Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 163]
| |
Leevensberigt van den grooten natuurkenner Carel Linnaeus, Koninglyk Lyfarts, Professor te Upsal, Ridder der Noordstar-Orde, Lid van meest alle vermaarde Academien, en Societeiten der Weetenschappen in Europa.Uit het Latyn van den Hooggeleerden Heere david de gorter Jz. M.-Doctor en Professor, Lyfmedicus van haare Ruskeizerlyke Majesteit enz. enz.
(Vervolg van Bladz. 128.)
In den Jaare MDCCXXXVIII, in zyn Vaderland wedergekeerd zynde, zette hy zich te Stokholm neder, met oogmerk om de Geneeskunde te oefenen; dan hy werd, over zyne Plantkunde, van allen uitgelachen: en toen hy van sigesbeck, zyn Petersburgschen Vyand, versmaad wierd, verviel hy in eene algemeene veragting; en 'er was niemand, die hem een' zieken Knegt ter geneezinge betrouwde; dus sleet hy slaaplooze nagten en verdrietlyke dagen: hy leefde in een armlyken doch eerlyken staat. Maar, binnen kort, nam zyn ongelukkig lot een keer, en de voorspoed begon hem minzaam toe te lachen. Linnaeus werd by de aanzienlykste Persoonen gehaald, alles liep hem mede, men ontboodt hem overal, hy won veel gelds; van zeer vroeg in den morgen, tot den laaten avond, bezogt hy de Zieken, en bragt geheele nagten aan 't ziekbedde door; toen riep hy uit: ‘AEsculapius schenkt alles goeds; flora verwekt alleen sigesbeckken’? diensvolgens gaf hy flora een scheidbrief, en besloot, alles, wat hy daaromtrent verzameld hadt, (en hoe groot was die schat!) aan mot en schimmel over te geeven. Kort daar op keurde men hem boven anderen bekwaam tot eersten Arts van 's Konings VlootGa naar voetnoot(f). In eene vergadering van Burgeren werd hy aangesteld tot Koninglyken Plantkundigen, die de Plantkunde, in 's Konings Hofstad Stokholm, openlyk zou onderwyzen, en hem daar voor een jaargeld toegelegd. Hier op begon hy zyne Planten weder te beminnen; dan | |
[pagina 164]
| |
zyne Liefde tot de Jonge Dogter, nu vyf jaaren geleden ontstooken, was niet uitgebluscht, en zy beminde hem nog, niet tegenstaande een ander, terwyl hy op reis was, na haar hand gedongen hadt. - Een, naamlyk, der beste Vrienden van linnaeus, die hem, terwyl hy zich in Holland, onthieldt, de Brieven van zyne Beminde bezorgde, hadt het laatste jaar MDCCXXXVIII, 't welk linnaeus by zynen Vriend van roijen te Leiden doorbragt, (het vierde jaar zyner uitlandigheid,) geoordeeld dat de Jonge Dogter hem toekwam; (want de Vader hadt, met toestemming van de Dogter, niet meer dan drie jaaren toegestaan:) ook beweerde hy dat linnaeus zo schielyk in zyn Vaderland niet zou wederkeeren: bykans hadt hy haare hand verworven; doch 'er kwam een derde tusschen beiden, die het bedrog ontdekte; hy moest deezen verraadlyken trek, met het doorstaan van veele onheilen, boeten. Linnaeus vervoegde zich by zyne Bruid, en tradt in 't HuwelykGa naar voetnoot(g). Het volgende Jaar MDCCXXXIX koos de Graaf van tessin, Voorzitter der Koninglyke Kanselarye, linnaeus tot Voorzitter van de Koninglyke Academie der Weetenschappen te Stokholm; deeze waardigheid, vier maanden, volgens de instelling dier Academie, bekleed hebbende, gaf hy dezelve, naa het houden eener plegtige Redevoeringe, aan zynen Opvolger, op den derden van Wynmaand, overGa naar voetnoot(h). In dit zelfde Jaar, den twaalfden van Oogstmaand, ontving hy een Brief van