| |
| |
| |
Sybille, of de zegepraal der huwelyksliefde.
Eene waare Geschiedenis.
Door den Heer d'Arnaud.
Robert, Zoon van Willem, bygenaamd den Overwinnaar, door 's Vaders haat eenigzins vervolgd, was naar Palestina gevlooden, om zich te vervoegen by die Helden, welke de eerste Kruisvaart ondernamen. Binnen weinig tyds stelden zyne roemrugtige daaden hem aan het hoofd der dapperste Ridders. Zyn edele hoogmoed bleef niet bepaald by deeze zoort van roem, welke echter zeer veel geruchts maakte. - Deeze Prins hadt de edelmoedigheid, om het gebied over Constantinopolen van de hand te wyzen, en 't zelve aan zyn' Vriend Baudouïn over te laaten. De Faam hadt reeds zyn' schitterenden roem in Italien verbreid. Sybille, Dochter van eenen der Vorsten, die over Apuhën het gebied voerde, (een Landstreek die heden ten dage la Pouille genoemd word,) deedt zich met een zoort van belang alle de voortreffelyke daaden van Robert verhaalen. De moed heeft een vermeesterend recht op eene Kunne, die door de groote verbeeldingen als opzwelt; en mogelyk is 't aan dezelve geoorioofd zich te verhovaardigen, wegens deeze zoort van drift voor het heldhaftige. Het verhevene is zelden gescheiden van de deugd; en daar is eene soort van liefde, welke de edelste vervoeringen der ziele uitmaakt. Deeze was 't, welke zich deed gevoelen in het hart van Sybille, ten voordeele van den Zoon des Konings van Engeland; zy beklaagde den Prins, als het voorwerp van den weerzin der middeloorzaak zyner wordinge; zy bewonderde hem in zyne bestendige hartnekkigheid door het zoeken der stryden en gevaaren; ze ondervond zelfs denige kwellingen, wanneer men haar den Held uitbeeldde, zo als hy een' hoop Saracynen in 't gras deed byten, welke elkander de eer betwistten van hem opteofferen: met een woord, zo deeze Prinses haar hart en hand aan iemant moest geeven, scheen een dergelyk minnaar alleenlyk deeze gifte waardig.
Sybille voegde, by eene verlokkende schoonheid, een zeer verheven karakter; zy bezat eene edele fierheid eene verheven ziel, en eene waare grootheid. - De Prinses had tot nu toe alle de lostuitingen van eene menigte aanbidders als onverschillig aangezien en verworpen; 't zy dat zy haare onverschilligheid niet wisten te overwinnen; 't zy dat zy haaren hoogmoed niet genoeg hadden gevleid; want in het hart van eene Vrouw heerscht zo wel de hoogmoed als de liefde.
Robert kwam aan het Hof des Vaders van Sybille; op 't zien
| |
| |
der Prinsesse wordt hy smoorlyk op haar verliefd, en boezemt haar dezelfde gevoelens in; hy openbaart zyne neiging, en verkrygt het voorwerp zyner tederheid ten Huwelyk. De echtgenoot toont zich nog verliefder dan de minnaar; en Sybille van haare zyde laat niet minder haare leevendige neiging zien. Zy leefden niet dan voor elkander! - De Prins had vergeeten de haatelyke voorkeur, welken Willem aan zyn' tweeden Zoon gaf; hy dacht niet meer aan dien blinkenden Scepter welken men hem had aangebooden; hy bekommerde zich niet meer om de erfenis van een Koninkryk dat hem behoorde, en nu waarschynelyk in andere handen stond te vallen. Hy zag, beminde, en aanbad niets dan zyne Vrouw. - De liefde is de eerste en de voornaamste begochelaaresse der dristen! De Glorie, de eerzucht, de grootheid zyn niets by het vermaak van te beminnen, en bemind te worden. Robert zou, voor een lonk van Sybille, alle de lauwren der overwinnaaren, en alle de kroonen der aarde, gegeeven hebben. - De beide echtgenooten leefden in die aangenaame vervoering, welke naauwelyks toelaat te gelooven, dat het allerzekerste geluk zyne bepaaling heeft. Hun gelukstaat scheen hun altoosduurende te moeten zyn.
