Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 298]
| |
Nieuw onderzoek naar den oorsprong der boekdrukkunst; waarin getoond word, dat men de eerste denkbeelden daar van aan de Brabanders verschuldigd is.
| |
[pagina 299]
| |
- Het meerendeel was geschreven in eene taal, welke niet dan in de Nederlanden gang had. De bladzyden zonder cyffergetallen, zonder wyswoordjes, zonder blad-letters, alleenlyk aen de eene zyde van het papier gedrukt, om dat de agterzyde met den doorgevloeiden inkt geheel bemorst was; de houten letters, die in zommige uitgaven beweegbaar, in anderen vast, maar altyd grof en lomp waren, en volkomen gelyk, aan die van onze HandschriftenGa naar voetnoot(*) van dien tyd; de allerslegtste inkt, dien men maken konde; de verlegenheid die overal heerschte in de verdeeling der woorden, waar van dikwils de laatste letter staat aan 't begin van eenen nieuwen regel; kort om, alles brengt het kenmerk mede van eene allereerste onderneming; alles toont eenen Werkman aan, die nog weinig in zyne zaken bedreven is: slegte en kwalyk bereide gereedschappen; met één woord, eene kunst, die nog maar in zyne geboorte is. Voegt by dit alles, de volledige toestemming der Historieschryvers van Duitschland zelf, welken, ooggeruigen geweest zynde van de Voortbrengzelen van Guttenberg, van Fust en Schoëffer, openhertiglyk erkennen, dat deze Vinders der Drukkunst de eerste denkbeelden daar van geput hebben, uit de grove beginzelen, die men 'er in Holland reeds van geboren zag. En al had men deze gewigtige bekentenis niet, zoude de waarheid der zaak even onbetwistbaar zyn. De enkele beschouwing dezer eerste gedenkstukken is alleen genoeg, om de ongeloovigste verstanden, en de alleronkundigste menschen, te ovrtuigen. Daar is zulk een groot onderscheid tusschen de Donati en het Psalmboek van Fust, tusschen de Speculum humanoe salvationis en den Bybel van Mentz, dat men een zeer aanmerkelyk tydverloop, tusschen die onderscheiden Werken, moete vast stellen. Dit is eene waarheid, die de Heer Meerman in den vollen dag gesteld, en op het allergrondigste bewezen heeft; en die, door hen, die zyn Werk hebben gelezen, en nog veel minder door hen, die gelegenheld gehad hebben om de oorsprongkelyke Stukken na te zien, niet kan tegengesprooken worden. De Uitlandsche Geleerden bedrogen zig; wy voegen | |
[pagina 300]
| |
'er by dat hun misslag onvermydelyk was. Zy hadden voor zig de eerste uitgaven van Mentz, waar van vele AfdrukkenGa naar voetnoot(*) in Frankryk en in Duitschland gevonden werden. Zy hadden geen kennis van de Hollandsche Letterkunde; zy verstonden de taal niet; en hadden dus nooit onderzogt, waar op deze Natie zig grondde; zy spraken 'er alleen van op hooren zeggen, en diensvolgens spraken zy 'er kwalyk van. Natuurlyk moesten zy, (gelyk zy ook elk oogenblik gedaan hebben,) de drukken in het hout met die in het koper, en de onbeweegbare of vaste letters, met de lossen, onder malkanderen verwarren. Maar hadden zy hier in het hoogste ongelyk, zy hadden daarentegen hier in het grootste gelyk, dat zy aan Laurens Janssoen de eer der eerste uitvinding betwistten. De bewyzen, die men daar voor te berde brengt, zyn inderdaad niet van dien aart, dat eene gezonde oordeelkunde derzelver gegrondheid kan toestemmen. Van zoo vele Hollandsche Schryvers, die tydgenoten