Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 325] [p. 325] Dichtluim onder jigtpijnen. En ziek te zijn, en nog te dichten, En luid te schreeuwen, van de pijn Door armen, beenen en gewrigten; En dan nogtans in staat te zijn, Bij al dat lang verveelend martlen, Een vers te maaken, dat is kunst; Daar menig een zich dood zou spartlen, Of schreeuwen om Maria's gunst. Maar neen; dat nood'loos tijdverspillen Vermeerdert slegts die wreede smert, Die zich door geen ô wee! laat stillen, Schoon 't nog zo hart geroepen werd. Maar ach! wat zal ik toch beginnen? Daar Jigt, die weinig dichtlust geeft, Mijne anders half ontroerde zinnen Bijna geheel verbijsterd heeft. Welaan, ik zal mij aan u wreeken, Verbruide Jigt, die mij zoo plaagt; En bits ten kwaadste van u spreeken, Zoo dra mij iemand naar u vraagt. Maar echter, onder dit bedingen, Dat gij u niet weêr wreeken zult, En mij een zagtren toon doen zingen: Dan lijde ik liever met geduld. Gij dan, ô wreedste aller plaagen¡ Die 's menschen vleesch en beenen vreet, [pagina 326] [p. 326] En zonder tanden fel kunt knaagen, Zo ik bij ondervinding weet. Gij plaag van Burgers, Heeren, Boeren, Apthekers, Docters op een rij, Baardscheerders, Procureurs en Hoeren, Geen mensch is van uw kneepen vrij. Ja Dieven zelfs en Advocaaten, Die kunt, of, liever, wilt gij niet, In hun beroep, met vrede laaten; ô Booze pijn! ô huisverdriet! De zulken, die zich zelfs bederven, Door 't sterk gebruik van Bachus nat, Of nagt en dag bij Venus zwerven, Dat gij die plaagt, dat is nog wat. Maar hen zo fel en wreed te plaagen, Die slegts een weinig Wijns verdoen, En nimmer Venus Wildbraad jaagen, Dat is geen handel van Fatsoen. Zie daar, nu hebbe ik mij gewroken, Verbruide Jicht! ô booze prij! En hebbe ik wat te sterk gesproken, Koom dan vrij nimmer weêr bij mij. a.f.m Vorige Volgende