Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProefneeming omtrent de verbetering der lugt, door middel van de groeij der planten.
| |
[pagina 339]
| |
zuuren. De Heer Priestley was ook in dit denkbeeld; en dagt daarom, dat het ongeabsorbeerde deel der vaste Lugt een beginzel der gemeene Lugt was: vermits de Dieren daar in leefden, en dit fermenteerde met de Nitri Lugt; hoewel 'er de kaars in uitgebluscht wierd. - Onze Proeven hebben ons dit denkbeeld ten klaarsten bewaarheid. Het Causticque in de ongebluschte Kalk, als van vaste Lugt beroofd zynde, nagaande, begreepen wy dat deeze, wanneer wy die in de vaste Lugt stelden, noodzaaklyk eene groote affiniteit met dezelve moest oefenen. De uitslag beantwoordde volkoomen aan onze gedagten. In zeer weinig tyds was de Lugt tot op een vierde geabsorbeerd; en 't overblyfsel onderzogt zynde, beantwoordde in alles aan de eigenschappen der gemeene Lugt. - Wy bezigden ten dien einde ook het Sal Tartri; daar mede geschiedde de absorbeering van de Lugt veel langzaamer; dan, na verloop van een dag, het overblyfsel, dat een derde was, onderzoekende, bleek ons dit ook gemeene Lugt te weezen. De reden waarom in het geval der Sal Tartri het overschot grooter was, dan met de ongebluschte Kalk, schreeven wy daaraan toe, dat de laatste, met de vaste Lugt, ook een gedeelte gemeene Lugt inzuigt. Dat de vaste Lugt een zeer fyn ontbonden zuur in zig bevat, is een algemeen aangenomen denkbeeld. - Trouwens de proefneemingen, die men met dezelve in 't werk gesteld heeft, en de Acidule smaak, welken de vaste Lugt aan 't water geeft, bevestigen dit ten klaarsten. Dan meer verschillend zyn de gedagten der Natuur- en Scheikundigen over dit zuur: - Veele stellen dat het zuur in de vaste Lugt alleen zyn oorsprong verschuldigd is, aan de Vitriool Oly, welke men tot de ontbinding van deeze Lugt gebruikt. - Men zegt, dat, door de opbruisching (effervescentie,) welke het Oleum Vitrioli met het Kryt maakt, en de daar door veroorzaakte warmte, een zeker fyn gedeelte Vitrioolzuur zig in de losgemaakte Lugt ontbindt, of zig daar mede vereenigt. Maar dit gevoelen, dat zig in den beginne zeer aanneemelyk voordoet, vervalt, wanneer men in aanmerking neemt, dat men ook, met het Salpeterzuur by de Krytof Kalkagtige Aarden te doen, vaste Lugt verkrygt. Nu is het uit de proeven van den Heer Priestley bekend, dat het Salpeterzuur, wanneer het zig in de Lugt bevindt, | |
[pagina 340]
| |
niet alleen eene byzondere zoort van Konst-Lugt uitmaakt; maar ook andere Lugten eene aanmerkelyke verandering doet ondergaan. Dus ziet men dat het zuure weezen van de vaste Lugt niet kan toegeschreeven worden, aan dat zuur, 't welk men tot de ontbinding van de vaste Lugt gebruikt. Byzonder blykt dit, wanneer men overweegt, dat men, zelfs zonder bydoen van een of ander zuur, alleen door middel van het Vuur, uit Kryt, Kalk, Magnesia, de Loogzouten, met één woord, uit alle Loogzoutige Aarden, eene vaste Lugt verkrygt, die niet het minste verschil met de andere vaste Lugt heeft. Hier uit kan men met regt besluiten, dat, (dewyl de vaste Lugt, die men uit de opgenoemde Lichaamen verkrygt, altoos dezelfde is, het zy dat men tot derzelver losmaaking het een of ander Mynstoflyke zuur gebruikt, of dat men dezelve alleen door de hette des Vuurs