| |
Aanmerkingen over de naauwe verwantschap tusschen den landbouw, koophandel en handwerken.
(Ontleend uit andersons Observations on National Industry.)
Niemand, in de Huishoudelyke Staatkunde, eenigzins geoefend, zal betwisten dat de Landbouw, de Koophandel, en de Handwerken, de voornaamste stukken zyn, om 's Volks yver en werkzaamheid wakker en bezig te houden: en dat het geluk van een Land natuurlyk afhangt van den bloeienden Staat, waar in elk deezer takken zich bevindt: hier uit volgt onmiddelyk, dat alle poogingen om één deezer drie middelen ter welvaard te bevorderen, tot benadeeling van de andere, nadeelig moet zyn voor een Gemeenebest, en, in 't einde, tot verwoesting strekken van dat middel zelve, welks voortzetting men beoogde. Geen Staat kan ten hoogsten toppunte van Volksgeluk opklimmen, of 'er moet eene gelukkige verééniging plaats vinden tusschen deeze drie hoofdbezigheden: die onderling elkander stutten en styven. De
| |
| |
Landbouw strekt onbetwistbaar ten hegtsten grondslage van den voorspoed eens Staats: dewyl de voordeelen, daar uit herkomstig, min blootgesteld zyn aan de toevallen en veranderingen der tyden, dan die uit Koophandel en Handwerken ontstaan. 't Is ook blykbaar, dat elk plan, strekkende om de belangen des Landbouws te bevorderen, onvermydelyk ten algemeenen voorspoed van den Staat strekke: terwyl het zomtyds gebeure, dat de Koophandel of de Handwerken een strydig uitwerkzel te wege brengen. Het is overzulks, min gevaarlyk de belangen des Landbouws boven die des Handels, ter harte te neemen, dan het tegendeel te bestaan: want het blykt, dat, ten allen tyde, de belangen des Landbouws, met die des Koophandels en der Handwerken, zamengaan, schoon het geenzins altoos zo klaar zy dat het der Kooplieden belang is den voorspoed des Landbouws te begunstigen.
Zomwylen nogthans zyn de Menschen kortzigtig genoeg geweest om vast te stellen, dat de Landbouw begunstigd mag worden, ten nadeele van Koophandel en Handwerken beide: een verkeerd begrip, deeze drie worden best zamengevoegd, en vormen veréénigd een drievoudig snoer, bezwaarlyk te verbreeken.
Men heeft eenige voorbeelden van Volken, die ter oorzaake van de byzondere ligging hun 's Lands bloeiden door den Koophandel, zonder Landbouw; men treft desgelyks eenige weinige voorbeelden aan dat de Handwerken bloeiden onder een Volk, 't welk slegts weinig voordeels van den grond des Lands trok: doch 'er is, in de geschiedenissen aller voorgaande eeuwen geen één enkel voorbeeld van een Volk, 't welk voor eenen langen reeks van jaaren een bloeienden Landbouw hadt, zonder den bystand des Koophandels of der Handwerken, of van beiden teffens.
Zien wy het stuk te recht in, wy zullen welhaast ontdekken, dat het niet anders zyn kan. Welk eene aanspooring, immers, kan de Landbouwer hebben om den grond te bearbeiden, als de Koophandel en de Kunsten hem niet aandryven? In dit geval zal elk slegts zo veel gronds ontginnen en bewerken, als genoegzaam is tot zyn eigen onderhoud, en niets meer; zo dat indien de grond honderdmaal meer kon opleveren dan voor hem genoeg is, al het overige onbebouwd en woest zal blyven. En, wanneer, in zulk een Land, iemand dwaas genoeg ware, om veel te zaaijen en de moeite te doen om een ryken
| |
| |
oogst in te zamelen, wat voordeel zou hy daar van trekken! Elk heeft genoeg tot zyn eigen leevensonderhoud; niemand behoeft dat overtollig voortbrengzel: dit moet gevolglyk bederven, zonder eenig nut te doen aan den eigenaar.
Ter deezer oorzaake moet een Land, alleen door Akkerlieden bewoond, een woonplaats van vadzigheid en elende weezen. - Is de grond uit eigen aart vrugtbaar, weinig arbeids zal overvloed te wege brengen; doch, door mangel aan oefening, zal zelfs die geringe arbeid een last weezen, en menigmaal verwaarloosd worden; te midden van den overvloed zelve, zal men gebrek voelen, en 's Menschen ziel bykans vernederd worden tot dezelfde laagte als de dieren des velds. - Is het Land van eenen min vrugtbaaren grond, de Inwoonders zullen wat meer vlyts moeten aanwenden, en daarom te gelukkiger zyn; doch het geluk van zulk een Volk is, ten beste genomen, zeer gering.