den beroemden haller, Voorzitter der Academie te Gottingen, reeds den vier- en twintigsten van Slagtmaand des voorgaanden jaars geschreeven, waar in hem de Waardigheid en 't Ampt van Hoogleeraar, met een tuin te Gottingen, op de verpligtendste wyze, werd opgedraagen: bykans even eens als eertyds de Hoogleeraar hermannus het Hoogleeraarschap in de Plantkunde tournefort aanboodt; 't welk hy met een ander zou verwisselen, zo lang tournefort leefde. Maar linnaeus antwoordde. ‘De twee Hoogleeraarschappen | |
[pagina 165]
| |
in de Geneeskunde te Upsal staan open te vallen, beide de Hoogleeraars rudbeck en roberg, door den last des ouderdoms gedrukt, verzoeken hun ontslag: indien dit gebeurt, zal, misschien, de Heer rosen de Opvolger weezen van roberg, en ik die van rudbeck: valt dit anders uit, dan begeer ik te Stokholm te leeven en te sterven, en zal myns Mededingers zaak niet op my neemen’Ga naar voetnoot(i). Anders was de uitslag; in Lentemaand des volgenden Jaars MDCCXL, stierf rudbeck, Hoogleeraar in de Kruidkunde te Upsal, en de Heer nicolaas rosen, een Man desgelyks door veele verdiensten uitmuntend, stondt na het opengevallen Hoogleeraarsampt, en verkreeg 't zelveGa naar voetnoot(k). Linnaeus gaf, aan zyne Stokholmsche Medeburgeren, van dag tot dag, meer blyken van zyne bekwaamheid, en verwierf, meer en meer, hunne genegenheid. Wanneer, derhalven, de Heer laurentius roberg, in 't jaar MDCCXLI, ontslag van zyn Hoogleeraarschap verkreegen hadt, werd linnaeus, in de plaats zyns ouden Leermeesters, tot gewoon Koninglyk Hoogleeraar in de Geneeskunde van den Koning zelve verkooren, en met algemeene stemmen der Stenden, onder toejuiching der Upsalsche Studenten in de Geneeskunde, tot die waardigheid verheeven. Maar, eer hy dit roemryk Ampt aanvaardde, deedt hy eene Reis, tot welke hy, ter volmaaking van de Natuurlyke Historie des Vaderlands, door 's Lands Stenden verzogt was, na de Zweedsche Eilanden, Oeland en Gottland: deeze volvoerd hebbende, ving hy, op den vyf- en twintigsten van Wynmaand, dienszelfden jaars, zyn Hoogleersampt aan met eene staatlyke RedenvoeringGa naar voetnoot(l). | |
[pagina 166]
| |
Dan dewyl, in het naastvoorgaande Jaar MDCCXL, gelyk wy reeds vermeld hebben, de Heer rosen, olaus rudbeck was opgevolgd, gingen deeze twee nieuwverkooren Hoogleeraars met elkander een Verdrag aan om te ruilen. Rosen zou het bezoeken der Gasthuizen op zich neemen; de Ontleed-, Natuur-, Ziekte-, en Geneeskunde, als mede de bereiding der Geneesmiddelen behandelen: linnaeus, daar en tegen, het opzigt op den Academie-Tuin, en les houden over de Natuurlyke Historie, de Leevenswyze, de Onderscheiding der Ziekten en de PlantkundeGa naar voetnoot(m). In deezervoege niet meer, door een allerdrukste practyk, die hy te Stokholm hadt, afgetrokken, en van middelen voorzien, gaf hy zich te Upsal, nu vry van zorgen, geheel over aan de Plantkunde, en de daar toe behoorende Letteroefeningen, om welke voort te zetten hy gewenscht hadt te Upsal te komenGa naar voetnoot(n). Met welk een trouwe, met welk eene wakkerheid, hoe onopspraaklyk en bedreeven, hy den hem toebetrouwden post heeft waargenomen, zou te lang vallen te vermelden. Getuige hier van zy de Academie-Tuin, die, door de Koeijen en andere Dieren betreeden, in den jaare MDCCXLII, op kosten der Academie, met