De Prins nam met zyne echtgenoote eerlang den weg naar zyn Vaderland. In weerwil van zyne uitsteekende liefde, onttrok zyne dapperheid zich geenzints de gelegenheid om uit te munten. Hy belegerde een zyner opgeruide Vassallen in deszelfs Kasteel. Sybille ondervond toen, dat de tederbeid zich zeer schielyk laat ontrusten; zy beefde, zy vreesde voor haaren echtgenoot. 'Er zyn oogenblikken geweest, waarin zy de glorie en dapperheid verfoeide; schoon ze de eerste banden geweest waren, die haar aan Robert verbonden hadden. Zy wil hem op de bies verzellen; haar man gebiedt, haar te wederhouden, en vliegt naar den storm. Hoe naar is de toestand des Prinsesse! Aan elk Soldaat, die zich voor haare oogen vertoont, vraagt zy: - Wel nu!... is hy in gevaar? Zoa hy gewond zyn?... Moet ik zyn dood beweenen? Eenige verwarde geruchten kondigen de overgaaf der plaats aan. - De Prinses vliegt ylings eenen Ridder te gemoete die naar haar toekomt; alle haare beschouwingen bepaalen zich op 't gelaat van dien Krygsman: zy zoekt 'er het lot van haar' echtgenoot in te leezen; zy meent 'er een akelig voorteken op te ontdekken: Ik zie den Prins niet! schreeuwt zy uit. Waar is hy?... Waar is hy?... Gy geeft my geen antwoord?.... Ach! hy is niet meer! en te gelyk valt zy in de armen van haare Staatjuffers. - Wy behoeven, Mevrouw, zegt de Ridder, ons Opperhoofd niet te beklaagen; hy heeft zich met roem als overdekt; maar.... Spreek op, spreek op - hy is... gekwetst! - Gekwetst! Acb! ik heb hem verlooren! - Ik herzeg, Mevrouw, 'er is geen gevaar voor het leeven van den Prins; de wond is ligt; een pyl....
Sybille hoort niets meer; zy rukt zich uit de armen van allen,
| |
| |
die haar omringen, en vliegt naar de plaats daar zy haaren echtgenoot meent te vinden: - Zy wordt hem gewaar, door de Soldaaten op eene rosbaar gedraagen; zy snelt naar hem toe: - Gy zyt gewond, waarde echtgenoot!... De wonde is doodelyk! Robert doet haar bedaaren, en verbergt de sinerte die hy gevoelt. - Zyne Vrouw verliet hem niet; zy zelve diende hem de middelen toe, welke men te zyner geneezing in 't werk stelde De Geneesheeren ontdekten, dat de pyl vergistigd was. Op dit bericht werpt Sybille zich, buiten kennis, op de borst van haar' echtgenoot. - Zy bekomt van haare bezwyming, zucht, en valt andermaal, onder een hartbreekend geschrei, in de armen van Robert. - Hy neemt het zeer euvel, dat zyne Geneesheeren hem zyn dood, in de tegenwoordigheid zyner echtgenoote, hadden aangezegt. Gy moest geweeten hebben, zeide hy hun, dat ik geleerd heb te sterven; maar gy moest de gevoeligheid van eene Vrouw, die ik teder bemin, ontzien hebben; eene Vrouw, die my met de grootste droefheid een leeven doet verlaaten, dat ik haar opofferde. Ik verberg het niet, ik ben bekommerd voor het vreezelyk oogenblik, dat ons vaneen zal scheiden. - Helaas! zoud gy lieden nooit de kracht der liefde gekend hebben? Ik heb alle myne standvastigheid noodig, om deeze yszelyke proef door te staan..... Myne Vrienden, voegde 'er de Prins hy, myne Vrienden, gy lieden hebt my in Gevechten gezien, heden is 't dat gy my leert kennen.
Robert tracht, met al zyn vermogen, Sybille, door treffende woorden het gebruik haarer zinnen weder te geeven. Zy opent de oogen; zy kan zich niet uitdrukken; zy smelt in traanen. Haar echtgenoot vat haare hand; smeekt haar dat zy toch haare droesheid wil maatigen: - Myne dagen, zegt hy, zyn door den Hemel bepaald; hy is meester van ons lot, hy kan.... Hou stil, valt zyne echtgenoote hem al snikkende in de reden, het is vergeefsch my te misleiden met eene valsche hoop; gy wordt my ontrukt...... Ik zie u reets in 't graf; ik kan my niet genoeg haasten om u te volgen.... ô Hemel! vergun toch dat ik voor hem sterf! - Leef, aanbiddelyke Sybille, leef, om my te beweenen; leef, om myne nagedachtenis in waarde te houden; nooit heeft men meerder bemint.... Het is uwe zaak, om my tegens dien ontzachelyken storm te versterken.... Behoud voor my uwe tederheid: zulk een troostelyk denkbeeld zal my in 't graf volgen.... ô Aanbiddelyke Vrouw! myne tedre wederhelft! moet ik u dan voor eeuwig vaarwel zeggen!... Dat men haar van dit Schouwspel verwydere! dat men haar van hier doe vertrekken!.... Haare tegenwoordigheid griest my de ziel.... en doet my gevoelen den schat, dien ik verhes!.... Hemel! indien ge my op de Vlakten van Azia had doen omkoomen, zou ik dan wel zulk eene zwakheid getoond hebben!.... Gerechte Hemel! tot wat ramp ben ik gebooren!...
