Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 237]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Het verval van den openbaren, of gemeenschaplyken Godsdienst, in Nederland, ernstig tegengegaan.Heeft men, gelyk ik onlangs toondeGa naar voetnoot(*), maar al te veel reden, tot regtmatige klagten over de steeds doorbrekende Ongodsdienstigheid in 't algemeen, in ons Vaderland; men heeft ze zeker niet minder over het verval van den Openbaren Godsdienst in 't byzonder, en de onverschilligheid van 's Lands Ingezetenen daaromtrent; dat men niet ongegrond mag aanmerken, als eene der zigtbaarste uitwerkingen dier Ongodsdienstigheid. Zulks getuigen onze plegtige Godsdienstige Vergaderingen zo duidelyk, dat het eenen ieder, die nog eenigen lust heeft ter handhavinge van den Gemeenschaplyken Godsdienst, noodwendig in 't oog loope. - Hoe klein, hoe gering tog is het getal van hun, die 'er opzetlyk hun werk van maken, om den Openbaren Godsdienst by te woonen; in vergelyking van 't geen in vroegere dagen plaats had! Weleer blonk onze Natie uit, in het vlytig bywoonen van den Gemeenschaplyken Godsdienst. Men rekende het eene eer, niet slegts een Christen in naam te wezen, maar zulks ook met de daad in zyn geheele gedrag te toonen; en byzonder te doen doorstralen, door het naarstig waarnemen van den Openbaren Godsdienst. Dan in onze dagen waant men veel te verheven van geest te zyn, om zich daaraan te bekreunen. Men telt het meermaals onder de laagheden, onzer verstandige Eeuwe onwaardig, veel in de Kerk te gaan, en aldaar te hooren prediken. Dit is, zegt men, goed, voor menschen van een mid- | |
[pagina 238]
| |
delmatig verstand, van bekrompen begrippen; maar voor Luiden van een goeden smaak, van meer verstand en oordeel, is het van geene de minste nuttigheid. De waarheden, aldaar verkondigd, zyn hun te oud; ze zouden dezelven gaarne voor versleten willen houden: die waarheden behagen althans aan zulke verlichte verstanden niet. Schoon de Waarheid altoos een beminnelyk voorkomen hebbe, vele menschen steken 'er nogthans den walg van; en wat wel byzonder het Godsdienstige betreft, dat behoort, hunnes oordeels, zo gemeenschaplyk niet te geschieden. Men kan God, zeggen zy, even zo goed en beter t' huis dienen, dan in de Kerk; daar men 't veelal niet naar zynen smaak vind; en waarvan men, door vele voorkomende beletzelen, afgetrokken word. - Men kan t' huis zynen Godsdienst oefenen; 't is zo. Dog is het gemeenlyk niet ver van daar dat men het doet? Elk, die zo spreekt, vrage zich in gemoede af, of het niet eene loutere uitvlugt zy; of hy, den openbaren Godsdienst nalatende, en dit ter verschooninge inbrengende, in zyn huis wel immer den Godsdienst oefene? My dunkt, ik houd my vry wel verzekerd, dat zulke menschen, welken weinig of niet ter Kerke gaan, den Openbaren Godsdienst zelden of nooit bywonen, dat zulke menschen, zeg ik, in hunne huishoudelyke en byzondere Godsdienstoefeningen, doorgaans zeer slordig, onverantwoordlyk nalatig zyn. Ja 't komt my voor, dat ik op goeden grond wel een stap verder mag gaan, en beweren, dat 'er by dit slag van menschen, op welken ik tegenwoordig het oog heb, inderdaad geen Godsdienst huisvest. Naar myn inzien kan een mensch, die maar eenigen lust heeft, om Godsdienstig te leven, den Openbaren Godsdienst met geen onverschillig oog beschouwen; hy kan omtrent dit allergewigtigst stuk niet onagtzaam zyn; hy kan het zelve niet verwaarloozen. Maar zy, in wier hart gene gronden, gene beginzels van Godsdienst huisvesten, die zullen, niet dan met dwang, met grooten weerzin, tot de verkondiging van Gods woord komen; en daar zynde, zullen zy zich onder het gehoor magtig vervelen. My dunkt, dat de beste proef, om iemands Liefde tot den Godsdienst in 't gemeen te onderzoeken, is, of hy ook eenigen lust doe blyken, om den Openbaren Godsdienst by te wonen, en te hel- | |
[pagina 239]
| |