uit de Lichaamen verkrygt,) dat, zeggen we, het zuure weezen, dat in de vaste Lugt is, of een weezenlyk bestanddeel van dezelve moet zyn; of dat de gemeene Lugt, die in de bestanddeelen van de Lichaamen is vastgelegd, uit deeze Lichaamen dit zuur verkrygt, en dus, daar mede bezwangerd zynde, zodanig eene Lugt wordt, aan welke wy den naam van vaste Lugt geeven. De Heer Priestley, en met hem veele andere, zyn van 't eerste gevoelen: dat namentlyk de vaste Lugt weezenlyk van onze gemeene Lugt verschilt. Dan ons dunkt, dat men op deeze wyze het getal der dingen, die in de Natuur zyn, onnoodig vergroot. Men zoude tog dus doende, met het zelfde regt, alle zoorten van Kunst-Lugten, als, by voorbeeld, die, welke men door middel van Vitriool of Salpeterzuur uit het Yzer bekomt, voor byzondere zoorten van Lugt kunnen houden; die in haare zamenstelling van gemeene Lugt verschilden. En egter beweert de Heer Priestley met zeer veel reden, dat alle de byzondere verschynzels, die wy in deeze zoorten van Lugt ontwaar worden, niet van derzelver weezenlyken aart, maar van de ingemengde Stoffen, waarmede dezelve bezwangerd zyn, afhangt. - Waarom zoude nu het geval by de vaste Lugt anders zyn? Dat de vaste Lugt, werkelyk, niets anders is dan gemeene Lugt, met eene zekere fyne zuure stoffe bezwangerd, blykt uit de hier voorgestelde proeven: dan men zoude 'er nog by kunnen voegen, dat een Alkali, | |
[pagina 341]
| |
in de vaste Lugt geplaatst, (mits de hoeveelheid niet te groot zy) in een midden zout veranderd wordt, terwyl het overschot der Lugt, dat door 't Alkali niet geabsorbeerd wordt, aan de gemeene Lugt gelyk is. - Edog hier op zal men vraagen, waar van daan verkrygt de Lugt dit zuur? - Ligt het reeds als zodanig in de Lichaamen, en moet het als een weezenlyk bestanddeel van de Loogzouten en Loogzoutige Lichaamen aangemerkt worden; of hebben deeze Lichaamen het vermogen, van zodanig een zuur uit den dampkring na zig te trekken? Om deeze gewigtige vraagen te beantwoorden, ontbreeken ons nog genoegzaame Proeven: dan wy hoopen door den tyd meerder te zullen kunnen weeten. Maar eens genomen, wy waren niet in staat om deeze vraagen ooit te beantwoorden, zo doet zulks niets tot nadeel van onze stelling; dat namentlyk het zuur geen weezenlyk bestanddeel van de Lugt uitmaakt. - Het komt ons ondertusschen zeer waarschynlyk voor, dat dit zuur, als een weezenlyk bestanddeel van de Alkaline Zouten en Aarden moet aangemerkt worden, zoo wel als de Lugt, die wy daar uit verkrygen. - Het is, onder de Scheikundigen, eene byna algemeen aangenomen stelling dat alle de Zouten in de Natuur van één en het zelfde beginsel hun oorsprong hebben; met dit Onderscheid, dat de Loogzouten meer t'zaamengestelde Lichaamen als de zuure Zouten zyn; en, behalven de Aarde en het Phlogiston, Lugt en Water in hunne grondmengingen bevatten. Zoude het dan niet moogelyk zyn, dat zig teffens, wanneer deeze grondmenging, op de eene of andere wyze, eenigzins gestoord, en de Lugt daar uit gedreeven wierd, een gedeelte van dit oorspronglyke losgemaakte, en met een gedeelte fyne aarde en water vereenigd, aan de Lugt die eigenschap mededeelde, welke wy aan de vaste Lugt ontwaar worden? - Wy houden dit slegts voor eene gissing, en laaten 't aan een ieder over, om zig op de best mooglyke wyze voor te stellen, hoe en op wat wyze dat zuur, 't welk wy met de Lugt uit de Alkaline Zouten en Aarden verkrygen, mag ontstaan; tot dat wy, door nadere proefneemingen, iets zekerder daar omtrent kunnen weeten. Onze gedagten omtrent de vaste Lugt gezegd hebbende, zal het tevens noodig zyn, die omtrent de Lugt waarin Phlogiston, en wel door 't branden van eene kaars, | |