algemeene stemmen van den Academischen Raad, onder goedkeuring van den Kanselier, den Graaf gyllenberg, hersteldGa naar voetnoot(o), met Stookkassen, met andere Gebouwen, een Huis voor den HoogleeraarGa naar voetnoot(p), en andere Gestigten voor het Academisch Musaeum, op 't heerlykst, vercierd isGa naar voetnoot(q); welken hy, zaaden uit bykans alle oorden der Wereld gekreegen hebbendeGa naar voetnoot(r), met zulk een aantal Planten verrykt heeft, dat de Upsalsche Artzeny-Tuin heden geenzins den laagsten rang bekleedt onder de Kruidtuinen, op rekening der Vorsten onderhouden. - Getuigen hier van zo veele bekwaame en uitmuntende Mannen, zyne Kweekelingen. - Getuigen hier van zo veele heerlyke gedenktekens van zyne geleerdheid en vlyt, die den | |
[pagina 167]
| |
naam van linnaeus tot de laate Naakomelingschap zullen doen overblyven, die zo veel en zo groot zyn, dat, om dezelve te vervaardigen, de arbeid van één éénig Man niet genoegzaam schyne. Deeze hielden hem niet alleen onledig, hy vondt zich daarenboven ingewikkeld in eene drukke Briefwisseling met de voornaamste Mannen deezer Eeuwe: ja de meeste Liefhebbers van Gewassen vervoegden zich, om stryd, by hem, en zogten zyne vriendlyke onderrigting. Geheele bladzyden zou ik met Naamen opvullen, wilde ik ze allen opnoemen; veelen haalt hy zelve op, in de Voorreden, gevoegd voor zyne Species Plantarum. Laat ons liever toonen hoe zeer hy, in zyne uit gegeeven Werken, de Plantkunde, op dat ik niet zegge de Geheele Natuurlyke Historie, want dan zou ik te breed uitweiden, hervormd hebbe. Onder de veelvuldige blyken deezer Hervorminge, munt boven al uit zyne nieuwe Methodus Sexualis, of wyze om de Planten uit de Sexen te onderkennen. Dat by de Planten, zo wel als by de Dieren verschil van Sexe plaats heeft, hadt plinius reeds aangeduidGa naar voetnoot(s). Mellington, grew, en inzonderheid vaillant, hebben dit naderhand op 't fraaist getoond; terwyl julius pontedera zich daar tegen, op zo jammerhartig eene wyze, verzette. Maar heden ten dage is het onderscheid van de Sexen der Planten, door de Proeven van linnaeus, haller, koehlreuter, en anderen, zo duidelyk beweezen, dat geen Plantkundige, wanneer men alleen car. alston uitzondert, daar aan meer twyfele. Op dit onderscheid der Sexe, als zynde de kern van den geheelen Bloem, heeft linnaeus allereerst zyn Stelzel gebouwd, waar van het ook den bogemelden naam van Methodus Sexualis draagt. Vóór linnaeus heeft rud. jac. camerarius, naar 't oordeel van den beroemden haller, eenige beginzels van 't Stelzel, door linnaeus ingevoerd, overgeleverdGa naar voetnoot(t). Deeze is, in de daad, de eerste Schryver geweest, die duidelyk de Sexe der Planten en derzelver Voortteeling betoogd, en verscheide waarneemingen opgeleverd heeft, | |
[pagina 168]
| |
waar van linnaeus gebruik maakte; doch wat de Rangschikking aanbelangt, niets des betreffende wordt by hem gevonden; maar veel by joh. henr. burckhard, een Brunswyksch Geneesheer, als die, reeds, in den Jaare MDCCII, getoond hadtGa naar voetnoot(u), dat de Hoofdrang van het getal en 't maakzel der zaadvezeltjes (dus noemt hy de Stofknopjes der Helmstyltjes); doch de Ondergeschikte Rangen van het verschillende maakzel der Scheede, dat is, het Styltje, kon ontleend worden. Dan schoon hy dus veele dingen waargenomen