Twee voorbeelden van menschen in een bosch, afgescheiden van de menschlyke zamenleeving, groot geworden.
(Overgenomen uit de Memoire sur les travaux, qui ont rapport a l'exploration de la Mâture dans les Pyrenées. Par m. le roy.)
In de wyduitgestrekte en digte bosschen, die het Pyreneesche Gebergte op zommige plaatzen bedekken, vatte men, in dat, 't welk den naam draagt van d'Issaux, omtrent dertig jaaren geleden, eene jonge Dogter, tusschen de zestien en zeventien jaaren oud, in 't wilde opgegroeid: dit bosch zeven of acht jaaren bewoond hebbende. Zy was met andere Kinderen derwaards heen gegaan, door eene zwaare sneeuwjagt overvallen, en nevens dezelve genoodzaakt daar den nagt door te brengen. Deeze zogten 's anderen daags haare Gezellin te vergeefsch, en moesten het opgeeven. De Herders zagen en greepen, naa 't verloop van zeven of acht jaaren, dit weg geworden Meisje; het kon zich niets herinneren, het hadt te eenemaal het gebruik der spraake verlooren, en wilde niets dan Kruiden eeten. Men bragt deeze jonge Dogter in het Hospital van de Stad Moleon, waar zy eenen geruimen tyd geleefd heeft; door verdriet kwynende, steeds haare verloore vryheid betreurende: zy sprak noit, en bleef bykans den geheelen dag onbeweegelyk zitten, met het hoofd op beide de handen nedergebukt. Haare grootte was gelyk aan die van andere jonge Dogters, zy hadt iets hards in haar uitzigt.
In den Jaare MDCCLXXIV ontdekte men, in deeze zelfde streeken, een andere Wilde; de nabuurige Herders van het Bosch d'Yvrat, niet verre van St. Jean Pied de Port gelegen, zagen hem eerst. Hy bewoonde de rotzen, aan dit Bosch grenzende. Deeze Mensch was rustig van gestalte, ruig als een Beer, en zo vlug als de Hisars, (een soort van Wilde Geiten in het Pyreneesche Gebergte dus geheeten,) van een vrolyken, en zo 't scheen, zagt van aart: dewyl hy geen kwaad altoos deedt. Dikwyls bezogt hy de Herders Hutten, zonder iets uit dezelve weg te neemen. Hy hadt geen kennis aan Brood, Kaas of Melk; hy vondt zyn grootste ver-