| |
Gedagten by het eindigen eens zomer-onweders.
‘De nevel scheurt, de lucht word klaar,
Het onweêr gaet al onder’
De stem des Donders zwygt; - de vuurstof des hemels is verteerd; - het onweder heeft uitgewoed...... Komt te voorschyn in huis geweekene Stervelingen! Komt te voorschyn! Het lucht-gewest is gezuiverd van de benauwde hitte, die ons deedt zwoegen, en met moeite ademhaalen. Eene streelende, eene betoverende frisheid werkt op de zinnen, neemt in, en verrukt. De los gebroken Wind is gevat, en weêr aan den band geslagen. De plasregens hebben opgehouden; 't is droog, en stil. Komt te voorschyn! deelt in het aangenaamste weder, dat u omvangen kan! en verfrist uwe longen, door de zuivere lucht in te ademen, welke u thans omringt. Die angstverwekkende zwarte wolken zyn van ons geweeken - weg geweeken! Een dunner wolkdamp volgt hen na; - zweeft in dezelfde rigting, als die vuurzwangerige lighaamen, boven u, om insgelyks van ons te wyken, en de eigen kleur des hemels voor onze oogen te laaten komen. Komt buiten! Gy zult u als in een ander gewest, - in een volmaakter verblyfplaats, waanen overgevoerd te zyn. Die benauwende hitte is nu nergens meêr, dan in uwe geslooten wooningen. Een aangenaame - een allerbekooriykste, dampkring omheint ons! een dampkring zo fris, zo ligt, dat de aamborstige zelve 'er
| |
| |
door verleevendigd wordt: en tevens eene zo zuivre dampkring, dat gy voorwerpen kunt beschouwen, die gy anders door den verren afstand onmogelyk te zien kost komen.... Komt buiten Stervelingen!
De stem des Donders zwygt: - de vuurstof des hemels is verteerd; - het onweder heeft uitgewoed. Aanschouwt en gevoelt, hoe lief, hoe zagt, hoe aangenaam, hoe streelend het weder in een half uur tyds is veranderd! Komt buiten! Ziet op het verloopene uur, en vergelykt het by dit stip des tyds! Toen rees eene zwarte lucht op, van waar nu de heldere hemel staat door te breeken. Toen begon de nagt in den dag; - nu begint de dag in den schemer avond. Toen was alles stom en verslagen; nu vangt een algemeen gejuich aan! Aangenaame toonen beginnen door het ruim des hemels te rollen. Toen zwoegden de velden van angst; de bosschen stonden te treuren: nu beginnen de velden weêr wellust te ademen; en de bosschen zig weder te stellen in hunnen voorigen staat van genoegen. De natuur herleeft! haare doodsche kwyning is geeindigd: zy treedt, even als een uwer van den dood geredde en herstelde Natuurgenooten met een lachend, met een bly, - een aanlokkend gelaat, te voorschyn. Komt buiten Stervelingen!
De stem des Donders zwygt; - de vuurstof des hemels is verteerd; - het onweder heeft uitgewoed! De zo even benauwende drukkende lucht, en als onbekwaam ter golvinge, is ligt on los geworden; draagt de blyde toonen van het jnigend gedierte vaardig tot ons over!... Hoort het! en wordt ook blygeestig! Kan myn toon u niet treffen, en opwekken, hoort en aanschouwt dan het redeloos geslagt! Ziet de vischjes springen, dartelen en spartelen, met eene leevendigheid, als of de tyd hunner paaring was weder gekeerd. Ziet het gehippel - het getrippel van het Speelzieke Bokje. De vrolyke gestalte van het goedaartige Schaap. Het geloei der benauwde Koe wordt niet meer gehoord: het land is haar land weder; zy graast in volle bedaardheid. De trotsche Viervoet schudt zyne inaanen! Zyn moed heeft zig weêr verhoogt.... Waar op? op dit aangenaame - dit betoverende uur. Wilt gy het kennen? Komt buiten! hoort en ziet! Het vergramde gezigt des Hemels is opgeklaard! Vriendelyke lachjes verspreiden zig van het Westen tot het Oosten: lokken ons aan, - en noodigen ons om buiten te treeden..... Komt buiten Stervelingen!
