| |
Levende, wormpjes, waargenomen in 't lighaam van een kikvorsch.
Door W. van Barneveld, Apotheker te Amsterdam.
Deeze Wormpjes zyn gevonden, buiten de ingewanden, in de holligheid van het Lighaam van een levenden Kikvorsch; dien ik, nevens anderen, in een gedekten glazen Vles, zedert de Maand Augustus des voorigen Jaars, tot zekere oogmerken had bewaard. Toen ik my, op den 18den April laatstleden, met een myner goede Vrinden bezig wilde houden, met den omloop des Bloeds te zien, ontdekte ik, in het dermscheil van eenen deezer Kikvorschen, vier of vyf zeer kleine Wormpjes. Zy vertoonden zig, door een Vergrootglas van agt lynen brandpunt, ter dikte van een dunnespeld, en ruim eens zo lang als dezelve; krinkelende, met een onvermoeide beweeging, langs het tedere Mesenterium van den Kikvorsch, 't welk reeds voor het Microscoop uitgestrekt lag. Maar alzo wy, door 't Mesenterium verhin- | |
| |
derd, de Wormpjes niet naauwkeurig konden beschouwen, nam ik een penseeltje, gevuld met water, en streek daar mede het Darmscheil af, op een glaazen plaatje, of het my gelukken wilde, deeze Wormpjes afzonderlyk te bezien; waarin ik gelukkig slaagde. Het Wormpje nu, met eene der grootste Lensen bezien, had de gedaante van een jong Aaltje, en was byna gelyk aan de Aaltjes, die wy, in de Styfzel en den Azyn, waarneemen; behoorende volgens Linnaeus in den Rang der Wardiertjes. Zyne beweeging was niet eenvormig, gelyk die der Azyn- of Styfzel-Aaltjes; maar buigende zich, met beide de einden des Lichaams te gelyk, over eene zyde, en in allerlei bogten; leggende nu en dan een Knoop of Strik in zyn Lichaam, veroorzaakt en weder ontwikkeld, door de beweeging, die altoos van het stompe einde zyn aanvang nam, en zich uitstrekte naar den Staart; doch de voortgang was zo gering, dat het Diertje, voor het sterkst vergrootende Glas, naauwelyks zomtyds ons oog ontweek.
Na deeze waarneeming, vroeg ik myn Vriend, hoe komen deeze aalswyze diertjes daar in de holte van het Lighaam? Niet in de Maag of Darmen; maar buiten de ingewanden, en gansch afgeslooten van de buitenlucht? - De Kikvorsch was door my wel afgedroogd en drooger geworden, alzo ik dezelve, by geval, een poosje in myn hand gehouden had. Daar benevens heb ik het water, daar deeze Kikvorsch, nevens anderen, in was geweest, zeer naauwkeurig, met het Microscoop, onderzogt; maar ik heb 'er niets, dat naar leeven geleek, in gevonden. Deeze omzigtigheid heb ik te meer in agt genomen, niet alleen om alle twyfelagtigheid voor my weg te neemen; maar ook om myne waarneeming op geene losse verbeelding te gronden; waar aan de Microscopische Waarneemers wel eens deel hebben.
Daar nu het gevoelen oud, en voor lang genoegzaam afgelegd is, dat de verrotting leevende Schepselen zoude voortbrengen; en byna alle Natuurkundigen het niet alleen als eene ontwyfelbaare waarheid aangenomen; maar ook door redeneeringen, gegrond op ondervinding, voldongen hebben, dat de oorzaak van het gewrocht reeds van den beginne in de Natuur is, komt het my zeer waarschynlyk voor, dat deeze, zo dunne en kleine Wormpjes, of ee- | |
| |
nige deelen der ingewanden doorboord en zig daar nedergezet hebben; of door den omloop des bloeds en der vogten aldaar gebragt zyn; aldaar leeven, zich beweegen en onderhouden worden.