[pagina 342]
| |
opgelost wordt, te meldenGa naar voetnoot(*). - Men dagt wel eer dat de vlam van eene gewoone kaars, in ééne minute tyds, omtrent drie mingelen Lugts verteerde. Aanmerkelyk, ja vreezelyk groot zoude dan de verslinding der Lugt geweest zyn, die in één enkelen dag, op den geheelen Aardbol, door middel van de oneindige menigte Vuuren, Vulcaanen enz. geschiedt. - Dan, dit daar laatende, men stelt, en dit is voor ons tegenwoordig oogmerk genoeg, dat deeze hoeveelheid van Lugt bedurven wordt. 't Is ondertusschen eene der gewigtigste naspeuringen, te onderzoeken, welk hulpmiddel de natuur in deezen tot herstel gebruikt. - De Heer Priestley is gelukkig genoeg geweest, om de eerste te zyn, die daar omtrent eene beslissende proef gedaan heeft; en deeze, als ook nog eene andere, die wy over dit zelfde onderwerp genomen hebben, was ons byzonder oogmerk te verhandelen. Edog, men zou vooaf kunnen vraagen, welke verandering ondergaat de Lugt, door 't branden van eene kaars? De Heer Priestley dagt, dat de vaste Lugt, die natuurlyk in de gemeene is, zig door middel van de Vlam daar van precipiteerde, en hy schynt de reden van het uitgaan van de kaars daar aan toe te schryven. Dan, wanneer men overweegt, hoe dat, van alle Lugten, de kaars het meest van allen in de Vaste Lugt wordt uitgebluscht; zal men zeer ligt kunnen begrypen dat gebrek aan vaste Lugt, zo die al plaats neeft, geen oorzaak kan zyn van het uitblusschen van de Vlam. Daarby, indien het waar was, dat gebrek aan vaste Lugt zulks veroorzaakte, dan moest, wanneer men weder vaste Lugt onder deeze Lugt mengde, de kaars | |
[pagina 343]
| |
daar weder in kunnen branden. Dan wy hebben dit op verschillende wyzen, met verschillende hoeveelheden, onderzogt; dog vrugtloos. Naar ons begrip, is de reden van het uitgaan van de kaars gelegen, in het Phlogiston, dat, door middel van de Vlam, in de gemeene Lugt, in derzelver tusschenruimten wordt uitgestooten; en welke dan eerst uitgaat, wanneer deeze Lugt geen meerder Phlogiston op kan neemen. - Dat dit alleen de reden is van het uitgaan van de Kaars, blykt, wanneer men eene uitgebluschte Kaars, aan welke slegts een klein vonkje is, in gedephlogisteerde Lugt, (zynde eene Lugt die zonder Phlogiston is, of ten minsten veel minder Phlogiston in zig heeft dan de gemeene Lugt,) plaatst. Want dit vonkje, zyn Phlogiston in deeze Lugt of in derzelver tusschenruimten overal en ten gelyken tyde kunnende uitstooten, doet de geheele Kaars in een ogenblik weder ontvlammen. Dan ten allerduidelykste meenen wy dit, door de volgende proefneeming, beweezen te hebben. Wy plaatsten Menie in een glas, met deeze door de Vlam van eene Kaars bedurven Lugt gevuld; na verloop van agt dagen deeze Lugt onderzoekende, bevonden wy dat de Kaars weder zoo goed in deeze Lugt brandde, als in de gemeene Lugt. Het Phlogiston meerder affiniteit met de Menie, dan met de gemeene Lugt