Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 329]
| |||||
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Gamaliels raad overwoogen, of redenvoering over de byzondere omstandigheden, die de eerste opkomst en voortplanting van den Christlyken Godsdienst van alle andere onderscheiden; teffens dienende om aan te toonen, hoe verre de tegenwoordige gesteltenis der wereld, en de zigtbaare schikkingen der voorzienigheid, de verdere voortplanting en volduuring daarvan schynen te belooven.
| |||||
[pagina 330]
| |||||
kondigde eene nieuwe Leere, en maakte verscheide Aankomelingen tot dezelve: naa eene openlyke te Regtsstelling, was hy, als een Bedrieger, ter doodstraffe verweezen, en, te Jerusalem, in 't oog des gantschen Volks aan het Kruishout gehangen. De schandlyke dood van dit Hoofd des Aanhangs gaf grond van hoope, dat zyne Aankleevers zouden verstrooid en zyne Leer vernietigd worden. Dan die hoop vondt zich te leur gesteld. De Naavolgers van jesus, schoon lieden van laagen rang, schoon zy, staande den tyd der Regtspleeging en straffe van hunnen Meester, zich zeer vreesagtig hadden aangesteld, werden, naa zyn dood, met verbaazenden moed bezield. Zy beschuldigden vrymoedig en openlyk de Joodsche Overheid dat deeze den messias gedood hadt, zy verklaarden dat hy door de kragt gods opgewekt was van den doode, en verheven tot een staat der hoogste eere en agtbaarheid, uit welken hy de dierbaarste zegeningen op alle zyne Leerlingen zou nederzenden. Zy maatigden zich het Character aan van uitgekooze Getuigen om de waarheid zyner Geschiedenisse te staaven: ten blyke hier van zich beroepende op de wonderdaadige gaven des Heiligen Geests, die in hun huisvestten. Dit veel behelzende voorgeeven ontrustte de Oversten des Volks, en dreef hun tot een angstig onderzoek over de middelen om de openbaare rust te bewaaren, en den aanwas deezes nieuw opkomenden Aanhangs te stuiten. Den Raad, op dit stuk vergaderd, van harde maatregelen te rugge te houden is het oogmerk van den door ondervinding verlichten Raadsman gamaliel, die, door versche voorbeelden, uit der Jooden eigene Geschiedenisse ontleend, en door grondregelen van erkende wysheid aantoont, dat geweldige maatregels, in het tegenwoordige geval, of noodloos of zonder kragt zouden weezen. Ik zeg ulieden houdt af van deeze Menschen en laat ze gaan: want, indien deeze Raad of dit Werk uit Menschen is, zo zal het gebrooken worden; maar indien het uit god is, zo kunt gy dat niet breeken, op dat gy niet misschien gevonden wordt ook tegen god te stryden. Indien dit nieuwe Stelzel het uitwerkzel zy van bedrog en begogeling, moet het, binnen kort, geheel vervallen: dewyl het de voordeelen ontbreekt noodig om eene bedriegery opgang te doen hebben; maar indien het van hooger Oorsprong nederdaale, zal alle tegenkanting, tegen een' Godsdienst, on- | |||||
[pagina 331]
| |||||
derschraagd door gods Magt, zo vergeefsch als godloos weezen. Zodanig waren de overweegingen van verstandige Menschen, wanneer de Christlyke Godsdienst zich eerst in de Wereld vertoonde; wanneer magt, staatkunde en geleerdheid aan den eenen kant stondt en streedt tegen eenige weinige Menfchen van laagen rang, en geringe opvoeding; die, ondanks deeze tegenheden, het ondernamen hunne Leer, over de geheele Aarde, te verspreiden. Wanneer iemand onzer tegenwoordig geweest was by 't geeven van deezen Raadslag, kon hy dan, redelyker wyze, een ander gevoelen omhelsd, en begreepen hebben, dat eene Bedriegery, in zulke handen, en onder zodanige omstandigheden, zich veele eeuwen lang zou verspreiden, en eindelyk de geheele beschaafde Wereld vermeesteren? En zullen wy, naa eene