De wateren, of vogten, in 't algemeen, schynen het beste geschikt te zyn, om ons de wonderen der Natuur, in de zo onbegrypelyk kleine weezens, te ontdekken. Ieder vogt, 't zy Sloot- of Regen-water uit looden gooten 't zy mist- of infusie-water, getrokkken van verschillende plantgewassen, brengt Diertjes voort, aan elk vogt byzonder eigen. Hier uit zoude men kunnen afleiden, dat 'er eene orde in de Natuur schynt te zyn, omtrent de middelen van bestaan, voor ieder dezer Schepzeltjes verordend; gelyk Vogelen, Visschen, en Beesten, met byzondere spyzen, gevoed worden. De Insecten, tog, die wy in deeze of geene vogten ontdekken en waarneemen, koomen daar niet in, voor dat zodanig een vogt een zekeren trap van bederf ondergaat; waar door de Eiertjes van verschillende, onbegrypelyk kleine, weezens, op deeze planten of vrugten gebragt uitgebroerd worden. Indien dit bederf nu de oorzaak van 't gewrogt zelve ware, zou 'er dan niet uit moeten volgen, dat de Putrefactie van welke Lighaamen ook altoos gelvke weezens moest voortbrengen? of ten minsten onbekwaam zyn, om geduurig en onveranderlyk het zelfde weezen, uit de veronderstelde zaak, voort te brengen; waar van wy immers dagelyks de blyken zien? By voorbeeld: uit Kaas of Vygen, de Myten: uit Regenwater, Raderdiertjes? enz. Hoe ongerymd zou het daarenboven zyn, te onderstellen, dat de verrukkelykste schoonheid, het onnaspeurlyk Maakzel, de wonderbaare volmaaktheid, niet tegenstaande de onbegrypelykste kleinheid, van zommigen deezer weezens, van het blinde Lot zouden afhangen! Zulke en veele andere Redenen hebben de Natuurkundigen, met regt, doen besluiten, dat kleine voor 't oog onzigtbaare Vliegjes, overal door de Lucht zweevende, zo op de plantgewassen, als in de wateren, waar zy slegts een bekwaam voedsel voor hun geslagt aantreffen, Eiertjes leggen. Dat de zoorten, die hier uit in menigte voortkoomen, voor een tyd inwoonders der wateren zynde, na veranderd te weezen, weder bewooners
des aardryks worden; en altoos weezens van hunnen eigen' aart voortbrengen, gelyk de zaaden hunne Gewassen. Zeer gemakkelyk valt dit gevoelen op te helderen, met het voorbeeld,
| |
| |
dat de Muggen ons verschaffen, en een ieder, met het bloote oog, kan waarneemen. Wie weet niet, dat uit het Eytje van eenen Mugge, by toeval in 't water gevallen, eerst een Wormpje, of Made, daarna een ruighairig Waterdiertje, hebbende een wonderlyk Hoofd, vervolgens eene vliegende Mug, en dus een Bewooner van een gansch ander Element, hervoort koomt? De Natuur is altyd gereed, om Insecten van allerlei slag en aart voorttebrengen. De Zomerwarmte en de eerste Trap van bederf zyn haar byzonder behulpzaam. De Diertjes, die geen Eiertjes leggen, maar onmiddelyk voortteelen, worden zekerlyk door den Wind vervoerd, en van de eene plaats tot den andere voortgeplant, daar ze te vooren nooit waren. Ik heb, omtrent dit Stuk, eens eene waarneeming gedaan, met Raderdiertjes, die wy maar in zommige Looden gooten aantreffen. By het uitdroogen der vuiligheden in die gooten, na een langduurig droog weder, rollen zy zich in 't rond, en blyven in dien staat, tot dat die vuiligheden weder door den regen bevogtigd worden; wanneer zy als op nieuw leeven en zig beweegen. Ik bragt een gedeelte van deezen gansch droogen Modder, op een looden Platje, daar ze te vooren nooit waren; en zy teelden wel dra in menigte voort. Zulks doet my besluiten, dat de wind niet minder bekwaam is, om dit uit te voeren. De Myten, die doorgaans menigvuldige Bewooners der Kaaswinkels zyn, kunnen, indien ze zig al niet op de Kaas onthielden, ook zeer gemakkelyk overgevoerd worden naar plaatzen, daar ze te vooren nooit waren. De Vliegen verspreiden dus haar Geslagt door middel hunner Vleugelen; wy zien hoe dat ze, op Vleesch of Edamsche Kaas, Eieren leggen; hoe die Eieren Maaden, en die Maaden wederom Vliegen worden, welken desgelyks hun Geslagt voortplanten.
't Is waar, de Heer baker leert ons, dat de Aaltjes in de Styfzel levende Jongen baaren; 't welk een Engelsch Heelmeester james sherwood en de Heer needham 't eerst ontdekten; dat Hy zelve, uit één Aaltje, honderd en meer Jongen zag voor den dag koomen; daar hy bekennen moest voor deezen van verbeelding geweest te zyn, dat die Aaltjes in Vliegjes veranderden. 't Is uit dien hoofde by den Heer baker twyffelagtig, hoe deeze Aaltjes in de Styfzel koomen. Zo men wilde onderstellen, dat ze in de Tarwe geweest zyn, waar uit de Styfzel gemaakt is, dan komt het hem ongeloovelyk voor,
| |
| |
dat ze door de kooking der Styfzel niet gestorven zyn. Wil men liever denken, dat deeze Aaltjes zo wel leevend- als eijerbaarende Diertjes zyn, dan is zulks, volgens zyne meening, eehe al te ongewoone byzonderheid, om, zonder het sterkste bewys voor derzelver waarheid, aangenomen te worden. Zie baker, Nuttig gebruik van 't Microscoop III. Hoofdst. Maar gemerkt 'er in de Tarwe, op de Akkers, zeer veele Koornairen gevonden worden, welker Graankorrels dezelfde Aaltjes voortbrengen, zo vinde ik naauwlyks rede, om te twyfelen, hoe die Aaltjes in de Styfzel koomen. Zou ik niet mogen denken, dat deeze Diertjes in de gesteldheid van hunne Natuur iets bebben, waardoor ze zig zo wel voor de Hitte van 't Kookend Water, als voor die van de verschroeiende Zonnestraalen op het Veld kunnen beschutten? Te meer nog, daar zommigen waargenomen hebben, dat deeze Diertjes, na dat hun Leeven, in daar toe bewaarde Korrels, den tyd van vier Jaaren scheen stil gestaan te hebben, door 't bydoen van vogten, tot hunne voorige werkzaamheid konden hersteld worden. Ik heb hier een voorbeeld van in de Raderdiertjes Als men den droogen Modder van een Looden Plat den geheelen Winter bewaart, in den Zomer gansche dagen in de Zon, in eene wederomkaatzende Hitte legt, dan doet die Hitte deeze Diertjes niet sterven; maar ze kunnen geduurig, met byvoeging van Water, tot hunne voorige oeffeningen gebragt worden.