hebbende, had zig met de Menie vereenigd; en de Lugt was daar door weder bekwaam geworden, tot onderhouding van de Vlam. Eene zwaarigheid blyft 'er nu nog over, namentlyk, om te bepaalen, welke de reden is van het opklimmen van 't water, in deeze door de Vlam bedurven Lugt. - Wy kunnen geenzins met den Hr. Priestley gelooven, dat dit uit de precipitatie van de vaste Lugt, die voor een gedeelte in de gemeene Lugt aanweezig is, voortkomt. Immers, wie kan, daar wy de opklimming van 't water tot een vierde, ja zelfs tot een derde, (naar maate wy ons van eene grooten Vlam bedienden,) ondervonden hebben, zo veel vaste Lugt in de gemeene Lugt onderstellen? En by aldien dit al eens waar was, - zo de opklimming van 't water al eens een blyk ware van de precipitatie van de vaste Lugt, dan moest, gelyk de Heer Priestley zig ook daar op beroept, de Opryzing van de kwik in deeze Lugt niets zyn. Maar hier in heeft zig de Heer Priestley bedroogen; de kwik ryst in deeze Lugt tot dezelfde hoogte als 't water; of, zo 'er eenig onder- | |
[pagina 344]
| |
scheid in zy, is het dermaate gering, dat zulks in geen aanmerking kan komen: wy hebben, na tweemaal dezelfde kaars, in een glas gemeene Lugt, op de kwik geplaatst, te hebben doen uitgaan, de kwik bevonden in 't glas gereezen te zyn, tot 1¼ en 1½ duim; en op 't water gesteld zynde, was dat daarin tot 1¾ en 2 duim geklommen. Misschien zou men dit kleine onderscheid kunnen toeschryven, aan een klein gedeelte vaste Lugt, dat zig precipiteert: te meer zoude men dit kunnen denken, uit de precipitatie van het Kalkwater, wanneer het zelve in deeze Lugt geplaatst wordt. Tusschen beiden moeten wy nog iets zeggen, nopens het verschil van de opklimming van 't water in deeze Lugt; dat de Heer Priestley slegts als 1/15 of 1/16 gedeelte van de geheele volume aanmerkt; en wy veel meerder bevonden hebben. Dit hangt af van de verschillende dikte van kaarsen, en de grootte van de Vlam, die men daar toe gebruikt. - De Heer Priestley, gelyk men ons gezegd heeft, bezigde hier toe een zeer dun zoort van Wasch Ligt; en daar door kan hy zig gemaklyk verzonnen hebben. Wy begrypen dan dat men de oorzaak van 't opklimmen van 't water of de kwik in deeze Lugt hier in heeft te zoeken. Dat, terwyl men 't glas boven de kaars houdt, op dat oogenblik, de Lugt, die in 't glas is, zig door de hette van de Vlam begint uit te zetten: - dat 'er te gelyk, in dien korten tusschentyd van het inbrengen van de kaars, en het nederzetten op het water of op de kwik, een zeker gedeelte Lugt wordt uitgedreeven. Zo lang nu de kaars blyft branden, blyft de Lugt in dien uitgezetten staat; dan als ze uitgaat, begint deeze Lugt langzaamerhand weder in te krimpen, en geeft dus 't water of de kwik, door de zwaarte des Dampkrings gedrukt wordende, gelegenheid om 'er in op te ryzen. - 'Er worden dus drie zaaken, door de Vlam van eene kaars in de gemeene Lugt te wege gebragt. Het uitstooten van het Phlogiston; daar van alleen het uitblusschen van de kaars. - Eene zeer geringe precipitatie van de vaste Lugt, en de uitzetting en inkrimping van de Lugt; van die beiden de opklimming van 't water of de kwik. - Wy zien dus, dat verschillende zaaken ten gelyken tyde geschieden kunnen, zonder dat de eene de oorzaak van de andere is. De Heer Priestley verbeeldde zig, dat Planten en Die- | |