heeft tot de onderscheiding der Sexen behoorende, hem in laateren tyd klaarder gebleeken, is hy, nogthans, even min voor den Uitvinder van dit Nieuwe Stelzel te houden, als, in andere Weetenschappen, iemand voor den eersten Oprigter van een Nieuw Stelzel zou gaan, die eerst eenig denkbeeld ter baane bragt, waar op een ander, als op een gelegden grondslag, bouwde. Om hier op niet langer stil te staan, dat burckhard verre was van het opmaaken eens zodanigen telzels, wyzen zyne eigene woorden, ten voilen uitGa naar voetnoot(v). ‘Doch, naardemaal de Deelen, tot de Voortteeling behoorende, minder zigtbaar zyn, en niet ligt het oog der aanschouweren trekken, oordeel ik het raadzaamer, dat derzelver maakzel in de vergelyking der Gewassen voorbygegaan, en dan gelet worde op de gesteldheid en het getal der zaadvezeltjes, en dit niet overal; maar alleen in Planten, die onvolmaakte Bloemen draagen, waar zy in het bepaalen der Rangen even eens kunnen dienen, als, in volmaakte Bloemen, de schikking en 't getal der Bloemblaadjes’. Linn us komt, derhalven, de Eer toe, dat hy niet alleen de Sexen der Planten duidelyker dan zyne Voorgangers getoond, maar ook een Nieuw Stelzel daar op gebouwd, en 't zelve met veel vlyts en naauwkeurigheids voltooid heeftGa naar voetnoot(w). | |
[pagina 169]
| |
De Characters, of Kenmerken der Geslachten waren voorheen derwyze geschikt, dat ze nauwlyks konden toereiken om de bekende Geslachten te onderkennen: waar uit ontstondt, dat, zeker nieuw Geslacht ontdekt zynde, de Characters der nabykomende Geslachten moesten veranderd worden: daarenboven waren ze, in elke Leerwyze, verschillende. Veel, zeer veel, hadt het in, standhoudende Characters uit te vinden. En naardemaal alle wel onderweezene Plantkundigen den grondslag der bevrugtinge, en derhalven ook zeker gedeelte daar van moeten erkennen, heeft linnaeus, op nieuw, alle Characters van het Getal, de Gedaante, de Plaatzing en Evenredigheid van alle deelen, tot de Bevrugting behoorende, ontleend, en zo onwrikbaar vastgesteld, dat ze voor alle reeds aangenomene Leerwyzen, of die naderhand aangenomen zullen worden, kunnen dienen. Hoe veel arbeids dit kostte zal niemand ligt begrypen, dan die zelve de proeve genomen heest. Want niet alleen moesten alle Geslagten, maar ook alle Soorten onderzogt, de Helmstyltjes en Stamp rtjes nagegaan worden; deeltjes, eertyds veragt, voor van geener waarde, en 't vuil der Planten gehouden. Linnaeus heeft reeds, in de Voorreden der eerste Uitgave van zyne Gen. Plantarum, verklaard, dat dit een arbeid van tien jaaren geweest was, en in de Opdragt van zyne Biblioth. Botan. dat hy, ten dien einde, acht duizend Planten onderzogt hadt, waarby naderhand ontelbaare gekomen zyn. De Soorten der Planten heeft hy de eerste, naa tournefort, niet alleen tot zekere en vaste Geslachten gebragt; maar ook, op dat ze van elkander zouden onderscheiden worden, by alle nieuwe Soort-onderscheidingen gevoegd: want het kwam 'er op aan, om de zekerste kenmerken ter Onderscheiding aangenomen, met alle mogelyke kortheid, die der klaarheid egter geen nadeel toebragt, voor te draagen, ten einde het niet noodig | |
[pagina 170]
| |