pen vieren. Is iemand daaromtrent afkerig, spreekt hy 'er met geringagting van, men kan zich veilig verzekerd houden, hy moge voorwenden, wat hy wil, 'er huisvest gene ware liefde Gods in zynen boezem; de Godsdienst, welken hy verrigt, verdient dezen schoonen naam niet, om dat zyn hart ongevoelig, koel en onverschillig blyft. - Het zelve mag men ook besluiten van hun die veelal, met kleinagting, van de Leeraars spreken, en 'er roem op dragen, dat zy zich weinig bekreunen, of 'er Leeraars zyn, dan niet; die, wat hun belangt, het zonder Predikanten zouden kunnen stellen. - Dusdanige Lieden, zy mogen met hun verstand willen brilleren, zy benadelen den Christelyken Godsdienst niet weinig; en zyn, mag ik myn gevoelen regt uit spreken, schadelyker, dan openbare Deïsten. Want de Godsdienst, welken zy bezitten, is in den grond eenige trappen minder dan die der Deïsten zelven, of te minsten, zy oefenen volmaakt de practyk der Deïstery, hoe zeer zy 'er in hunne theorie van verschillen. 't Is my bekend, dat 'er onder de zulken gevonden worden, die veel weten in te brengen tegen de wyze van prediken, en Godsdienst-oefenen; die magtig veel te bedillen hebben op de Leeraars en hunnen dienst; die om de verschillende wyzen van Openbare Godsdienstoefening den gehelen Openbaren Godsdienst veronagtzamen. Dan ik ben niet minder verzekerd, dat het doorgaans zulke menschen zyn, die zich, door eene gewaande geleerdheid vervoerd, magtig veel op hunne bekwaamheden laten voorstaan; en meer met hunne waanwysheid dan met den Godsdienst raadplegen. Ook vind men 'er niet weinigen, die over hunnen Leeraar, deszelfs werk en bediening klagen, zonder de vereischte kundigheden te bezitten, om 'er over te kunnen oordelen. 't Is niet zeldzaam duidelyk te bemerken, dat ze slegts praten, om dat ze hooren praten; en meer uit de Kerk blyven, om dat zy geen lust tot den dienst van God hebben, dan om dat zy juist bekwaam zyn, om recht te kunnen oordelen, over den aart van de bediening der Leeraren. Midderwyl wil ik in genen dele ontveinzen, dat de verschillende manieren van Openbare Godsdienstoefening veel nadeels aan den Godsdienst toebrengen; de menschen in verscheiden opzigten slingeren, en maar al te | |
[pagina 240]
| |
veel, met enige schynbare reden, te rug houden van den Openbaren Godsdienst by te woonen. Ik wil derhalve niet ontkennen, dat de klagten, welken men daarover vaak hooren moet, maar al te gegrond zyn. Het ware te wenschen, dat men, omtrent de wyze van Openbare Godsdienstoefening wat eenpariger dagte. Want by velen is dit onderscheid zo groot, dat het geenszins onopgemerkt kunne blyven, of met een volkomen genoegen van de eene en andere zyde aangehoord worden. Komt hier by dan nog partyzugt, zo word het verschil nog grooter, en 't gevolg daarvan neemt toe in schadelykheid; dat alle Leeraars behoort te noopen, om tegen zulke verkeerde handelwyzen, die den Openbaren Godsdienst benadelen, op hunne hoede te zyn. - Hoe men ook over de beste Openbare Godsdienstoefening moge denken, dit dunkt my staat vast; men kan nooit te eerbiedig, te deftig, te éénstemmig, te vreedzaam in den Gemeenschaplyken Godsdienst verkeren. - Leeraars, die 'er oneerbiedig in te werk gaan, brengen geen geringe blaam, of kleinachting, maar zelfs eene groote veragting op denzelven. Wat vereischt 'er meer eerbied, meer ontzag, dan de Godsdienstige verschyning voor den oneindigen God; den Heer van 't Heelal; den Beschikker van ons geluk en ongeluk; den Bepaler van ons leven en dood; die in majesteit en heerlykheid ver verheven is boven alle de denkbeelden van stervelyke menschen? - Moet het niet by velen natuurlyk tot minagting van den Godsdienst strekken, als men op den kanzel eene taal laat hooren, welke men, by 't aanspreken van een fatzoenlyk Man, niet zou durven gebruiken? Wanneer een Leeraar, zelfs in zyne gebeden tot God, zich opzetlyk bedient van spreekwyzen en manieren van voorstellingen, die, ver van deftig te zyn, uit eigen aart, door derzelver laagheid, de eer, en 't aanzien van 't Opperwezen kwetzen, of althans den Toehoorder oncerbiedigheid inboezemen; en veeleer zynen lust tot spotten opwekken, dan hem tot eerbied en ontzag bewegen? - Wie weet wyders niet, hoe nadelig het voor den Godsdienst zy, denzelven niet eenstemmig te vieren? 't Is waarlyk met geen woorden uit te drukken, welk eene verwarring zulks moet veroorzaaken, by alle de zodanigen, die niet slegts uit sleur ter Kerke gaan, maar God met hun verstand dienen; en | |