[pagina 345]
| |
ren beiden de Lugt op gelyke wyze aandeeden; en in die verwagting plaatste hy een Takje Menthe in een glas met gemeene Lugt, die door water afsluitende: dan toen hy dezelve, na eenige Maanden, onderzogt, was deeze Lugt geenzins hinderlyk aan de Dieren of aan 't branden van een kaars geworden. Hier door kwam hy tot het denkbeeld, of 'er wel niet iets in de groeijing der Planten of vegetatie was, dat de Lugt herstelde. Hy plaatste ten dien einde meer dan eens verschillende Planten, dog meest Takjes van Menthe, in Lugt door de Vlam van eene kaars bedurven; en bevond, dat dezelve byna altoos daar door hersteld wierd. In 't voorgaande jaar maakten wy, en meer andere Proefneemers, zoo hier als elders, dezelfde proeven werkstellig; dan onze pooging was vrugteloos; de proef beantwoordde niet aan de verwagting. Wy bedienden ons hier toe van Takjes kruisemunt, volgens de opgave van den Heer Priestley. Maar in dit Jaar viel ons, geduurende den loop onzer proefneemingen in gedagten of niet veelligt de steel van een Tak Menthe, slegts voor ¼ duims gedeelte in 't water staande, geen genoegzaam voedsel uit 't water kon bekomen, om 'er weelig in te groeijen: - als mede hoe 't gemaklyk gebeuren kon, dat, de plant alleenlyk voor een zo klein gedeelte in 't Water staande, dit deel eenige verrotting of verslensing onderging; wanneer de Vegetatie volstrekt moest ophouden. Zulks bewoog ons, om een geheel Plantje Water-Menthe, met deszelfs wortel, te plaatzen in vlesjes van 2 duim hoogte, met water gevuld, in een glas met Lugt, bedurven door de Vlam van eene kaars, die wy door water afslooten. Wy maakten deeze proefneeming den 13 May deezes Jaars, met drie verschillende glazen, werkstellig; en wy hadden den 22 May, toen wy dezelven onderzogten, het genoegen van te zien, dat in twee dier glazen de kaars even goed brandde, als in de gemeene Lugt: dat meer is, die Lugt met de nitreuze Lugt beproevende, ontdekten wy, dat ze zelfs iets beter dan de gemeene Lugt geworden was. Met betrekkinge tot het derde Glas, hadden wy by toeval niet gedagt, om de Plant van eenige verrotte bladen, die aan dezelve waren, te ontdoen; en dus was 'er niets in hersteld geworden. Voorts stelden wy in een ander glas met dezelfde Lugt, den 22 May, | |
[pagina 346]
| |
als voren een Plantje Water-Menthe; en de Lugt was den 27 May reeds geheel hersteld. Terwyl wy ons, in deeze proefneemingen, bedienden van zulke Menthe of Planten, die in 't water groeijden; bezeften we te gelyk, dat verscheide en wel de meeste Planten niet buiten de Aarde willen groeijen. Hierop beslooten wy, eenige Plantjes Aard-Menthe, in steenen Potjes, met aarde gevuld, te planten: wy plaatsten dezelven den 18 May deezes jaars, in twee glazen met Lugt bedurven door 't branden van eene kaars: den 27 May die Lugt onderzoekende, bevonden wy dezelve weder volkomen gelyk aan de gemeene Lugt. Voorleeden jaar, stelde de Heer Aeneae ons voor, of welligt de eenvoudige Damp van water de Lugt niet zoude herstellen; - of misschien de waterdeeltjes, in zig zelven te digt zynde om het Phlogiston aan te neemen, zulks niet doen zouden, wanneer zy zeer verdund waren? Om dit te onderzoeken, vulden wy een zeer dun glazen vlesje tot 2/3 met water; luteerden 'er voorts eene