De stem des Donders zwygt; - de vuurstof des hemels is verteerd; - het onweder heeft uitgewoed! 't Is voorby! Voorby!.... ‘Zou het ook terug keeren’ Neen, het keert nimmer terug! Deze overleevering heeft de bevinding niet ten grondslage! 't Is voorby! Zal noch weder keeren, noch door een nieuw onweder opgevolgd worden: alles kondigt zulks aan! De wind heeft zig in het Westen geplaatst; het oord, daar hy zig ver- | |
| |
kiest te zetten, als het luchtgewest gezuiverd is door ontbrandingen; - en afgewasschen door Stortregens. Het onweder is voorby! gy zoud anders het gerikkikkik der Vorschen niet hooren: gy hoort het! het onweder is voorby! Straks zal het weste windje wakker worden, - lustig opblaazen, - de dunner wolken, die nu nog voor eenigen tyd boven u hangen en zweeven, driftig voortdryven; en van onzen hemeltrans doen verstuiven. Eer de thans ondergaande Zon het hoofd van agter de Oostkim weder opsteekt, zult gy het luchtgewest helder vinden, op eenige losse fnelvliegende wolkjes na. Komt buiten Stervelingen!
De stem des Donders zwygt; - de vuurstof des hemels is verteerd; - het onweder heeft uitgewoed! Komt buiten Stervelingen! Komt..... Ha! Men hoort my! de geslooten deuren worden geopend; men ziet, en treedt 'er uit. De straaten beginnen te wemelen van als leevendig wordende Schepzelen: zy schaaren op hoeken van straaten, en in Vlakten byeen; - zien rond, - Oost en Westwaards; - onderhouden elkander, - melden hunne gedagten; - weegen de zwaarte van het gewoed hebbende onweder, van ieder slag - van elke ontvlamming, en verblyden zig, dat het zo wel geëindigd is. Ja! het is geëindigd!
De nevel scheurt - de lucht word klaar,
Het is onder! de nevel scheurt! In de Westkim ziet gy het blauw des hemels: het is onder!.... Welk een weêrs verandering komt één uur tyds voortbrengen! Pas zo lang geleên zagen wy van daar de zwartste wolken opzetten, voortschuiven, - naar ons - en op ons aankomen rollen: van zig uitwerpende schitterende blixems, en verblindende weerlichten. Thans wordt het zwarte sloers, dat de hemel eenigen tyd voor onze oogen geheel bedekt heeft gehouden, van daar opgerold; om weder ten toon te stellen het pragtig, het Vorstelyk tooneel dat Gods oneindige grootheid, op ieder voetstap, verkondigt, tot verbaasdwording van den beschouwer. - Nu vertoont zich weder de blauwe hemel met zyne tintelende toortsen - zyne zonnen; bronnen van licht en warmte, voor de om hun zweevende, doch voor ons onzigtbaare, aardklooten. In het Westen! daar word nu het dikke floers opgerold; daar! door de zelfde hand
Die onzen waereldkloot met vyftien andre bollen,
In vaste Kringen om de zigtbre Zon doet rollen,
Met eene eenpaarigheid en orde daar 't vernuft
Des wysten Stervelings voor zwymelt - staat, en suft.
| |
| |
Komt buiten Stervelingen! Komt allen buiten! Waart gy angstig en benauwd, toen de hemel een vertoornd gelaat aannam, en met eene schorre stem u toesprak? dat is nu voorby! Een goed huisvader, die zynen Kinderen een streng gezigt laat zien, blyft dat niet behouden, als het indruk op zyne telgen heeft gemaakt! God is goed! zelfs in zyne straffen. Ziet het thans op nieuw! Het vertoorende gelaat des hemels is niet meer! 'Er koomen weder trekken in, den goede Vader van 't menschdom eigen. Komt buiten! gy kunt nu niet zeggen:
- Ach de lucht word zwaar!
Ons dreigt een felle Donder.