[pagina 241]
| |
welk een schadelyken invloed zulks moet hebben, op menschen, welken niet recht Godsdienstig zyn. En eindelyk, hoe noodzaaklyk is 't, dat een Leeraar in den dienst van God vreedzaam en zagtmoedig verkere? Hy tog behoort allerwege de voetstappen te drukken van zynen zagtmoedigen Meester, die zo veel gedulds oefende in zyne omwandeling op Aarde; wiens prediking liefde en vrede was; die den verkeerden met zagtmoedigheid leidde; den afgedwaalden vriendelyk op den rechten weg poogde te brengen, en te rug trok met koorden van liefde; die omtrent den onrechtzinnigen geen onverzoenlyken haat deed blyken, maar hem, met eene verstandige overtuiging, zagtmoedig leerde. Hoe vele misvattingen hadden de besten zyner Vrienden, de verlichtsten zyner Jongeren niet, omtrent het geen zyn Koningryk betrof? Hoe dwaas oordeelde men dikwerf over zyne Leer, en den aart van 't Euangelie? Dan, wel verre van denzulken harde woorden toe te spreken, hen te haten of te verdoemen, wendde Hy, met de grootste lydzaamheid, alle poogingen aan, om hun de gezondste begrippen in te boezemen. Zulk een treffend voorbeeld heeft een Leeraar, in 't bestier zyner Gemeente, te volgen. Met liefde, zagtmoedigheid, en eene vreedzame gemoedsgestalte zal hy groote dingen ten voordele van den Godsdienst uitwerken; waartegen een bitter, een haatdragend, een vervolgzugtig Leeraar den menschen een afkeer tegen den Godsdienst inboezemt. Men verschoone my dezen uitstap; dezelve is, ik beken het, wat groot; maar 't gewigt der zake heeft my als vervoerd; en ik vlei my by velen des te ligter verschoning te zullen verwerven, om dat het belang van den Godsdienst zelve voor my pleit. Immers zyn de onagtzaamheid van eerbied in den Godsdienst, de laagheid van taal op den kanzel, de verwaarloozing van eenstemmigheid in onze Gemeenschaplyke Godsdienstoefeningen, en de bittere partydigheid in 't voorstaan zyner gevoelens, aan te merken als zeer voorname bronen, waaruit de verflauwing en verwaarloozing van den Openbaren Godsdienst voorvloeit. - Dan, om weder ter zake te komen, schoon ik al toesta, dat men grond moge hebben, om over deze of gene gebreken in de bediening der Leeraars te klagen; schoon ik het wenschlyk agte, dat de uitoefening van den | |
[pagina 242]
| |
Openbaren Godsdienst veelal op eene betere leest geschoeid ware, met dit alles egter beweer ik, dat zulks den mensch geenzins ontheft van zyne verpligting, om den Openbaren Godsdienst by te wonen. Want, wat men ten dezen opzigte voorwende, men kan, indien men 't stuk eenigzins ernstig overdenke, niet wel onkundig zyn, van de noodzaaklykheid, om God openbaar en gemeenschaplyk te dienen; elk een moet zyne verpligting daartoe terstond ontwaar worden, zo dra hy slegts weinige ogenblikken op dit onderwerp wil doordenken. Vóór dat God zyn oud Bondvolk, Israël, tot zyn eenig Volk, van onder alle de Natien der Wereld had afgezonderd; vóór de plegtige instelling van den ouden Wettischen Godsdienst, had men des Heren naam al beginnen aan te roepen, dat gewislyk in 't openbaar en op eene gemeenschaplyke wyze geschiedde. Dog by uitstek had zulks ten plegtigste plaats, na dat Israël, de slaafsche dienstbaarheid van Egypte verlaten hebbende, op eene wonderbare wyze in veiligheid gebragt was. Toen immers gaf God dit Volk bepaaldlyk te kennen, hoe Hy van het zelve begeerde gediend te worden. Met welk. een aantal van plegtigheden, met welk eene statelykheid was die Openbare Godsdienst der Joden ingerigt! Naar 's Heren uitdrukkelyk bevel moesten zy den Sabbath gemeenschaplyk