Wanneer men de dingen maar oppervlakkig beschouwt, zal men 'er dagelyks veelen vinden, die ons aanleiding geeven, om weder te keeren, tot het by alle oplettenden afgelegde gevoelen, dat de verrotting levende Schepzels voortbrengt. Gebrek aan lust of gelegenheid tot onderzoek, en de kleinheid der Schepzelen, veroorzaaken grootlyks, dat dit gevoelen, van ouds af aangekweekt, nog niet algemeen afgelegd is. Daar komt by, dat wy verkeerde vergelykingen maaken; wy branden ons aan Kookend Water; maar mogen wy hier uit dadelyk besluiten, dat het zo ook gelegen is, met deeze kleine Diertjes. Staat het nu al vast, dat de Natuur der Insecten of derzelver Eiertjes aan de onze volkomen gelyk is? Wie weet met weike Harstagtige Eigenschap zy voorzien en omwonden zyn, tegen de Hitte? - Is ons intusschen een diergelyk verschynzel te diep, en zyn 'er nog anderen, die wy niet doorgronden kunnen; het behoort ons
| |
| |
veel eer aan te spooren, om alles nader te onderzoeken, dan ons te beweegen, om tot ongerymde onderstellingen over te gaan. Het strekke dan, om ons oog te slaan op de bepaaldheid onzer Kennisse, en te zien op de oneindige Wysheid van Gods Almagt. Wie zal ons, (om hier van slegts eenige staaltjes op te noemen,) by voorbeeld, verklaaren, hoe de groene Luisjes, die wy agter op de bladeren der Bessen- en van andere Boomen vinden, van 't eene tot het andere Zaisoen in weezen blyven, en hunne zo allertederste Lichaamen voor de strengheid der Vorst en Wintervlaagen behoeden? Wie zal ons uitleggen, hoe de Diertjes in 't Mannelyke Zaad koomen? Hoe in de Hoofden der Schaapen en Harten, Wormen gevonden worden? De Heer ruysch immersontdekte verscheidenzoorten van Wormpjes in de Beenderen, Herssenen, Nieren, Galblaas, Lever, enz. Wy kunnen 'er niets zekers van zeggen; maar 't is niet ongevoeglyk te stellen, dat derzelver Eiertjes, met het Bloed of de vogten omgevoerd, aldaar gebragt zyn; die zelfde Heer heeft óók Wormen gevonden in het bloed; te weeten: in de groote Slagader, onder het Hart. De Heer andry meent, dat Wormen te hebben, eene aangeboorene ziekte is; en dat de Eiertjes zelven, waaruit zulke Insecten voortkomen, te gelyk met alle de deelen van ons Lichaam oorspronkelyk zyn.
Hoe 't zy, 't is gansch niet onwaarschynlyk, of de aalswyze Wormpjes, in de holte des Lichaams van den Kikvorsch gevonden, hebben eenige deelen der ingewanden doorboord en zyn daar heen gekropen, of ze zullen, dat ik nog liever zou stellen, door de Circulatie, toen ze nog in de Eiertjes waren, daar heen gevoerd zyn. Het gevoelen, dat Gelyk altoos zyns Gelyk, en 't beders geen Levendige Schepzels voortbrengt, is van zo voortreffelyke als yverige Wysgeeren beredeneerd: en 't stryd ook, tegen Natuur beiden en Reden, dat 'er een Geslagt zou kunnen zyn, zonder Voorouders, en een Lusthof van Boomen en Planten, zonder Zaaden. Ik hebbe myne bedenkingen daaromtrent, by deeze gelegendheid, te meer opgegeeven, of zulks ook anderen mogt aanspooren, tot het uitdenken van nadere proefneemingen, om zodanige verschynzels duidelyker te verklaaren.
Amst. den 5 May, 1778. |
|