ware, by elke Soort, de Beschryvingen en de Afbeeldingen der Schryveren, dikwyls zeer gebrekkig, te raadpleegen. Deeze Onderscheidingen heeft hy eerst gevoegd by alle Planten in zyne Flora Lapponica, in zyn Hort. en Virid. Cliffort. in zyne Flora Suecica, Flora Zeylanica, Hort. Upsal. en Materia Medica, geplaatst, en eindelyk, by alle volkomen bekende Planten, in het groote Werk, waar aan hy veele jaaren besteed heeft, en by allen hoogstgeagt wordt, getyteld: Species Plantarum, in welks laatste Uitgave 9000 Soorten onder 1233 Geslachten, voorgesteld wordenGa naar voetnoot(x); waar by, in twee Mantiss. 879 Soorten en 102 Geslachten, en in de dertiende Uitgave van zyn Systema Vegetabilium, door den beroemden j.a. murray vervaardigd, 27 Soorten en 6 Geslachten, komen: indien men hier van aftrekke 9 Soorten, thans tot Verscheidenheden gemaakt, zyn 'er 1020 Soorten, door linnaeus met Soort Onderscheidingen aangeduid. De Verscheidenheden, die, eertyds, met zyne Soorten, het zelfde Regt gehad hadden, waar van ze alleen, door toevallige eigenschappen, verschilden, heeft hy eerst verworpen, en geene Planten dan aan zyne Soorten onderworpen, in zyne Werken bygebragt, 't welk alleen genoeg zou weezen om zyn' Naam onsterflyk te maaken. Nieuwe Wetten omtrent de Geslachtlyke, Soortlyke Dubbelnaamigheid der Planten en de verscheidenheden waar te neemen heeft hy niet als een Wetgeever, maar zedig, voorgesteldGa naar voetnoot(xx). Door eene nieuwe vinding heeft hy, daarenboven, Toenaamen aan de Planten gegeeven, ten einde, door dezelve elke Plant van Planten, die denzelfden Bynaam hebben, konne onderscheiden worden. Eerst heeft hy deeze Toenaamen gebruikt in eene Verhandeling, getyteld Pan Suecus, en vervolgens, in den Jaare MDCCLIII, in zyne Spec. Plant. en, eindelyk, ook, in de drie Ry- | |
[pagina 171]
| |
ken der Natuure, ingevoerd, en overal op den kant, tot groot gemak der naazoekeren, geplaatst. Deeze Naamen strekken tot veel behulps in 't leeren der Plantkunde; deeze immers kennende, kan ieder Plant even gemaklyk genaamd als voorgesteld worden, (allen omslag agterwege laatende,) terwyl voorheen, om zekere Plant te bepaalen, de geheele soortlyke verscheidenheid, tot grooten last van 't geheugen, met veel omhaals van woorden, en breedvoerige beschryvingen, moest opgehaald worden, daar ook die soortlyke verscheidenheid aan verandering onderhevig is, als 'er nieuwe Soorten ontdekt worden; dit maakte het veranderen van den Soortnaam noodzaaklyk. Eindelyk heeft hy, door deeze Naamen, tevens tegengegaan, de klagten der zodanigen, die niet hadden kunnen dulden, dat de Naamen van bauhinus, en die, vóór den tyd van linnaeus, in gebruik, winkelnaamen, en algemeen bekend waren, uitgemonsterd wierden. Vervolgens heeft hy de Deelen der Planten, door zyne Voorgangeren niet genoegzaam nagespeurd, nauwkeurig onderzogt, en het gebrekkige aangevuld; en de Kunstwoorden, by de Schryvers deels ongenoegzaam, deels in 't wilde aangenomen, vermeerderd, en alle derwyze bepaald, dat men heden niet langer herwaards en derwaards op allerlei wyzen geslingerd wordt: om dit einde te bereiken heeft hy de eerste trekken van het Stelzel der Bladeren in zyne Hort. Cliffort. opgegeeven, dezelve in zyne Philosophia Botanica vermeerderd, en in zyne Delin. Plantoe nog volkomener voorgesteld. De Beschryvingen der Planten, in vroegeren tyde, in eenen Redenkunstigen styl, of met hoogklinkende woorden voorgedraagen, vervulden geheele bladzyden; hy