onderhouden: op den Sabbath des Heren hielden zy hunnen Openbaren Godsdienst. Van dezen was het genen Jood geoorloofd zich te ontrekken. Dan mogt men geen hand aan eenig dienstwerk slaan: de gansche Natie moest dien dag eenparig vieren. Aan dit gebod heeft het Joodsche Volk door alle tyden heen gehoorzaamd; tot op dezen huidigen dag toe, vieren zy hunnen Rustdag nog gemeenschaplyk; en oefenen op denzelven hunnen Openbaren Godsdienst gemeenschaplyk uit. - De Jooden hebben van voor lang hunne Synagogen, in welken zy vergaderen, en den dienst des Heren verrigten; waar in zy het Volk leren en gezamentlyk God dienen: met dat oogmerk vergaderen zy, nog heden, pligtstatig in hunne Synagogen byeen. Zy hebben hunne Rabbynen, die de Wet van Mozes en de Propheten lezen en uitleggen, en met het Volk opgaan, om den God van Israël te dienen. Het blyde Euangelie begon zo dra zyn heugelyk licht niet te verspreiden, of de Christenen vergaderden insgelyks te zamen om God te dienen. Hun groote Leer- | |
[pagina 243]
| |
meester was hun daar in voorgegaan. Hoe vele Leerredenen heeft Hy in het openbaar niet uitgesproken, voor eene groote schare, en met dezelve den Openbaren Godsdienst gevierd? Hy predikte geloof en bekering. - De Jongeren van Jezus drukten de voetstappen van hunnen grooten Meester. Hy had geleerd in den Tempel, een Gebouw, een Huis Gods, geschikt ter handhavinge van den openbaren dienst des Heren. Hy had ook geleerd en gepredikt in het open Veld. Dit voorbeeld volgden zyne Discipelen. Nu leerden zy eens in den Tempel; dan predikten zy het Euangelie op de straten, ten aanhooren van de gehele Wereld; en op een anderen tyd verrigtten zy hunnen gemeenschaplyken Godsdienst in byzondere huizen, wanneer zy de vervolging der verbitterde Jooden vreesden. Toen de Leer van Jezus, op den grooten Pinxterdag, plegtig lingewyd wierd, waren zy allen eendragtiglyk byéén, byéén om hunnen Openbaren en gemeenschaplyken Godsdienst te houden; op eenen tyd, wanneer het gansche Joodsche Volk ook zamen kwam, om zynen God het Pinxterfeest te vieren, om den plegtigen Godsdienst gemeenschaplyk te verrigten. Vervolgens is de eerste dag der weke, inzonderheid, tot eenen dag afgezonderd, om op den zelven den Openbaren Godsdienst te oefenen; de eerste Christenen hebben des te liever dezen dag verkoren, om dat de Heer Jezus Christus op den zelven van den dood verrezen, en den donkeren Grafkelder uitgetreden is. Mogelyk heeft men dezen dag te meer bepaald, tot het vieren van den Christelyken Godsdienst, om dat het, daar de Wettische Bediening nu plaats maakte voor de Euangelische, min voeglyk zyn zou, dat wy onze plegtige Godsdienstige byéénkomsten hielden, op den zelfden dag, waar op de Joodsche Sabbath, die nu afgeschaft is, gevierd word. - Van het begin der Stigting van den Christelyken Godsdienst, tot op heden, zyn deze Godsdienstige Vergaderingen onder de Christenen gehouden; waar in zy hunnen Godsdienst predikten en leerden. Hier uit zyn allengskens alle de byzondere Gemeenten der Christenen voortgekomen, welke gezamentlyk dit loflyk voorbeeld gevolgd zyn, en den Christelyken Openbaren Godsdienst gemeenschaplyk gevierd hebben. Tot heden toe heeft dit voortreffelyk gebruik onder | |
[pagina 244]
| |
ons, en alomme in 't Christendom, plaats. By alle Volkeren, die de Leer van Christus belyden, is men gewoon eenen dag, en wel den eersten dag der weke, af te zonderen; en dien Gode toe te wyden. Deze dag is plegtig geschikt, om den Allerhoogsten gemeenschaplyk en éénpaarig te dienen en groot te maken; om hem, door 't zingen van Psalmen en 't uitspreken van Gebeden, te looven, te danken en te verheerlyken; mitsgaders om op dien dag onderwezen te worden in de Verborgenheden des Heren; ten einde te leren, welke de weg is, om met God in Vriendschap te geraken; en dien wy bewandelen moeten, om in de Gewesten der Gelukzaligheid aan te landen. - Tot zulk een plegtig gebruik is deze dag afgezonderd; ter begunstiginge hiervan, doet