Slangswyze geboogen glazen pyp aan vast, en stelden dit op het Vuur. Na dat wy het water dus een kwartier uur tyds hadden laaten kooken, (op dat de gemeene Lugt, die in 't vlesje en in 't water was, zoude kunnen ontsnappen,) bragten wy de glazen pyp in een glas, met door 't branden van een kaars bedurven Lugt gevuld; en na de Damp, geduurende 2 uuren tyds, daar in te hebben opgevangen, beantwoordde deeze Lugt aan alle de eigenschappen van de gemeene Lugt. In alle de proeven, door ons omtrent de Vegetatie of groeijing genomen, hadden wy onze glazen, daar de planten in waren, geplaatst voor een Venster, alwaar zy, geduurende een zeker gedeelte van den dag door de zon bescheenen wierden, begrypende daar mede en de groeij der Planten, en derzelver uitwaaseming, (zoo die 'er iets in deed,) te bevorderen. De glazen daar door zeer sterk van binnen uitwaasemende, deed zulks ons denken, of wel niet, gelyk in de zo evengemelde Proef, de damp van 't water (daar de glazen mede afgesloten waren,) door de warmte opgeheven wordende, zo veel aandeels aan 't herstel der Lugt, als de groeij der Planten konde hebben: om dit te beslissen, vulden wy ten gelyken tyd, op den 24 May, 2 glazen met dezelfde bedurven Lugt, in welker eene, wy een Plant Wa- | |
[pagina 347]
| |
ter-Menthe stelden. Die beiden den 31 May onderzoekende, was de Lugt in het glas, waar in geen Plant gestaan had, niettegenstaande het zeer sterk van binnen had uitgewaasemd, dezelfde gebleeven; blusschende de Kaars tot verscheide reizen uit: in het andere, waarin de Menthe geplaatst geweest was, vonden wy de Lugt volkomen hersteld. Dit zy genoeg om aan te toonen, dat de Planten een zeer geschikt herstelmiddel voor de bedurven Lugt zyn; en wy mogen ons hier mede vleijen, de eersten geweest te zyn, welken hier ter Stede de verbetering der Lugt door de Vegetatie te wege gebragt te hebben, of althans hunne proefneemingen des aangaande gemeen gemaakt. 'Er schiet nu nog een zeer gewigtig Stuk over, naamentlyk, om te bepaalen, welke de uitwerking der Planten in de bedurven Lugt zy. Wanneer men nagaat op wat wyze de Lugt, door 't branden van eene kaars, bedurven wordt: te weeten; overmits deszelfs tusschenruimten door Phlogiston worden opgevuld. - Als men in opmerking neemt, hoe het uit de proeven, die de Heer Priestley omtrent het Bloed genomen heeft, bekend is, dat versch Bloed uit een of ander Dierlyk Lichaam, in eene Lugt, die met Phlogiston bezwangerd is, geplaatst, in weinig tyds het Phlogiston uit deeze Lugt tot zig trekt, en daar door zwart begint te worden. - Wanneer men verder te gelyk overweegt, de overeenkomst, die 'er is, tusschen den omloop der Vogten in het Dierlyk Lichaam, en in die der Plantgewassen: dan schynt het ons toe, eerstlyk, dat, door de Vegetatie der Planten, het Phlogiston door de vaatjes der Planten opgenomen word; en ten anderen, dat, door derzelver uitwaaseming, een zeker gedeelte vaste Lugt aan deeze Lugt wederom bezorgd wordt; waar door dan deeze Lugt weder aan de gemeene Lugt gelyk wordt. Dit denkbeeld verkrygt te meerder waarschynlykheid, als men nagaat, dat één der weezenlyke vereischten, tot verbetering der Lugt door de Planten, is, dat deeze groeijend zyn; alzo enkele Takjes en bladen, waarin de omloop der Vogten, (door dien ze van den wortel zyn afgescheiden,) ophoudt, niet in staat zyn deeze Lugt te herstellen. Daarby is 't om 't even, welke Plantgewassen men ook neeme, het zy dezelven reuk hebben of niet, als uit de opge- | |