van dezen Laurens waren, is 'er geen één, die melding van hem maakt; allen hebben ze ten zynen opzigte het diepste stilzwygen gehouden. De hedendaagsche Schryvers beroepen zich alleen op het getuigenis van Doctor Junius; die het gehoord had van twee stok-oude menschen; deze hadden het, in hunne kindsheid, mede van een gryzaard van tagtig jaren; die zig liet voorstaan, dat hy het in zyne jongheid had hooren vertellen, in den Winkel van Laurens, alwaar hy, volgens zyn zeggen, gewerkt had, met denzelfden HuisdiefGa naar voetnoot(a), die de Gereedschappen, | |
[pagina 301]
| |
door zyn' Meester uitgevonden, mede nam, en de Vrugten van zynen Diefstal ging plukken. Volgens zommigen, deed hy dit te Mentz; doch volgens anderen, in Engeland; want men is het zoo min eens over de plaats, als over den tyd van dit bedryf. - Ik zal 'er hier slegts overheen stappen, om dat ik 'er vervolgens nog weder op zal moeten komen, na dat ik verhaald zal hebben, wat tot dit nieuw onderzoek gelegenheid gegeven heeft. Ik had reeds verscheidenmalen deze zonderlinge drukken in het hout, welken uit de onvolkomen drukperssen der Nederlanden gekomen waren, vóór dat de Duitschers de gegoten letters hadden uitgevonden, onderzogt. Ik was, zoo wel als alle myne Landgenoten, overtuigd, dat deze kostbare Gedenkstukjes van het jaar 1440, of daar omtrent, waren; en dat men omtrent dien tyd nog nergens dan in Holland gedrukt had. Doch hoe groot was myne verwondering, wanneer, in het voorleden jaar, een myner Vrienden te Antwerpen my een Oorsprongkelyk GeschriftGa naar voetnoot(*) van de Regering dier Stad vertoonde, gedagtekend den 22 van Hooimaand 1442; in 't welk uitdrukkelyke melding word gemaakt van de Drukkers, die een Gilde uitmaakten. Ik verkreeg een Uittrekzel van dit zonderlinge Schrift; en nam vastelyk voor, myn onderzoek verder voort te zetten. Dan, terwyl verscheide beletzelen my daar in ophielden, zond myn Vriend, die begerig was, om de waereld van deze ontdekking kennis te geven, den 11 van Slagtmaand, 1776, een | |
[pagina 302]
| |
nader Berigt op dit Stuk, waar van de zakelyke inhoud aldus luid: ‘Gelegenheid gehad hebbende om eene naauwkeurige aantekening te maken, van alle de papieren, welken in de Archiven der Gildekamer van St. Lukas te Antwerpen, doorgaans de Schilders-Kamer genaamd, berusten, vond ik daar, onder anderen, een boek met een zeer ouden band, behelzende, voor 't grootste gedeelte, HandvestenGa naar voetnoot(*) en WettenGa naar voetnoot(†) van die BroederschapGa naar voetnoot(‡), geschreven op perkement, en meestal nagezienGa naar voetnoot(§) door den vermaarden Cornelis Graphoeus, Secretaris der Stad. Dit Boek is getekend No. 1. Het eerste Stuk dat 'er in voorkomt, is ook het oudste in dagtekening, zynde eene WetGa naar voetnoot(§§) van den RaadGa naar voetnoot(§§§), ten behoeve van de Gildebroeders van St. Lukas, van den 22 van Hooimaand, 1442; rakende de aanneming tot het Meesterschap, en de Wetten op de Gildebroers, Leerlingen enz’. Het begint in dezervoege: ‘Wy Jan van der Brugghen, Riddere, Heere tot Blaesvelt, Schoutet t' Antwerpen ende Marcgraeve 's Landts van Rien, Burghermeestere, Schepenen ende Raede van der Stadt Antwerpen, doen condt eenen yegelycken, hoe dat de goede mannen ende 't gheselschap ghemeynelie [genaemdGa naar voetnoot(**)] van den Schilders, houte Beeltsnyders, Metzelry-snyders, Gelase-makers, Verlichters, Prenters...... en alle die den Gielde van St. Lukas aencleven, ons te kennen hebben gegeven’ enz. ‘Het einde van deze Wet luid aldus’: ........ ‘Sonder fraude oft arglist in oirconde van al dat voorz’. es..... ghegeven in 't Jaar ons Heere als men screeff, duysent vier hondert en tween viertich, tween twintig daghe in Julio... gecollationneert, metten originaelen ‘brieve, opten rugge gheteeckent A. is bevonden concordeerenden van woirde tot woirde, by my, C. Grapheus’! ‘Men zoude hier drie zoorten van zwarigheden kun- | |
[pagina 303]
| |
nen te berde brengen; de eerste over de egtheid van dit Stuk; de tweede over de naauwkeurigheid van de dagtekening, en de derde over de ware betekenis van het woord Prenters. Aangaande de eerste en tweede bedenking zal het genoeg zyn te zeggen, dat dit afschrift bekragtigd is,Ga naar voetnoot(*) door Cornelis Graphoeus, welke stierf in 't Jaar 1558. Hy verklaart, dat hy het zelf heeft nagezien, en dat hy het van woirde tot woirde met het oorsprongkelyke overeenkomstig bevonden heeft. Het is geen valsch of verdigt Stuk; men weet, waar het berust; men kan het naauwkeurig onderzoeken, en het laat geen reden tot eenig kwaad vermoeden over. Ook kan 'er geen misslag in de dagtekening plaats hebben, dewyl dezelve geheel in Schrift is uitgedrukt, even zoo als ik het boven heb aangehaald. Betreffende de betekenis van het woord Prenters. Het is het eenigste woord, dat in de Registers van de BroederschapGa naar voetnoot(†) in gebruik is, in den geheelen loop dezer Eeuw, en zelfs geduurende de veertig eerste jaren der volgende. Het woord Drukker komt aldaar het eerst voor, op 't Jaar 1542; en dat van Boukeprintere op 1558, in de vermaarde WetGa naar voetnoot(§) van Philippus den II. In alle de voorgaande aannemingen word het woord Printer voor Drukker gebruikt. By voorbeeld: Martin Gheeraert, Printere, 1485, Kerstiaen, Printere, 1486, Henneke D. Printere, 1486, Matthys van der Goes, Printere, 1487, en een groot aantal anderen tot aan het Jaar 1542, wanneer men vind: Mathias Crum, Druckere; endit laatste woord heeft in het vervolg de overhand behouden. Voeg hier by het woord gheprent, het geen men, in plaats van het woord gedrukt, vind op de Tytelbladen van alle de boeken, welken de Antwerpsche Perssen, geduuren de de eerste Eeuw der Drukkunst, hebben uitgeleverd. Mogelyk vraagt men naar de reden, waarom deze Registers zoo laat beginnen, en waarom de namen der eerste Drukkers 'er niet in gevonden worden? Ik antwoorde: dat de eerste registers verloren geraakt zyn, | |
[pagina 304]
| |
ten minste, men heeft dezelven tot hier aan toe niet kunnen ontdekken. Dit blykt zelf uit het gene daar wy hier over handelen; dewyl het ons te rug wyst naar eene vroegere WetGa naar voetnoot(*) van den 15 van Louwmaand 1435; het geen niet meer te vinden is. Zelf heerscht 'er in de Registers, die nog voor handen zyn, eene onvergeeslyke slordigheid. Dikwils zyn van de aangenomen Meesters niet dan de voornamen te boek gezet. De aanstelling van Matthys van der Goes staat op het Jaar 1487. En men weet, dat die Konstenaar vele jaren voor dien tyd te Antwerpen reeds gedrukt heeft, als blykt uit de tytels hier onder aangehaldGa naar voetnoot(b). Ook word een goed aantal