ondervinding van zeventien honderd Jaaren, daar het Euangelie zo veele Zegepraalen behaald heeft, een strydig oordeel stryken, en gelooven, dat nog deeze Raad of dit Werk uit Menschen is, en gebrooken zal worden? Mogen wy, in tegendeel, niet veel eer dit gunstiger besluit opmaaken, dat deeze Godsdienst, die zo zwaare proeven doorgestaan, en zo veele vyanden overwonnen heeft, geenzins wierd ingevoerd zonder Godlyke Tusschenkomste, dat dezelve vervolgens de onderschraagende hand der Voorzienigheid genoot, en, om dezelfde redenen, door alle eeuwen heen, zal volduuren? Laaten wy, om deeze aangenaame hoop te versterken in de
Dit stuk, altoos troostryk voor opregte Christenen, is een rechttydig onderwerp, wanneer hunne vrees wordt gaande gemaakt door den afval eeniger Persoonen van de Belydenis der Euangelieleere, en door de boosheid, de lauwheid, en overschilligheid van maar al te veelen, die dezelve blyven belyden. Onder zulke moedbenoemende | |||||
[pagina 332]
| |||||
omstandigheden, voegt het ons, by bekwaame gelegenheden, de Grondslagen, op welken onze Godsdienst rust, te beschouwen, en ons de redenen voor den geest te brengen, waarom wy gelooven, dat deeze gezegende Instelling zal stand houden en bloeijen tot het laatste naageslacht. I. Onze Zaligmaaker ving dit groote Werk aan als een Persoon met een byzonderen last van den Hemel bekleed; die, wat den opgang daar van aanbelangde, zich alleen op de magt van god verliet. Hy bezat niets van dat gezag, 't welk afdaalt van rang, magt, of geleerdheid, en 't geen, in byzondere tydsgewrichten, de ligtgeloovigheid der Menschen bedroogen heeft: maar werd gebooren van geringe Ouderen, bekleedde geen openbaar Character, en was geheel verstooken van eene geleerde Opvoeding. De Geschiedenis van het Tydperk, waar in Jesus verscheen, is onbestaanbaar met eenig oogmerk om den openbaaren Godsdienst te veranderen, of met een zamenspanning onder Mannen van geleerdheid en gezag om een heilzaam bedrog onder het Volk in te voeren. De Jooden en de Romeinen veréénigden hunnen yver tegen het Euangelie, 't welk, in verscheidenerlei opzigten, by beiden haatlyk was. De Koningen der aarde stelden zich op, en de Vorsten beraadslaagden te zamen, tegen den heere en tegen zynen GezalfdenGa naar voetnoot(*). Maar te vergeefsch was al hun woelen tegen den Raad des Hemels. Alle hinderpaalen verdweenen voor den Almagtigen. De dalen wierden verhoogd, de bergen en heuvels vernederd; wat krom was werd recht, wat hobbelagtig was tot eene valeie gemaakt, en de heerlykheid des heeren geopenbaardGa naar voetnoot(†). In dit opzigt, Christgeloovigen, onderscheidde de Insteller van onzen Godsdienst zich van de beroemde Wetgeevers, die, met de toegeevenheid hunner verstandige Landsgenooten, een Godlyke herkomst van louter menschlyke Instellingen toeschreeven, om ze dus te agtbaarder te maaken in de oogen des Volks. Jesus was geen Wetgeever dan in het Huis van god, en, in stede van hulp of oogluiking, ontmoette hy den geweldigsten en zamenvereenigden tegenstand van de openbaare magt en wysheid zyns Lands. | |||||
[pagina 333]
| |||||