De zodanigen, derhalven, die den Landbouw in eenig Land willen doen bloeien, kunnen geene hoope scheppen om in deezen hunnen toeleg te slaagen, zonder den Koophandel en de Handwerken te hulp te roepen: als die, door den Landbouwer van zynen overvloedigen voorraad te ontlasten, zynen arbeid bezielen, leeven en werkzaamheid in hem opwekken.
Zonder deezen prikkel tot arbeid is het eene ydelheid onder de zonne beweegredenen te gebruiken om vadzige inwoonders uit hunnen sluimerslaap op te wekken. - 't Is te vergeefsch hun te toonen dat de Aarde in staat is om, voor weinig arbeids, eenen overvloedigen oogst op te leveren. Laat Handwerkslieden in de Nabuurschap woonen, die elk stuk, 't welk de Landman kan ter markt brengen, koopen, en de laatst gemelden zal, welhaast, vlytig worden. De onvrugtbaarste streeken zullen iets nuttigs opleveren. Het land zal, in stede van door werklooze omzwervers afgeloopen te worden, een rustig geslacht voortbrengen van luiden tot nutten arbeid geschikt, men zal de stem van feesthouding en vrolykheid hooren in alle plaatzen, daar voorheen de elende jammerde, en de zugten van mismoedigheid gehoord werden.
Wat ik hier heb bygebragt is geen stuk van loutere bespiegeling: de tegenwoordige staat van de Stad Aber- | |
| |
deen, in welker nabuurschap ik woon, kan hier van ten blyke eener spreekende ondervinding strekken. Deeze Stad heeft, in de laatste dertig of veertig jaaren, groote vorderingen gemaakt in Koophandel en Handwerken. Het getal der Inwoonderen is, in dat tydperk, grootlyks toegenomen. - 't Geld is 'er veel overvloediger geworden dan voorheen. - De Leevenswyze is beschaafder en kostbaarder geworden, wat tot weelde dient aangegroeid. - Ingevolge hier van zyn de openbaare wegen vermeerderd en verbeterd, het getal der wagenen en paarden vergroot. - Om alle deeze oorzaaken heeft men een grooter voorraad van versche spyze in 't gemelde tydperk, te dier plaatze, noodig gekreegen.
Maar, uit hoofde van de byzondere ligging dier Stad, was het een stuk van eenig bezwaar, de voortbrengzels der landeryen in de nabuurschap te vermeerderen, en de dagelyks aanwassende behoefte daar van te vervullen. Deeze Stad is gelegen te midden van de dorste Landstreeke, welke men zich met mogelykheid kan verbeelden. Want behalven eenige weinige Morgen Lands, tusschen de monden van de Rivieren de Dec en de Don, digt by de Stad, was 'er geen duim gronds eenige mylen in 't rond, 't welk de inwoonders met eenige leevensnoodwendigheden kon voorzien. Ten Oosten ligt de Oceaan, ten Zuiden komt het Grampische Gebergte digt aan de Rivier, uitloopende in een uithoek, aan de zuidzyde van de Haven, Girâle Ness geheeten, ten Westen, en ten Noorden is dezelve eenige mylen ver omringd met eene wyduitgestrekte dorre streek lands, het elendigste, 't welk men zich kan voorstellen: waar in niets voortkomt dan groote steenhoopen op elkander gestapeld, hier en daar doormengd met eenige weinige boschjes schraal staande en meest doode heide, of van den anderen gescheiden door poelen en moerassen, en dus een aller ongunstigst uitzigt tot den Landbouw opleverende.
Doch wat is 'er 't geen 's Menschen vinding en vlyt niet kan volvoeren! - welk een bestaan is te stout om door den Mensch ondernomen te worden, als hy het vooruitzigt hebbe, om, voor zynen arbeid, beloond te worden! Deeze woeste en onvrugtbaare streeken zelve dagt men in Koornvelden te kunnen veranderen. - De grond werd ontgonnen. - Men liet door
| |
| |
buskruid de steenen springen, en voerde ze, met groote kosten, weg, - men bemestte den grond, - en duizenden van Morgens leveren tegenwoordig eenen ryken oogst op, en geeven overvloedige rente.