men, onder ons, op denzelven ophouden, allerlei zoort van bezigheden, handwerken en bedryven; veroorloovende niets, dan het geen zeer noodzakelyk is, en de mensch onvermydelyk behoeft; ten einde de Godsdienst ongestoord, en des te geschikter geoefend zou kunnen worden. - Behalven dezen eenen dag, heeft men ook nog andere dagen, op welken men Godsdienstig zamenkomt. - Dan, nadien het elk een niet by kan brengen, dagelyks den Godsdienst by te woonen, heeft men den Zondag alleen, by uitstek, daar toe bepaald, en hieromtrent de vereischte schikkingen gemaakt; ten einde een ieder zich, op dien dag ten minsten, tot dit allerheilzaamst, tot dit allernoodzaaklykst werk zoude schikken. Met dit alles is het ondertusschen zeer ver van daar, dat men een algemenen lust onder de menschen bespeurt, om dien bepaalden dag tot dit allernuttigst oogmerk te besteden. Hier over vallen zeer algemene klagten; en ze zyn in waarheid zo gegrond, dat ze van geen mensch tegengesproken kunnen worden: te minder, daar 't niet wel anders kan zyn, of men moet ten volle overtuigd wezen van de noodzakelykheid der openbare Godsdienstoefeninge. Elk vrage het zyn eigen hart, zyn eigen gewisse; onze Gewetens zyn zo veel als zekere Godspraken, die in dit geval niet wel feilen kunnen; en onze harten zyn zo veel als de Tempels van den Godsdienst. Die zelfde harten, die zelfde gewetens getuigen, en zeggen ons elken stond, dat God openbaar en gemeenschaplyk gediend moet worden. Zy overtuigen ons van de volstrekte | |
[pagina 245]
| |
noodzakelykheid onzer pligtsbetragting; die voor ons van 't uiterste nut is, en waaruit het oneindig Wezen geen het geringste voordeel trekken kan. God is en blyft de eeuwige, de oneindige, de almagtige, de volzalige God; zyne zaligheid zou niet gestoord noch verminderd worden, alschoon Hy van geen sterveling eenigen dienst ontvinge. Al het voordeel, dat uit den Godsdienst te trekken is, komt alleen op den mensch: het daar uit voortvloeiende heil raakt ons, en ons alleen. Het raakt, dat hooger klimt, een stuk van het alleruiterste gewigt; het raakt ons eeuwig behoud; niet slegts een geluk, dat besloten is binnen den kring van eenige jaren, binnen den kring van eenige eeuwen, maar een geluk, dat, in de onbeperkbare Eeuwigheid, eindeloos zal beklyven, en bestendig toenemen. Hoe is 't mogelyk, zou men zeggen, dat een mensch, een redelyk wezen, met rede, verstand en oordeel begaafd, hieromtrent onverschillig zou kunnen zyn! Hoe is 't u mogelyk, ô Mensch, zulks te wezen, in een geval, het welk u niet alleen van naby raakt, en u voordeel kan aanbrengen; maar 't welk u zo van naby raakt, dat 'er uw eeuwig behoud, uw eeuwig welzyn, uwe eindelooze zaligheid aan verbonden is; en daar het verwaarloozen van uwen pligt u dreigt met een eeuwig verderf, met eene eeuwige rampzaligheid! - Het is maar al te zeker, dat men, dus doende, het dierbaarste te schandeloos verwaarloost en te roekeloos waagt. Is 'er wel eenige grond, om te kunnen vertrouwen, dat wy in Gods gunst zullen delen, wanneer wy ons zo weinig aan Hem laten gelegen liggen; wanneer wy zynen Dienst verwaarloozen en gering agten. Beslommerd door de bezigheden, bekommerd, alleen bekommerd over de goederen van deze Wereld, over aardsche schatten, die haast voorbygaan, over eer, grootheid en aanzien onder de Volken, worden wy vaak afgetrokken van het geen ons bestendig geluk, onze eeuwige zaligheid betreft. Wy zyn inderdaad al te veel gesteld op de goederen van dezen tyd, op het geen de Wereld uitlevert; en deze bezigheid houd ons te rug, van op den dienst des Heren te denken. - Dan dit is 't niet alleen; wy worden niet slegts door onze bezigheden, door 't bejagen van aardsche goederen, van den Godsdienst afgetrokken; zulks zou nog eenigermate ver- | |
[pagina 246]
| |