Drukkers, wier werken bekend zyn, 'er in 't geheel niet op gevonden. Men kan nog tegenwerpen dat het woord Prenters, in die vroege tyden, eene algemeener betekenis kan gehad hebben; en dat, onder die enkele benaming, konden begrepen zyn, de Plaat Drukkers, de Speelkaarten-makers, de Drukkers op Cottoen of op andere Stoffen, zonder gehouden te zyn, dit woord te bepalen tot het drukken van boeken allen. Ik heb hierop te antwoorden, dat dit een ongehoorde zin zoude zyn. Dat men my eens ééne enkele plaats aantoone, ik zeg niet in de Registers van de BroederschapGa naar voetnoot(†) van St. Lukas, maar in alle de Boeken, in alle de HandschriftenGa naar voetnoot(§) van de vyftiende Eeuw, daar die zoorten van Drukkers onder de benaming van Printers voorkomen. Het is zeker, dat dit woord niet anders betekent dan de Boekdrukkers, en men zal nooit bewyzen dat deze benaming aan andere Drukkers gegeven zy. De Plaatdrukkers worden genoemd, Heilige Printers, Figuer-Printers, of Beeldekens-Printers, en nooit | |
[pagina 305]
| |
Printers by uitstek. De Registers zyn daar omtrent zoo naauwkeurig als men zoude kunnen wenschen. Het woord Caerte-Printers vind men 'er in 't geheel niet in; zy worden altyd Caerte-spel-makers genaamt. De Cottoen Drukkers, of Drukkers op Stoffen, worden aangeduid met de benaminge van Cleerscrivere, gelyk de Glasschilders met die van Gelasescrivere; en ik herhaal dus nog eens, dat het woord Printer niet anders betekent, en niet anders kan betekenen, dan een Boek-drukker. Men zal mogelyk zeggen, dat, wanneer 'er in 't Jaar 1442 Boek-drukkers te Antwerpen geweest waren, men die in dat GeschriftGa naar voetnoot(*) met den naam van Boek-printers zoude hebben uitgedrukt, om dezelven te onderscheiden van andere Kunstenaars, welken op eene andere wyze drukten. Waar op ik antwoorde dat deze tegenwerping niet doorgaat; om dat hier uit volgen zoude, dat noch Martin Gheeraert, noch Kerstiaan, noch Henneke, noch Matthys van der Goes, noch vyftig anderen, geen Boek-drukkers geweest zyn, om dat zy in de aantekening hunner aanstelling Printers, en niet Boek-printers genoemd worden. Men behoeft slegts eene matige kennis te hebben van den aart en het gebruik der Nederlandsche TaalGa naar voetnoot(c), om te weten dat Prenter en Boek-prenter, of, gelyk men hedendaags zegt, Drukker en Boek-drukker het zelfde betekenen, en onverschillig door malkanderen gebruikt worden. Dit is zoo zeker, dat men zig dus; wanneer men van eene andere zoort van Drukkery wil spreken, van het woord Drukker niet bedienen | |
[pagina 306]
| |
kan, en men verpligt is, 'er een woord by te voegen, als dat van Plaat-drukker, Cottoen-Drukker of dergelyke, zonder welke byvoeging wy niet verstaan zouden worden. In de daad alles moet ons doen gelooven dat de Printers, waar van in het SchriftGa naar voetnoot(*) van 1442 word melding gemaakt de Boek-prenters of Boek-drukkers waren. Want men vind dezelfde inleiding in een ander GeschriftGa naar voetnoot(†) van den 9 van Slagtmaand 1470, alwaar men dezen woorden leest’: ‘Alsoe wy in den Jaere ons Heeren MCCCC ende tweenveertigh twe en twintich dage in Julio, den goeden mannen ende geselschape gemeynelik van den Schilders, houten Beeldsnyders, Metzelry-snyders, Gelasemakers, Verlichters, Printers ende allen den ghenen, die der GieldenGa naar