En even min als wy de invoering van onzen Godsdienst kunnen toeschryven aan een streek van Staatkunde, even min kunnen wy dezelve toekennen aan de gewoone kunstenaaryen van Bedrog. Deeze vervoegen zich doorgaans by 't belang, de eerzugt of andere wereldsche begeerlykheden van eenige weinige Mannen, die éŋs in deeze zaak gescheept, weinig zwaarigheids vinden in het verspreiden hunner gevoelens. Een Man van moed en doorsleepenheid, die, in een onrustig tydperk, een aanneemelyk plan, om de Oppermagt zyns Lands in handen te krygen, vormt, zal het nooit aan medepligtigen ontbreeken, gereed om eenig bedrog, 't welk kan strekken tot gemaklyker bereiken zyns oogmerks, te begunstigen. Op deeze wyze klom de groote Propheet van 't Oosten op tot die verbaazende hoogte van geestlyk en wereldlyk gezag. Overweldiging was het eindoogmerk van 't Bedrog; en het vooruitzigt der magt, die op zyne Gunstelingen zou afdaalen, eene beweegreden, die natuurlyk Aanhangers lokte, en ten grondslage strekte van een toeneemende party. Wanneer wy, benevens deeze hoofdomstandigheid, de overweeging voegen van den ruwen staat des Volks, onder 't welke dit bedrog eerst veld won, het behendig gebruik maaken van de Joodsche en Christlyke Openbaaringe, en de listige inschiklykheden met de heerschende driften des Lands, valt het gemaklyk te begrypen, hoe een Propheet, welhaast in een magtig Vorst veranderd, in staat om zyne Leerlingen ruim en ryklyk te beloonen, eenen grooten opgang maakte. De Geestlyke en Wereldlyke magt eens gekomen zynde in dezelfde handen, is het dan te verwonderen, dat een Staat, in magt toeneemende, door een zamenloop van gunstige omstandigheden, en de gewoone streeken der Staatkunde, zyne Heerschappy en Godsdienst door dezelfde middelen uitbreidt? Dan, waar is hier eene gelykvormigheid te vinden, ten opzichte der Euangelieleere van christus? Doet het character van jesus, of van den Godsdienst, door hem gepredikt, u denken op de wysheid deezer wereld? Beloofde hy zynen Naavolgeren, magt, rykdom of vermaak? Gebruikte hy eenige toegeevenheid omtrent de Menschlyke driften? Zogt hy de gunst der Stervelingen te winnen, door het botvieren aan hunne ondeugden? Vorderde hy, voor zichzelven, eenige tydlyke uitnee- | |||||
[pagina 334]
| |||||
mendheid, of ploolde hy zyne Leerstellingen naar zulk een oogmerk? - Indien iemand agter my wil komen, die neeme zyn Kruis op en volge myGa naar voetnoot(*). De Vossen hebben holen, de Vogels des Hemels nesten; maar de Zoon des Menschen heeft niets waar op hy het hoofd kan nederleggenGa naar voetnoot(**). Gy weet dat de Oversten der Volken heerschappy voeren over hun, dat de Grooten magt over hun gebruiken; doch alzo zal het onder u niet zyn; maar zo wie onder u zal willen Groot worden, die zy uw Dienaar; en zo wie onder u zal willen de Eerste zyn, die zy uw Dienstknegt. Gelyk de Zoon des Menschen niet gekomen is om gediend te worden; maar om te dienen, en zyne ziel te geeven tot een rantsoen voor veelenGa naar voetnoot(†). Myn Koningryk is niet van deeze WereldGa naar voetnoot(‡). Is dit de taal eens Bedriegers, of van een Godsgezant? Sprak mahometh zyne Landsgenooten, op dien trant, aan? Was niet zyn Koningryk van deeze Wereld? streeden zyne Dienaars niet voor hem? Hoe zeer verschilde hy van jesus, die in de Wereld kwam om der waarheid getuigenis te geevenGa naar voetnoot(§), en den Menschdomme ten Leidsman tot de eeuwigduurende gelukzaligheid te strekken; die nimmer deeze Godlyke Eerzugt met de minste smette van wereldsgezinde oogmerken bezoedelde? Indien de eerste opgang der Euangelieleere niet toegeschreeven kan worden aan de streeken der Staatkunde, noch aan de kunstenaaryen van Bedrog, werkende op de aardschgezinde driften der Menschen, hebben wy dan niet nog eene andere oorzaak, om dit verschynzel te verklaaren, zonder de toevlugt te neemen tot de magt en tusschenkomst van god, te weeten, de dwaasheid, de ligtgeloovigheid, de geestdryvery der Menschen? - Hier vertoont zich het Ongeloof in zegepraal; het meet ten breedsten uit de veelvuldige valsche Godsdienstige Instellingen, die in de waereld stand greepen. Deeze, schoon afstammende van Bedrog of Geestdryvery, hebben, egter, door schynbaare voorwendzelen van eene hemelsche herkomste, elk op haar beurt, de Menschlyke Rede gehoond, en vervullen, tot op heden, het grootste gedeelte der Aarde. Ook is er, gelooven wy | |||||