schoonelyk mogen schynen; om dat 'er onze tydlyke welvaard aan verbonden is: maar de meesten laaten zich nog op eene veel schandelyker wyze wegslepen. - Zy geven zig over aan vermaken, en wellustigheden, die de zeden bederven; en vele menschen zeer ras van hunne aardsche goederen ontzetten; hen in den tyd zelfs ongelukkig maken; hen en hun gansch Huisgezin, Vrouw, Kinderen en Naastbestaanden in een poel van jammeren storten; die de gezondheid ondermynen; en een drom van jammerlyke wederwaardigheden op den mensch afzenden. - Deze vermaken, die wellustigheden, waar aan men, eens aan dezelve overgegeven zynde, zo verslaafd geraakt, dat het Leven zonder dat genot een bittere last worde; dezen trekken niet weinig menschen af van hunnen pligt. Hier door geraakt de Godsdienst, welke hen, in 't bejagen der Wellusten en Vermaken in den weg staat, in kleinachting. Dit veroorzaakt by velen, indien zy nog eenigen agt slaan op hunnen tydelyken welvaard, en hunne aardsche bezigheden nog eenigermate ter harten nemen, dat ze den tyd, ter handhavinge van den Openbaren Godsdienst geschikt, gebruiken, om zich te vermaken; dewyl zulks gevoegelykst geschieden kan, op zodanig eene dag, op welken de gewoone en dagelyksche bezigheden 'er het minst by lyden; zo dat men 'er gene of weinige schade by hebbe. - By andere menschen is de eene dag als de andere. Voor dezulken, die zich ten eenemaal verslaafd aan de Vermaken en Wellusten over geven, is 'er geen tyd om aan eenigen, veel minder aan den Openbaren Godsdienst, te denken. Zy leven alleen om zig te vermaken, om aan de lusten van hun bedorven hart den ruimen teugel te vieren. Is de mensch dan enkel voor de aardsche wellusten geschapen, of voortgebragt, om door Wereldsche bezigheden weggesleept te worden? Is hy enkel in de Wereld gekomen, om ras vergankelyke goederen te vergaderen; die vaak zo schielyk verdwynen, als zy vergaderd zyn? Zou dit het oogmerk kunnen wezen van een Alwyzen Schepper? Zou hy zulke voortreffelyke Schepzelen tot zulk een laag en onedel einde voortbrengen? - Dit zeker was den Schepper onwaardig! - Neen; wy zyn gewis tot veel edeler oogmerken geboren; en om daar aan te voldoen, moeten wy 'er ons | |
[pagina 247]
| |
werk van maken, om den pligt, welken wy aan Gode verschuldigd zyn, dat is Godsdienstig te wezen, en den Openbaren Godsdienst naarstig waar te nemen, met ons gehele hart te betragten. Wy moeten leven tot nut en voordeel van onzen Evenmensch, en ons eigen welzyn, ons eigen geluk nooit voorbyzien, nimmer uit het oog verliezen. Deze twee laatstgemelde pligten zullen wy betragten, als wy in waarheid werk maken van den Godsdienst. Hier door zullen wy nuttige en voortreffelyke leden der Maatschappy wezen; terwyl zy in tegendeel de zamenleving ten uitersten nadelig zyn, welken dien grooten pligt, aan hunnen Schepper verschuldigd, veronagtzamen; eene, voorwaar, onverantwoordelyke misdaad, die met eeuwige, met eindelooze elenden geboet zal worden! - Hoe een gering gedeelte van ons leven, hoe weinig tyds, is hier toe geschikt! In een gansch jaar zyn 'er slegts twee- en vyftig dagen by uitstek geschikt, om gemeenschaplyk God te dienen. En zulk een geringe tyd is nog te veel voor eene groote menigte, om aan hun eeuwig geluk te arbeiden; te veel voor zulke ernstige bezigheden Welk een onverschoonlyk, welk een onverantwoordelyk gedrag, wat uitzinnigheid is dit! zal men op eenigen grond kunnen hoopen, dat God, aan wien men zich zo weinig bekreunt, zich zal laten gelegen leggen, om denzulken, die zo ver hunnen pligt vergeten, eenige gunst te bewyzen. Welk een naar, welk een jammerlyk vooruitzigt! - Hoe vrezelyk moet het uiteinde zyn, hoe allerverschrikkelykst voor den zodanigen de ontzaggelyke Eeuwigheid! Ziet daar, hoe men met reden te vrezen hebbe, dat het lot derzulken, die, verslaafd aan de Wellusten of overgegeven aan het bejagen der aardsche goederen, veelal den Openbaren Godsdienst verwaarloozen, ten uiterste betreurenswaardig, allerjammerlykst wezen zal. Maar is dit waarheid, nog onverschoonelyker, nog oneindig onverantwoordelyker is het gedrag van hun, die, schoon zy niet geteld zouden willen worden onder het getal der Delsten, nogthans met den Openbaren Godsdienst, en deszelfs Bedienaren, ja met allen, die 'er een hogen prys op stellen, openlyk den spot dryven. Ik heb meer dan eens zulke lieden ontmoet, die, als zy in eenen lugtigen luim eens regt aartig willen wezen, durven spotten, met al wat heilig | |