De Prinses werpt zich aan de voeten der Geneesmeesteren. - | |
| |
Hoe! uwe kunst is dan uitgeput? Zyn dood is dan zeker? Een der Schildknaapen meent een middel te weeten, om het leeven van den Prins te behouden. Sybille geeft hem geen tyd om te kunnen vervolgen: - Ach! zeg.... zeg, welk een middel.... Eisch vry myn leeven.... De Schildknaap antwoordt, dat hy zich niet verder kan verklaaren, alvoorens hy den Prins, zonder getuigen, over de zaak gesproken heeft. Alle de omstanders gaan heen; en de Prinses zelve wordt door haar man verzogt, zich voor een wyl te verwyderen.
Naauwelyks is hy alleen, of de Schildknaap vat het woord op. Myn Heer, gy zult, hoop ik, de onbescheidenheid ten goede houden, waardoor misschien de Prinses zich beledigd agt; ik ken de edelheid van uwe ziel, uwe liefde voor den Godsdienst en voor 't Menschdom. 't Geen ik u heb voor te stellen kwetst zo wel de eene als de andere; dit kan ik voor u niet verheelen. - 'T is waar, dat wy door dit middel een Held in 't leeven behouden, welks bestaan voor de menschelyke maatschappy zo noodzaakelyk is; maar.... Zie hier wat 'er van de zaak zy. - Laat iemand uwe wonde uitzuigen, en gy zult herleeven: dan de persoon, die u deeze hulp zal hebben toegebragt, kan verzekerd zyn, dat hy, als een slachtoffer van het vergift, zal moeten sterven.... Robert valt hem in de rede: ik bedank u voor uwe goede gedachten ten mynen opzichte; gy kent my zeer wel, en wagt dan myn antwoord. - Buiten twyfel bemin ik Sybille teder; ik word gewaar, hoe hard het my valle, van haar gescheiden te worden; maar weet met een dat ik mensch en Christen ben; ik wil 'er u mede zeggen, dat ik dit haatelyk geheim van de hand wyze: draag zorg, dat gy 'er niet van spreekt; en vooral dat myne Vrouw 'er niets van gewaar worde.... Ik zal sterven.....
Sybille komt schielyk binnen: - Wel nu! wat moet ik hoopen? De dood, antwoordt Robert, op een' mannelyken toon; alle de middelen zyn onvermogend om my te helpen; laaten wy ons tegen den wil des Hemels niet aankanten: Sybille, 't is met my gedaan! gy moet u aan het verlies van uwen echtgenoot gewennen: ik wilde u dit Schouwspel onttrekken..... maar ik zal in uwe armen den geest geeven. - De Geneesmeesters namentlyk hadden des Prinsen lot uitgesproken; hy moet nog eenige dagen leeven. Zyne Vrouw is geduurig by hem; doch van vermoeidheid overmand, brengt men haar voor eenige uuren in haar byzonder vertrek.
De Prins komt uit eenen diepen slaap: hy begrypt niet door welk een wonderwerk zyn staat veranderd zy. Men onderzoekt de wonde; men vindt ze zuiver en van een' geheel anderen aart. Wat is de oorzaak van deeze gelukkige verandering? De Geneesheeren staan versteld; zy twyffelen niet, of hier heeft eene bovennatuurelyke oorzaak plaats gehadt. De Prinses schiet toe; en zo draa zy gehoord heest, dat 'er voor het leeven van
| |
| |
baar' echtgenoot niet meer te vreezen is; geeft ze zich over aan alle de vervoeringen van blydschap; dan, desniettegenstaande, laat de ontsteltenis en de verslagenheid zich midden in deeze zo leevendige vreugde zien. - Ik herleef dan, zegt de Prins, om voortaan nog meerder te beminnen! O myne waarde Sybille! ik vind vermaak in u zulks te bekennen; gy deedt my het bestaan betreuren; myne standvastigheid zwichte voor myne liefde. Wy zullen beide leeven..... Zyne Vrouw valt hem in de rede: gy zult leeven: ja, gy zult leeven, waarde echtgenoot..... Ik ben al te gelukkig.... Zy kan niet voleindigen; maar laat zich eenige traanen ontvlieten. - Gy schreit, Syoille, gy schreit, daar gy de aangenaamheid van eene wederzydsche liefde moet smaaken! Zyn myne dagen niet de uwe? - Zy zyn, buiten twyfel, allen voor my; de dood zal ze niet meer dreigen.... Ik zal niet lang meer genieten.... Zy houdt stil by deeze woorden, en wordt ademloos door 't snikken. De Prins wil haar omhelzen; zy wendt hem af; en vergenoegt zich met hem de hand te drukken, onder het uitboezemen van een akelig gekerm. - Sybille! zyt gy 't, die u aan myne omhelzmgen onttrekt! Ik vraag het u in den naam van onze Huwelyksliesde, wat is 'er van deeze geheime smarte die u verraadt? De Hemel zelf heeft de banden weder toegestrikt, die ons vereenigen? Helaas! roept Sybille, als door eene onwillige beweeging vervoerd, deeze banden.... haast zullen ze verbrooken worden.