[pagina 348]
| |
geeven Proeven van den Heer Priestley blykt: des men geenzins kunne onderstellen, dat de fyne uitwaasemende deeltjes, of de zogenaamde Spiritus Rector, het middel zouden zyn, waar door de Lugt verbeterd wordt. Hier mede zouden wy dit berigt onzer proefneemingen eindigen; dan wy kunnen niet wel nalaaten, by deeze gelegenheid, nog eene aanmerkelyke proef, die op de gemelden eenige betrekking heeft, mede te deelen. By de door de Vlam van een kaars bedurven Lugt, 1/13 deel brandbaare Lugt doende, brandde de kaars wederom zeer goed in deeze Lugt. Dit herhaalden wy ook met die soort van Inflammable Lugt, welke men uit de modder verkrygt, gebruikende dan slegts 1/20 deel, met denzelfden uitslag. Het opmerkenswaardigst in deeze proef is, dat die Lugt, met de Nitreuse Lugt onderzogt, slegter dan te vooren geworden was, niettegenstaande de kaars 'er zeer wel in brandde. Dit verschynsel dunkt ons is toe te schryven, aan de verschillende basis, waarmede het Phlogiston vereenigd is. - Wanneer men een enkel Phlogiston onderstelt, gelyk in de Lugt, waarin een kaars gebrand heeft, zo wordt de kaars uitgebluscht. - Is het Phlogiston met eene zekere zuure basis vereenigd, zo is het brandbaar; gelyk dit het geval in de Inflammable Lugt is, zo als ons byzonder gebleeken is, wanneer wy een Stuk gloeijend houtskool in de Zeezuur Lugt, (voortgebragt uit het Olium Vitrioli en Sal Marinum,) plaatsten; waarin, gelyk bekend is, de kaars wordt uitgebluscht. Toen wy dit een weinig tyds hadden laaten staan, wierd 'er niet meer dan de helft van deeze Lugt door 't water geabsorbeerd, (daar anders de geheele Volume geabsorbeerd wierd,) en het overige was Inflammabel. Het blykt ook uit deeze proef, dat het zuur, het bindmiddel tusschen Water en Lugt zynde, gelyk in de vaste en in de Zeezuur Lugt, door 't Phlogiston verhinderd wordt, zig daar mede te vereenigen. 'Er schynt, ten laatsten, boven dien nog een zeker Medium, tusschen het uitblusschen van de kaars, en de ontvlambaarheid te wezen: te weeten, zulk eene Lugt, die, alschoon voorzien met Phlogiston, egter de kaars toelaat in dezelve te branden. Het komt ons voor, dat het Phlogiston in zulk een geval met te veel zuur vereenigd is, om de kaars uit te blusschen; en met te wei- | |
[pagina 349]
| |
nig om brandbaar te wezen; en zo, omgekeerd, ook het zuur met te veel of met te weinig Phlogiston. Dit scheen ons duidelyk te blyken, wanneer wy een glas met de helft Zeezuur Lugt, en de helft Lugt, waarin eene kaars gebrand had, vulden. Alschoon de kaars in beide die Lugten uitgebluscht wierd, brandde dezelve egter zeer wel in het overschot van deeze Lugten, toen ze onder elkander gemengd waren. By vervolg van tyd hoopen wy de Proeven, die wy nopens de Vegetatie in de geademde en de door verrotting bedurven Lugt doen zullen, mede te deelen. Voor tegenwoordig agten wy 't genoeg getoond te hebben, hoe een ieder, dien 't gelust, deeze proeven werkstellig kan maaken. - Proeven van de allergrootste aangelegenheid, en die ons veel Lichts in deezen wel eer duisteren Tak der Natuurkunde belooven.
Amsteldam 2 Juny 1778. |
|