[pagina 248]
| |
is, met den Godsdienst, met de Openbaring, en met derzelver Leeraren. Ik heb zulke aartige kwanten, by alle gelegenheden, dezelfde aartigheden een en andermaal hooren herhalen; en opgemerkt, dat zy, als zy van niemand toegejuiehd wierden, zich zelven den lof toezwaiden, en om hunne ryke vindingen hartelyk lachten. Ondertusschen heb ik, dank zy den Hemel! hoe zeer zy met zichzelven ingenomen waren, nooit om zulke aartigheden kunnen lachen, maar dezelve verfoeid, en als de uiterste laagheden beschouwd; terwyl ik ook hen, die ze toejuichten in denzelfden rang plaatste. - Hoe veel nadeels zulk zoort van menschen den Godsdienst toebrenge, en hoe veel schadelyker zy voor den Godsdienst zyn, dan de openbare Deïsten zelven, heb ik reeds in deze Verhandeling doen zien. - En als men dit in agt neemt, kan men niet nalaten de regtmatigheid der klagten over dezulken te erkennen; daar zy de voorname oorzaken zyn, van de nog gestadig toenemende lauwheid, en verflauwing, in 't waarnemen van den Openbaren Godsdienst. Zy blussen in vele eenvoudige lieden, vooral in de zulken, wier harten aardschgezind zyn, en haken om de Wellusten dezer Wereld natejagen, al den lust tot den Godsdienst, alle de nog overig zynde grondbeginzels, ten eenemale uit. Zy maken langs dien weg vele tot slegte Christenen, tot onnutte, en nadelige Leden voor de Maatschappy. - 't Is niet te zeggen, hoe nadelig, hoe schadelyk dusdanige voorbeelden zyn; hoe schielyk zy aanhang krygen; en hoe velen terstond gereed zyn, om hen na te volgen. Zulks heeft te meerder invloeds, om dat men 't veelal aanziet voor eene nieuwe, eene verlichter Wysgeerte, dan die der ware Christenen; voor eene Wysgeerte, meer geschikt naar de hedendaagsche wellevendheid; meer overeenkomstig met den zogenoemden verbeterden smaak; meêr ingerigt naar de gemene bevatting van onze wellevende Eeuw, waar in men de eenvoudige waarheid voor veel te laag houd, om op den duur omhelsd te worden. Dan uw lot, ô Mensch, tot welke dezer soorten gy ook te brengen zyt, is beklagenswaardig. Men late zich, met veragting, met versmading van den Godsdienst, en vooral met eene koele onverschilligheid den Christelyken, den Openbaren Godsdienst beschouwende, | |
[pagina 249]
| |
geheel en al overgeven, aan de beslommeringen der Wereld, en 't najagen van aardsche goederen. Men late zich verslaven aan de vermaken, aan de Wellusten van het vleesch. Of men late zich, dat ik nog onverantwoordelyker noem, leiden, door de nieuwe Wysgeerte onzer bedorven Eeuw, die, helaas! van onze nabuuren tot ons gekomen, zo veel ingang vind in de harten myner Landsgenooten. - Laten deze verkeerde begrippen uwe harten vervullen, vermeesteren, geheel overmeesteren! Zegt my, gy die den Godsdienst veragt, die den Openbaren Godsdienst zo vaak verwaarloost, ter oorzake dat gy u dermate inwikkelt in de beslommeringen van dit leven; zegt my in ernst welk is de grond van uw vertrouwen? Aardsche goederen, schatten, rykdommen, eer en aanzien in de Wereld; alle deze goederen, die gy zo ieverig bejaagt, hebben gene bestendigheid. Zy verlaten u éénmaal, of gy moetze op het onverwagtste verlaten. Hebt gy dan op dezelve uwe eenige hoop, uw vertrouwen gevestigd? wel, ziet daar, het gansche gebouw uwer verwagting op éénmaal ingestort; en gy hebt niets overig dan een jammerlyk vooruitgezigt, van een eeuwig ongeluk, dat u zo, zo ogenblikkelyk staat te treffen! - Zegt my, gy die den Godsdienst, den Openbaren Godsdienst aan de vermaken dezer Wereld, aan de Wellusten der aarde, opoffert; zegt my in ernst, welk is de grond van uw vertrouwen? Schielyk, met snelle vleugelen, vliegen de tyden, de dagen, de ogenblikken van vermaak