Zy hield niet op van gestadig by haar echtgenoot te blyven, wiens gezondheid zich herstelde. Dikwils kwam hy naar Sybille, om zich in haare armen te werpen, en eensslags wederhield zy hem. - De Prins wist niet waar aan hy dit moest toeschryven. 't Scheen hem toe het uitwerkzel van eene onbegrypelyke eigenzinnigheid te zyn; en de bron der onophoudelyke traanen, die zy stortte, was hem onbekend.
Robert, op een' zekeren dag verwonderd van zyne echtgenoote niet te zien, vroeg naar de reden haarer afweezendheid. Hy verneemt, dat Sybille door eene onverwachte en onbekende ziekte was aangevallen. Hy gaat schoorvoetende, en met waggelende schreeden, by de Prinses. Hoe zeer was hy getroffen! Hy ziet haar bleek, neerslachtig, en byna zieltoogende. Hy loopt naar de Prinses toe; en ziet, neergeslaagen door eene droefheid, die gelyk was aan zyne ontzetting, haar zyne omhelzingen afwyzen. Wreede, roept de Prins, gy verstout u my uit uwen schoot weg te stooten! Gy sterft aan eene kwaal die gy voor my verbergt! Welke zou toch myne misdaad in uwe oogen zyn! Zoud gy aan myne tederheid twyffelen? - Neen, ik twyffel 'er niet aan hernam Sybille: en dit zelve verdubbelt het schrikkelyke van mynen toestand. Gy bemint my, waarde echtgenoot; maar geloof, dat ik niet minder kan beminnen.... gy zult gewaar worden.... vergeet niet hoe teder gy my waart....
| |
| |
Het gevaar, waarin de Prinses zich bevindt, vermeerdert; de Geneesmeesters vereenigen de gissingen hunner konst, om den oorsprong deezer ziekte te ontdekken; dan alle hunne naspeuringen worden te leur gesteld. Eindelyk is 't bekend, dat Sybille van vergift sterft.
Robert, aangegreepen van ontroering, tracht dit akelig raadzel te ontzwagtelen; terwyl men zyne toevlugt tot verscheiden geneesmiddelen neemt. - Zy zullen zonder uitwerking zyn, zeide de zieltoogende Sybille; en, zich naar haar man wendende, hernam zy; gy tracht te weeten van waar het vergift komt, dat de dood in mynen boezem brengt. Ontdekt, Prins, ontdekt u de liefde niet 't geene ik gedaan heb, en 't geene ik heb moeten doen? Helaas! beminde ik u niet meerder dan my zelve? Uw Schildknaap heeft aan eene van myn gevolg vertrouwd.... Ik zeg 'er u genoeg van.... ô Hemel! roept Robert uit.... geduurende myn slaap.... Wat!.... Zou Sybille myne wonden hebben uitgezoogen? - Wie anders?... Wie anders toch zou hebben konnen besluiten te sterven, om uw leeven te behoeden? Dit offer heeft my niets gekost; hoewel 't my de zoetheid betwistte van in uwe armen te sterven; en zie daar, om welke beweegredenen ik my uwe omhelzingen onttrokken heb: ik had gevreesd dat het vergift.... 'T zal ten minsten niet beletten dat ge uw hand op myn hart houdt; op dat hart, dat nu meer dan ooit met liefde vervuld is. Gy leeft, waarde echtgenoot.... bemin my bestendig; breng u onophoudelyk de tederste, de ongelukkigste der Vrouwen, der minnaaressen te binnen.... Ik bid u aan.... vaar eeuwig wel.... en.... ik.... sterf.
Men zal niet onderstaan om de wanhoop, aan welke Robert zich overgaf, uit te drukken; het behoort tot het gevoel zelve, om zich getroffen te vinden wegens dit sinertelyk beeld. Hy beweende, het overige van zyn leeven, een echtgenoote, welke zyne tederheid en weeklagen zo waardig was; en de nakomelingschap behoort voor altoos de gedachtenis van deeze andere Alcestis in geheugen te bewaaren.
ô! Mild gezegende echte band!
Die, door geen Huiskrakeel geschonden,
In onuitbluschbren Minnebrand,
Zelfs op den Sterfdag wordt gevonden.
|
|