezegd worden zich te onthouden, van 't geen hy niet kan verlangen? Gelukkig Volk, 't welk zelfs by verhaal niet weet van alle de onheilen, die de wereld treffen, van alle de driften, die, met dwingelandsch geweld, het Menschdom beheerschen, van alle de rampen, welke wy voor ons zelven teelen, zonder te denken om ons te hoeden voor die wy zouden kunnen vermyden. Het geluk deezes Volks is, om zo te spreeken, door de Natuur beveiligd; het valt zeer moeilyk in hunne valei te komen; zonder dit zou de Vreemdeling 'er welhaast zyne Kunsten, zyne Weetenschappen, zyne Bekwaamheden, maar teffens zyne Begeerten, zyne Ondeugden brengen, en alle de Deugden zouden wyken uit eene Valei, waar in zy, als 't ware, eene schuilplaats gevonden hebben. Wel mogen wy, deeze Valeibewoonders ziende, uitroepen: | |
[pagina 376]
| |
O fortunatos nimium sua si bona norint!
Deeze goede Zwitsers, wier Leevenswyze in deugden en eenvoudigheid, naar die der Aardsvaderen gelykt, woonen als Broeders by elkanderen, zonder dat ooit iets in staat is hunne verééniging te verbreeken. Ontstaat 'er, by toeval, want het gelukkigst leeven der Stervelingen deelt in de onvolmaaktheden van al 't aardsche, eenig ongenoegen, 't welk, als een opkomend onweêr, die zoete rust dreigt te stooren, het wordt, op 't oogenbllk gestild, door 't gezag van een Opperhoofd of een der Oudsten, wier oordeelvellingen altoos inet eerbied en leerzaamheid gehoord worden. Het Vaderlyk gezag heeft in Wallisserland niets van zyn invloed en kragt verlooren, hoe zeer het elders daar van beroofd zy. De goedaartigheid en vriendlykheid der Wallissers vertonen zich terstond aan een' Vreemdeling, die hunne Landen doortrekt; zo ras hy zich ergens ophoudt, ziet men, uit de nabuurige huizen, lieden van beiderlei Sexe te voorschyn komen, met potten vol room en melk, met manden opgevuld met brood, kaas, en vrugten; zy bieden edelmoedig aan, alles wat zy bezitten, en zouden het een hoon rekenen, wanneer men hun voor die geschenken iets in betaaling wilde geeven. In de daad 't geen wy van de Paraborgners gezegd hebben, zou men voor eene Romanesque Beschryving kunnen opvatten, als wy 'er geen byzonderheid hadden by te voegen, die zeer tot bekragtiging van 't gezegde dient. De Ridder de courten (Vader van den tegenwoordigen Ridder van 't Groot Kruis, en Colonel in Franschen Dienst,) hadt aan de Inwoonderen van Paraborgne eenig geld opgeschooten. 'Er was geen ander schuldblyk dan de reedsgemelde kerfjes op hout. Naa den dood van den Ouden Ridder de courten, maakten de erfgenaamen weinig rekenings op dit geld; doch 'er was geen Boer, of hy kwam zyne schuld bekennen, en allen betaalden zy dezelve op den gezetten tyd met de grootste nauwkeurigheid. Men moet bekennen, dat alle de Verhandelingen over de Zedekunde, en goedaartigheid, met hoe veel ophefs en zwiers geschreeven, weinig te beduiden hebben, als men ze vergelykt, met de zo gereede en ongemaakte betragting dier Deugden, waar van men in alle andere Landen, behalven in Wallisserland groot zou spreeken. |
|