daar henen, en alles wat zy nalaten, is, in het hart, een volmaakt ydel; dat vervuld word met kwelling, met droefenis, met hartzeer; en, in het Lichaam, een aantal van ongemakken, die het leven smertlyk, allerverdrietigts en kort maken. En ten laatste doet dit alles den mensch, by 't afloopen zyner dagen nederstorten in een eeuwigen poel van jammer en elende. Zegt my, eindelyk, gy, die niet slegts onverschillig zyt omtrent den Godsdienst, maar die in uw hart een doodlyken afkeer hebt, van al wat den naam van Godsdienstig draagt; die met al wat heilig is opentlyk den spot durft dryven; zegt my in ernst, welk een grond van hoope hebt gy? welk een uiteinde kunt gy u voorstellen? Hoedanig zal uw lot zyn, dan wanneer dat ogenblik verschynt, dat de dood zynen voet | |
[pagina 250]
| |
binnen uwen drempel zet; wanneer hy uwe vege Legerstede nadert; wanneer hy u in zyne vernielende armen grypt, en den laatsten adem, uit uwen stervenden, en snikkenden hals, over uwe doodsche lippen drukt? - Zegt my in ernst, hoe zal dan uw hart gesteld wezen? Of liever, laat ik het u zeggen, en u onder 't oog brengen. Een vooruitzigt op eene allerjammerlykste rampzaligheid zal het klamme doodzweet uitpersen! uwe ziel zal verscheurd worden op ieder denkbeeld van de eeuwigheid; tot dat gy eindelyk in dezelve overgaat om nimmer een enkel ogenblik van geluk meer te smaken, maar in eeuwigheid rampzalig te zyn. Zulk een jammerlyk lot hebben de veragters van den Godsdienst, naar luid der Openbaringe, te wagten. Ongetwyfeld zal het den eenen veel zwaarder, dan den anderen te verantwoorden vallen: den baldadigsten veragteren zal zekerlyk het zwaarste lot treffen: en zy, die het meeste licht ontvangen hebben, zullen het meest te verantwoorden vinden. Dan wie is de mensch, die eene vaste eene gegronde hoop in zynen boezem kan voeden op een bestendig geluk, op eene strelende, eene eindelooze Gelukzaligheid? Het is alleen de Godsdienstige man, het is de ware Christen. - De Christelyke Godsdienst, van den Hemel gedaald, leid ons, langs den weg der Volmaaktheid, tot ons waar en in eeuwigheid bestendig geluk. De Christelyke Godsdienst houd ons geduurig voor oogen, al wat groot, al wat volmaakt, al wat gelukkig is. - De Christelyke Godsdienst trekt ons, tot de betragting van onzen pligt, door de eindelooze, de gadelooze liefde Gods, verworven door het dierbaar bloed van Christus, onzen eenigen Zaligmaker. - Alle de groote goederen, welke ons de Christelyke Godsdienst toezegt, sluiten in zich het denkbeeld van een eindeloos, van een stooreloos, volmaakt gelukzalig leven; voor altoos te genieten in de gewesten der Eeuwigheid. Mogten wy des, die den Christelyken Godsdienst belyden, verre uit onze harten verbannen eene al te overvloedige begeerte naar de Goederen dezer wereld; wier bezittinge tog de uitgestrekte begeerten onzer zielen niet verzadigen kan! - Mogten wy des verre uit onze harten verbannen de Wellusten, de iedele | |
[pagina 251]
| |
vermaken dezer Eeuwe, die den mensch zyne ware belangens doen verdertelen, de zeden bederven, en ongodsdienstig maken! - Mogten wy vooral verre uit onze harten verbannen de geringagting, de versmading van onzen schoonen Godsdienst, op dat wy niet ten eenigen tyde, met de uiterste wanhoop en vertwyfeling, in een eeuwig en rampzalig verderf storten? - Bestraal ons hiertoe ô Eeuwige Godheid! met het licht van uwen Heiligen Geest. Vervul onze harten met zuivere blydschap, met Godsdienstige beginzels. - Bewaar ons voor eene al te groote begeerte naar aardsche goederen. - Beveilig ons tegens de verlokkingen der wereld, die ons slaafsch zouden kunnen hegten aan dartele vermaken en verleidende wellusten. Vervul onzen boezem steeds met eenen blakenden yver en eene vuurige begeerte naar uwen Dienst. - Doe ons op u, in Christus, vertrouwen; op dat wy, met eene vaste hoope vervuld, in de eeuwigheid vertrouwend mogen instappen; en aanlanden in de gewesten der eindelooze Gelukzaligheid! c.v.d.g. |
|