Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAanmerkingen over den invloed der lugt op de planten.(Uit het Engelsch.)
In de volgende Aanmerkingen wordt de Lugt aangemerkt als een Vloeistof des Dampkrings, belaaden met ongelykslachtige deeltjes, steeds werkende op de Lichaamen die dezelve omringt, en geduurig de beurtwisselingen van eene ongelyke gesteltenis ondergaande. Eene eenvoudige ontleedkundige beschouwing der Planten, en de herhaalde Proeven op dezelve in de lugtpomp gedaan, strekken volkomen ten bewyze, dat 'er geene Plant is of dezelve heeft in zich eene zekere hoeveelheid Lugts: die, op welk eene wyze ook daar in gekomen, steeds haaren invloed oefent. Dit brengt, naar maate ze sterker of slapper is, zeer groote uitwerkzels te wege in het werktuiglyk gestel der Planten. Deeze inwendige Lugt strekt ten evenwigt van de | |
[pagina 208]
| |
veranderlyke drukking des Dampkrings, en ondergaat de verschillende indrukken van een ongelyke Lugtsgesteltenis; waar uit voortkomt eene beurtlingsche werking en wederwerking tusschen de deelen, die de Plant uitmaaken: eene beurtlingsche werking niet min noodig tot de beweeging en kleinzing der vogten, dan tot de uitwaasseming der natlooze en bedorvene deelen. Behalven deeze Veerkragtige Lugt huisvest 'er in elke Plant eene Lugt van zwaarder natuurGa naar voetnoot(*), een gedeelte van de Plant uitmaakende. Deeze Lugt is bykans volkomen vast, en geeft geen blyk van veerkragt, of 'er moet gisting bykomen. Wanneer de gisting eenen genoegzaamen trap bereikt heeft om de deeltjes van deeze vaste Lugt te scheiden, vereenigen zy zich weder, en dampen uit in de gedaante van eene veerkragtige Lugt: in welken nieuwen staat de uitgebreidheid daar van tot gemeene Lugt staat als 48 tot 1. De zuiverste Lugt des Dampkrings is noit zonder smet. Dezelve heeft in de ontbinding altoos eene menigte van dampen geëvenredigd aan de daadlyke hette, en eene vereeniging van oorzaaken, welker kragt onmogelyk juist kan bepaald worden. Deeze Dampen ryzen steeds uit de aarde op, en zyn een zamenmengzel van aard-, zout-, zwavelagtige en andere uitdampingen. 't Is gemaklyk te begrypen dat ze zullen nedergestooten worden, wanneer de Lugt, die dezelve ophoudt, de betrekkelyke zwaarte verliest, of eene verandering in de maate van hette ondergaat. Hier uit ontstaan zulke verhevelingen, als Mist, Regen, Sneeuw en Hagel. De deelen, waar uit dezelve zyn zamengesteld, zyn waterdeelen, in deeze verhevelingen gevormd door de verschillende trappen van hette, als mede de hoeveelheid en hoedanigheid der uit waassemingen. Regen-water verschaft aan de Planten het meeste voedzel: uit het zelve trekken zy voornaamlyk haar olie en zuur: en elk deel haarer oppervlakte ontleent 'er onderhoud van. Boomtakken zullen 'er eenigen tyd in leeven, en zelfs wortels schieten. Nogthans zal het voedzel van Water alleen ontleend ongenoegzaam weezen, iets van de Aarde moet daar bykomen. Maar de Regen, langzaam in de Aarde indringende, zonder de | |
[pagina 209]
| |
tusschenruimten voor de Lugt noodzaaklyk digt te sluiten, ontbindt de onderscheide deeltjes, maakt de voedende deelen los, en bereidt dus een voedzel, voor de Planten geschikt. De Regen werkt, derhalven, op eene dubbele wyze mede tot de vermeerdering des groeis, door onmiddelyk een voedend vogt te verschaffen, en door de Aarde vrugtbaar te maaken met de deeltjes welke dezelve daarin agter laat, en de beginzels die dezelve daar ontbindt. De Sneeuw is enkel een zamenmengzel van even bevroozen Dampen en salpeteragtige Zoeten: dezelve bewaart, nogthans, de Zaaden der Planten voor de vernielende uitwerkzelen van strenge Vorst- en snydende Ooste winden, op een tyd dat de bevrooze Aarde buiten staat is om voedzel te verschaffen. Deeze is min nadeelig dan sterke Regenvlaagen, die het voedzel der Planten verderven, en het sap met eene overmaat van Water vervullen. De Hagel vernielt de vrugt, door het omwindzel der bladeren af te slaan, eer de knop vast genoeg gezet is. De Mist veroorzaakt, door de hoedanigheid en den overvloed der Uitwaasemingen, een verrotting in het stuifmeel, wondt de tedere vezeltjes van den bloezem, en stuit den voortgang des Groeis. 't Is de wederkeerige werking van de in- en uitwendige Lugt, die den Groei bestuurt. De Dampkring, zeer uitgezet, drukt de Sapvaten, in het bastagtig bekleedzel der Planten; het Sap in deeze vaten, met de Lugt daar in beslooten, verdikt, of, op eene andere wyze gedrongen zynde in de inwendige vaten, laat de Lugt, die voor deezen toevloed wykt, het nieuwe Sap toe in de opslurpende vaten te dringen, en zich te vervoegen onder het bastagtig bekleedzel, by die deelen, waar dezelve de minsten wederstand ontmoet. Wanneer de drukking van den Dampkring vermindert, wykt, door eene werktuiglvke wederwerking, het Sap, voor de drukking van de binnen Lugt; die de ingesloote vaten drukkende, van daar tot de Sapvaten van het bastagtig bekleedzel, en het buitenste gedeelte van de Plant, wederkeert. Op deeze wyze wordt, door eene beurtlingsche inademing en uitademing, afhangende van de verschillende gesteldheid der Lugt het groeiend leeven der Planten voortgezet. | |
[pagina 210]
| |
De zeer groote uitzetting der vaste Lugt in de Planten, als 'er gisting plaats hebbe, is door ons hier voor in opmerking genomen. Hier uit meent men te mogen besluiten, dat de kragt deezer deeltjes, vóór derzelver ontbinding, of wederhouden of vernietigd, als mede dat de veerkragt daar op volgende, als door kunst, gemaakt was: zodanig dat de veerkragt der Lugt eene toevallige hoedanigheid zy, welke dezelve bezit, terwyl ze in zekere hoeveelheid by elkander is; maar verliest, wanneer ze verstrooid of opgeslurpt is. Eene Kunst-lugt kan gemaakt worden uit verscheidenerlei soorten van Lichaamen, als rype vrugten, gistende en opbruischende vogten, rottende, dierlyke en groeiende zelfstandigheden: de Lugt, op die wyze verkreegen, verschilt weezenlyk van gemeene Lugt: dewyl ze op 't oogenblik een kaars uitdooft, en de Dieren, die 'er adem in poogen te haalen, doodt. Misschien is de bovengemelde dikke Lugt van deezen aart. Ik breng, nogthans, deeze laatste aanmerking slegts in 't midden om ze aan eene nadere proeve te onderwerpen. |
|