[pagina 335]
| |||||
de vyanden des Christendoms, geene beveiliging tegen dusdanige bedriegeryen, dan een vast opzet, om alles, wat eisch maakt op eene hemelsche openbaaring, te verwerpen. Brengt men bovennatuurlyke werken in 't midden, om dien eisch te onderschraagen, deeze voorgewende proef is het zekerst kenmerk van Bedrog, en moet elk verstandig Mensch beweegen om Wonderwerken en Leer beide te gelyk, zonder eenig verder onderzoek, te laaten vaaren. Zyn dit de overleggingen van waarheid en gezond verstand, of van een onbevooroordeeld hart? Mogen wy, om dat men valsche openbaaringen heeft uitgevent, vaststellen, dat god nimmer, op eene bovennatuurelyke wyze, zyn' Wil aan het Menschdom geopenbaard heeft? Zullen wy, dewyl men nagemaakte en leugenagtige wonderwerken der Wereld heeft opgedrongen, om de gierigheid en eerzugt van byzondere Persoonen, of Genootschappen, in de hand te werken, besluiten, dat god nooit, in eenig geval, den gewoonen loop der Natuure stuitte, of de kenmerken zyner magt drukte op de openbaarmaakingen van zyn welbehaagen aan het Menschdom? Is de Mensch, op deeze wereld, in zo gelukkigen stand, en zo verzekerd ten opzichte van zynen toekomenden staat, dat hy geen anderen leidsman, geen anderen trooster noodig hebbe, dan 't geen 't licht der Natuur hem kan verschaffen? Is het onmogelyk, dat die gunstryke Vader des menschdoms iets aan de voorschriften der Natuure toevoege, en eene volkomener ontdekking schenke van zyne oogmerken, om de vuurigste wenschen, de uitgestrektste hoop zyner begunstigdste Schepzelen, te beantwoorden? - Staan alle de onderscheide Godsdiensten, die op de wereld gevonden worden dermaate met elkander gelyk, dat geen derzelven eene byzondere overweeging verdient? Maaken eenige Stelzels van Godsdienst, die der Jooden en Christenen uitgezonderd, eenigen eisch op Wonderwerken, verhaald door Lieden die onggetuigen van dezelve waren, en leefden op den tyd dat die Wonderwerken gefchiedden? Ontleende, onder alle de erkende bedriegeryen, die de Wereld overstroomd hebben, één eenige den oorsprong uit een zamenloop van voorgewende Wonderwerken? Beroepen jesus en de Propheeten, in wie de Christenen gelooven, en zy alleen, zich niet op Wonderdaaden als tekens hunner Godlyke zendinge? | |||||
[pagina 336]
| |||||
Dikwyls hebben wy gehoord van de zeldzaame uitwerkzelen der Geestdryverye: dat Menschen door die vervoering bevangen, de spoorlooste begrippen omhelsd, met hardnekkigheid aangekleefd, en den marteldood ondergaan hebben om ongerymdheid en bedriegery staande te houden. Dit kan niet ontkend worden: Wat is 'er de rede van? In stukken, die van begrip afhangen, doolen de menschen menigmaalen, en houden hunne valsche gevoelens met dezelfde standvastigheid staande als de waarheid. Maar heeft men ooit bevonden dat dit het geval was, in stukken van gebeurtenis? Weet men een voorbeeld, dat twaalf Persoonen, van geringe opvoeding, en een eenvoudig Character, een wel zamenstemmend verhaal opstelden van veelvuldige nimmer gebeurde zaaken, in 't verdeedigen daar van tot het laatste volhardden, zonder bekentenis of ontdekking van het tegendeel, en die hun getuigenis met hun bloed verzegelden? Indien jesus geene Wonderwerken gedaan; maar de geloofwaardigheid zyner Zendinge alleen gebouwd hadt op de Voorzeggingen des Ouden Verbonds, of op uitwendige Verlichtingen en Gezigten, hem hadt één der Characters in den messias verwagt ontbrooken; en de Jooden waren, volgens