Op alle andere plaatzen, waar ik geweest ben, zou men het onmogelyk gerekend hebben, zodanige gronden tot eenig nuttig gebruik te bekeeren; en de waagziekste onderneemer, dien ik elders heb aangetroffen, zou zich afgeschrikt vinden van het bebouwen eens velds te bestaan, 't welk een Aberdeener voor eene kleinigheid houdt. De gewoonte heeft hem dien zwaaren arbeid hebbelyk gemaakt, en gemeenzaam met dusdanige onderneemingen, - onderneemingen, die elders niet kunnen aangevangen worden, dewyl, buiten zulk eene byzondere gelegenheid, als ik beschreven heb, de Onderneemer nooit voor zyne moeite en gedaane kosten kan betaald worden. Want waar kan in Europa iemand honderd Ponden Sterlings of meer te koste leggen aan een Gemet (of Acre) gronds, eer hy 'er eenigen vrugt van konne trekken, met eenig vooruitzigt dat hy het uitgeschoote geld of een behoorlyke rente daar van zal trekken! Dit is ondertusschen niet zeldzaam omstreeks Aberdeen.
Nog meer: want tot zulk een hoogte is de geest van verbetering des gronds daar toe opgeklommen, dat men niet alleen, met allen vlyt, deeze dorre velden bebouwt, maar zelfs tot een hoogen prys ten dien einde koopt; en hooge jaarrenten geeft voor gronden, die voorheen bykans niets waardig waren, en die, eer ze tot zaaylanden in staat zyn, zeer veel kosten. Met dit alles wordt de Land- en Akkerbouw hier gelukkig voortgezet.
Kon ik een voldingender bewys bybrengen dat een goede Markt altoos den Landbouw bezielt? of is het mogelyk een overtuigender reden aan te voeren ten voordeele van het arme Volk in andere streeken, die door de Eigenaars beschuldigd worden van onwilligheid, en andere slegte hoedanigheden, om dat zy de landen niet naar den wensch der Bezitteren bearbeiden? als men in aanmerking neemt, dat veelen, die deeze verbeteringen omstreeks Aberdeen te wege brengen, menschen zyn uit afgelegene hoeken des lands gekomen, waar men geenerlei soort van verbetering ondernam, - en dat men geene andere beweegreden gebruikt heeft om hun daar
| |
| |
toe aan te zetten, dan deeze ééne altoos en overal sterk werkende, hun eigen belang?
Onder hoe veele ongelegenheden moest de Landbouw niet zugten, indien 'er geene andere Markt is om de vrugten des velds kwyt te worden, dan door middel van een verafgelegen Koophandel. En, schoon de Koophandel, onder behoorelyke bepaalingen gedreeven, hoogst heilzaam is en alle aanmoediging verdient, kan een Staat tot de uiterste zwakheid vervallen, terwyl de Koophandel bloeit.
Hoewel de Kooplieden, door een verbaazende in- en uitvoer, groote sommen gelds in 't land brengen, en schatten tot eene vervaarlyke hoogte op een hoopen, kan het Volk, de waare rykdom van een Staat, elendig worden.
Dit was, naar alle waarschynlykheid, het geval van het oude Tyrus. Dit was, buiten allen twyfel, het geval van het eertyds magtige Carthago, 't welk, door het verkeerd denkbeeld, dat de Rykdom de sterkte van een' Staat uitmaakte, de Kooplieden ten hoogsten top deedt klimmen, terwyl het Volk tot de jammerlykste slaaverny vernederd werd. Maar wanneer het beproevend uur des gevaars kwam, - wanneer Carthago van alle kanten met zwaarigheden omringd wierd, - voelde het zyne inwendige zwakheid, - het eigen Volk ging tot de onderdrukkers over, en boodt den overwinnenden vyand hulpe, - de bezoldigden lieten de Stad zitten, en vlooden: en Carthago bevondt, wanneer het te laat was, dat het vertrouwd hadt op een scherpgepunt yzer, 't welk, wanneer het daar op wilde steunen, het hart doorboorde: waar door het nederstortte, als een groot gedenkteken, door dwaasheid op eenen wegwellenden zandgrond opgerigt; 't geen aangevallen in een puinhoop veranderde, tot verwondering en verbaasdheid van alle omliggende Volken.
Geen Volk laat zich, derhalven, door schyn bedriegen! Een Land kan een winstgeevenden Handel dryven, terwyl de kragt en sterkte in verval zyn. - De Kooplieden mogen ryk en verrykt worden, terwyl de Staat inwendig afneemt en uitgeput raakt. - De Grooten in den Lande kunnen zich in weeide baaden, daar de Slaaverny met groote schreden nadert, of zich laaten bedwelmen, door den zwymeldrank van verscheidenerleie uitspanningen en de uitgezogtste vermaaken, terwyl de Staat op den kant des verderss waggelt. |
|