voetnoot(d) van St. Lukas aenclevende (syn) met eenen anderen onsen brieve verleent ende gegeeven hebben sekere Ordonnancien, punten ende vryheden &c’. ‘Een derde geschriftGa naar voetnoot(**) van het Jaar 1472 begint met even dezelfde woorden; en deze laatste is in een vierde van het Jaar 1488 vernieuwd geworden, al wederom met dezelfde inleiding, en met benaming doorgaans van de Printers onder de andere Gildens, die deze Broederschap uitmaken. Men heeft in deze drie laatste GeschriftenGa naar voetnoot(‡), en in vele volgenden, nooit getwyfeld of deze Printers waren de Boek-drukkers; waarom zoude men dan nu een oogenblik toeven met toe te stemmen, dat het zelfde woord, in eene zelfde Spreekwyze, en in dezelfde omstandigheden gebezigd, volgens alle regelen van het gezond verstand, in het SchriftGa naar voetnoot(§) van 1442 ook dezelfde betekenis hebben moet, waar in het in alle de volgende voorkomt! Het is dan bewezen, niet door gissingen, maar door een Oorspronglyk geschrift,Ga naar voetnoot(§§) dat het Boek-drukken reeds in het jaar 1442 te Antwerpen in zwang | |
[pagina 307]
| |
was; en dat de Boek-drukkers, toen reeds, aldaar tot een Gilde vereenigd waren. Laat ik 'er nog byvoegen, dat zy daar in voorkomen, niet als een nieuwelings aangesteld Gild, maar als een Gild, dat reeds zyne bestendigheid gekregen had. Wanneer men nu den tyd dezer aanstelling maar het minste vervroegt, moet men aanstonds komen in een veel vroeger tydperk, dan het gene de onderscheiden Steden, die zig de eer der uitvinding aangematigd hebben, tot nog bepaalden’. Zie daar een Uittrekzel van het my toegezonden Berigt. Ik geloof dat de Schryver het zeer wel heeft, ten aanzien van de betekenis, die hy aan het woord Printers hegt. Ik zelve maakte, in het eerste oogenblik van verwondering, die tegenwerping, welke hy hier zoo kragtiglyk wederlegt. Ik val nu zyne gedagten volkomen toe, en zal my te vrede houden, met alleenlyk aan te merken, dat, al ware het zoo, dat deze plaats de Plaat-drukkers alleen betrof, (het geen ik ver ben van te gelooven,) het bewys, dat men daar uit voor de Drukkunst ontleent, niet minder onbetwistbaar zoude zyn. Men is thans tog overtuigd, dat de beide Uitvindingen ten naasten by van een zelfden tyd zyn; dat zy eenen zelfden oorsprong hebben; en dat zy dezelfde proeven hebben ondergaan, of liever, dat het maar ééne en dezelfde Uitvinding is. Zy die de Specula Humanae Salvationis, de Figurae Typicae der Twee Testamenten, de Platen van het Lied der Liederen, de Geschiedenis van St. Jan den Euangelist, de Ars moriendi, en de Tentationes Daemonis, met aandagt beschouwd hebben, zullen ongetwyfeld de waarheid hiervan erkennen. En zy, dien 't niet gebeuren mogt, dit oorsprongkelyke onderzoek te doen, kunnen 'er van overreed worden, by het inzien van 't negende Hoofdstuk der Origines Typographicae van den Heer Meerman, en der Werken, door dien beroemden Schryver aangehaald. Schoëfflin, 't is waar, was van een ander gevoelen; dog men zal in 't vervolg van dit onderzoek zien, dat die vermaarde Schryver den bal heeft misgeslagen. Men zal, zo ik hoop, het oor wel willen lenen aan de bewyzen die ik 'er voor zal bybrengen: 't zoude zeker niet billyk zyn, de waarheid te kort te doen, ter gunste van groote Mannen. (Het Slot van dit onderzoek by de naaste gelegenheid.) |
|