zyne eigene betuiging, verschoonbaar geweest in hun ongeloof. Gevoelens afgeleid van verklaaring en gevolgtrekking laaten plaats over voor misvatting; en allen voorgeeven van Gezigten en Godlyke Inlichtingen opent een ruim veld aan bedrog en zelfsbegogeling: dan onze Zaligmaaken beriep zich op een getuigenis, waar aan geen Bedrieger zich ooit strafloos onderwierp. De Werken, die ik doe, in den naam myns Vaders, getuigen van my. Indien ik de Werken des Vaders niet doe, gelooft my niet. Maar indien ik ze doe, en zo gy in my niet gelooft, zo gelooft de WerkenGa naar voetnoot(*). Te vergeefsch werpt men tegen, de Wonderwerken der Heidenen en der Roomsche Kerke, welke geene gelykvormigheid hebben met die van jesus en de Apostelen; en in geenen deele de grondslagen van onzen Godsdienst verzwakken. De Bygeloovigheden der Heidenen stoften nimmer op deezen grondslag: en hunne Wonderwerken, 't zy weezenlyke of verdichte, hebben geen verband altoos met eenig Godsdienstig Stelzel. Die men veronderstelt | |||||
[pagina 337]
| |||||
gebeurd te zyn in Roomsch-Catholyke Landen, werden niet verrigt, als bewyzen van eenen nieuwen Godsdienst, maar van eenen reeds gevestigden; niet voor ongeloovigen; maar voor Menschen daar aan toegedaan; niet ter ondersteuning van een Stelzel van Godsdienst en strenge Zedeleere, in veele opzigten strydig met de tydlyke belangen der geenen, die dezelve volvoerden; maar duidelyk strekkende om den rykdom en magt der Roomsche Kerke te onderschraagen; en lynrecht strydig met die heilige Verhaalen, welke alle Christenen voor de regelmaat van hun algemeen Geloof houden. Waar nevens wy mogen voegen, dat het bedrog, en de wyze op welke zy gedaan werden, in veele gevallen, aan den dag kwam. Hoe onopregt wordt, derhalven onze Godsdienst geplaatst by de bedriegeryen, die de ligtgeloovigheid der Menschen belazen? Zien wy in jesus eenen Wetgeever, zyne Medeburgers om den tuin leidende, uit beweegredenen van persoonlyke Eerzugt of ten algemeenen nutte? - of een Bedrieger, zigtbaar rykdom en aanzien beoogende, bezig om medegenooten te werven tot het voortzetten van een Bedrog, 't welk eeneryke vergelding aanbragt? - of een Geestdryver, die door valsche verklaaringen der Heilige Bladeren, niets beduidende redekavelingen, inwendige verlichtingen en gezigten, eerst zelfs bedroogen zynde, vervolgens anderen bedroog? - De Christlyke Godsdienst rust, naar inhoud der Geschiedenisse, op geen grondslag van deeze soort; maar op eenen grondslag, aan denzelven byzonder eigen; op welken geen Godsdienst ter wereld ooit eenigen eisch maakte, uitgenomen de Joodsche. Erkent deezen grondslag, de Opkomst en Voortgang van onzen Godsdienst is eenvoudig, en men weet 'er reden van te geeven; de Oorzaak is geëvenredigd aan het Uitwerkzel. Neemt denzelven weg, alles wordt duister en onoplosbaar. Met één woord, zonder de tusschenkomst van gods magtigen arm hadt de wereld nimmer den zegepraalenden opgang van het Euangelie, onder zo veele Volken, beschouwd: dewyl het de gunstige omstandigheden, die alleen Bedrog kunnen begunstigen, ontbrak. Was deeze Raad of dit Werk uit Menschen geweest, het was voor lang verbrooken geworden: maar om dat het uit god was kon men 't zelve niet breeken: en wy vertrouwen, om die zelfde reden, dat het nooit zal verbrooken worden. Dit brengt my van zelve, om, in de | |||||
[pagina 338]
| |||||
II. plaats, na te gaan; hoe verre de tegenwoordige gesteldheid der Wereld, en de zigtbaare Schikkingen der Voorzienigheid, de Voortplanting en Volduuring van dien Godsdienst schynen te belooven.
[In ons naastvolgend Stukje zullen wy dit gedeelte deezer Redenvoeringe plaatzen.] |
|