Gy kunt dat nu niet zeggen! want
De nevel scheurt - de lucht word klaar,
Het onweêr is reeds onder.
Het weste windje begint wakker op te blaazen; de wolken verkrygen eene groote snelheid - eene snelheid, die u klaar bewyst dat het onweder onder is.
Zyt blyde! blyde.... Waarom zouden wy ons niet naar den tyd voegen als die voeging redelyk is? Heeft de natuur onder het woeden van 't onweder getreurd! Is zy tot vrolykheid geneegen, nu het geeindigd is? dan moeten wy haar volgen! ook blyde zyn. Zy gehoorzaamt stipt aan de bevelen van haaren Meester: laat ons haar volgen! en immer volgen als 'er geen nadere eisschen zyn! Zyt blyde! zyt dankbaar blyde! de loeiende donders zyn u voorby gerold; en rollen niet meer door 't zigtbaar halfrond. De schitterende blixems, - hoe lynregt zy ook naar de aarde neder schooten, hebben nog u, noch uwe wooningen getroffen: zy ontbarsten niet meer uit de vuurstof volle wolken; - vliegen niet meer boven - voor - en om u. De plasregens liggen ter neder! 't is droog, zuiver, en bekoorlyk!
Al te angstvallige zielen! Komt nu ook uit uwe duistere schuilhoeken, om de verfrischte - de leevendmaakende lucht in te ademen. Ziet nu eens, of uw vraag: ‘Waarom God de waereld niet geschapen heeft zonder onweder’, redelyk was! Duizendmaal duizend vernuften kunnen geen waereld denkbeeldig formeeren, op duizendmaal duizend gebreken na, zo volmaakt als die Waereld, welke gy bedilde... Wat zou de dag zyn, zo de nagt met hem geene afwisseling hield? Is het schoonste schoon wel schoon op den duur? Ik zwyge van het net dat de onweders ons toebrengen. Zoud ge uwe grondbewooning verwisselen willen voor de dalen van Peru? daar nimmer onweders woe- | |
| |
den; maar, in derzelver plaatze, zo veele aardbeevingen den grond doen trillen, - de wooningen doen instorten, en honderd rampzaligheden te gelyk voortbrengen. Eene eerbiedige vrees voor die natuurwonderen, die ons onspoeden kunnen toebrengen, te voeden, is redelyk; maar zo te vreezen, dat gy dezelven tragt te ontvlieden, daar gy ze niet ontvlieden kunt, is dwaas.
Geen afgrond, dal noch berg, hoe diep, hoe wyd, hoe hoog,
Omvat een zienloos stip voor 't eeuwig alziende oog.
Te voorschyn dan te dwaas beangstigde Stervelingen! en nu vooral, te voorschyn, nu
De nevel scheurt - de lucht word klaar,
En 't onweêr is reeds onder.
Nu vooral! 't Is onder! Het zwarte veld, met de vuurige strook, en geraaffelde veelkleurige wolken, zagen wy over ons heen rollen, naar het Oosten, en aldaar nederzinken. 't Is onder. Het stevig wordend windje heeft het dikke luchtkleed van een gescheurd, en reeds in het Westen een wyd vak gemaakt ter vertooninge van 't schoone Stargewelf. Ziet het! Zyt blyde! en zingt! Zingt met allen, die zig reeds verheugen.
‘De stem des Donders zwygt; - de vuurstof des hemels is verteerd; - het onweder heeft uitgewoed. Het dampgewest is gezuiverd; - het aardlyk verfrischt. Zo heeft de Godheid baare wegen, langs welke zy haare zegeningen op deeze Aardbewooners doet neder koomen! Zo zorgt het onbegonnen al-vervulzel voor zyne Schepzelen, door eene hitte weg te vaagen, die hun bestaan tot groot nadeel zoude zyn. Zo blykt zyne grootheid, wysheid, en goedheid; zo zyne heerlykheid; - zo zyne ontzaggelykheid, en magt’.
Donderstagen schokt den dampkring! Rlixemschigten stort uw vuur!
Loei, en licht! Wat zult gy treffen, buiten 't eeuwig Albestuur?
j.v.p.
|
|