heeft ons, in zyne straksgemelde Delin. Plantoe, geleerd; behalven de zelfftandige naamwoorden, uit de naamen der deelen en de by voeglyke naamwoorden, de woorden der omschryvinge ontleend, geene andere te gebruiken, weshalven alle niets beduidende woorden weggeweerd zynde, nu elk woord van gewigt is, en, gelyk men spreekt, een pond weegt: dit kan ieder ten vollen blyken, uit de Beschryvingen van veele onbekende, zeldzaame en nieuwe Planten, in verscheide zyner gulde Schriften voorkomende. De Geboorte Plaatzen der Planten, daarenboven, ten welken opzigte een diep stilzwygen was by de meeste | |
[pagina 172]
| |
Schryveren, dan alleen by den Soortnaam der Planten, heeft hy naarstiger opgezogt, en overal by de Soorten gevoegd. Wyders heeft hy de Eigenschappen der Planten dieper nagespeurd, als de Uitbotting, de Gedaanteverwisseling, de Ontwikkeling, Duur, Zaaijing, Lente- en Zomerstand Bladschieting, Trouwen, Dag- en Uurwyzing, Slaap, als mede de Huishouding en Staatkunde der Natuure in de gras- en bloemryke velden, waar de kudden weiden. In dit alles heeft hy eene deur geopend, door welken, in volgende tyden, de Plantkundigen, op de onmeetlyke tooneelen der Natuure, zullen treeden: terwyl de tegenwoordige Eeuw nog op den dorpel der Plantkunde staat. De Natuurlyke Leerwyze, een eerst en allernoodzaaklykst vereischte in de Plantkunde, bekoorde ook den beroemden linnaeus, zo dat hy 'er langen tyd aan arbeidde: wanneer hy deeze niet kon voltooijen, heeft hy de Stukken daar van uit alle de opgegeevene Stelzels verzameld, en reeds in den Jaare MDCCXXXVII, in een Werk, 't welk ten Tytel voerde Classes Plantarum Ordines LXV, doch alleen met Getallen, zonder bygevoegde Naamen, uitgegeeven. Dertien jaaren laater heest hy 'er LXVII Rangen van gemaakt in zyne Philosophia Botanica, eenige nieuwe daar bygevoegd, andere zamengetrokken, alle Naamen daar by geplaatst; in 't flot 117 Geslachten optellende, die hy onbepaald liet, wanneer, nog eens zo veele jaaren verstreeken zynde, het bykomen van 140 nieuwe Geslachten, het getal der geenen, die 'er ingevoegd moesten worden, tot 257 vermeerderd hadt. De Steenplanten, reeds in den Jaare MDCCLI uitgemonsterd zynde, heeft hy 'er zo veel werks op gedaan, dat hy 'er niet meer dan 104 onbepaald heeft moeten laaten. Wat wonder, derhalven, dat hy, voor zo veel arbeids, verdiende Eerbelooningen ontvangen hebbe? Onder deeze moet, in de eerste plaats, geteld worden, dat hy aangenomen wierd tot Lid van bykans alle Academien en Societeiten der Weetenschappen. Ten allen tyde heeft men het, voor een zonderling eerbewys, gehouden, den Naam eens waardigen Plantkundigen aan eene Plant te geeven, waar door zyne gedagtenis, onder het laate naageslacht, vereeuwigd werdt: dus is, door den Heer joh. fred. gronovius, met het hoogste regt, een Plant, met den Naam van linnaeus, | |
[pagina 173]
| |
gedoopt, die de geheugenis deezes grooten Mans altoos bewaaren zal, en tot zynen lof spreeken. In den Jaare MDCCXLVI, heeft de Ed. Graaf c.c. tessin, een Man, van onschatbaare verdiensten, en een groot Beschermheer van Kunsten en Weetenschappen, linnaeus door een Gedenkpenning, vereeuwigdGa naar voetnoot(y), Op de eene zyde deezes Gedenkpennings ziet men het Afbeeldzel van linnaeus, met dit randschrift carolus linnaeus M.D. Bot. Prof. Upsal. AEtat. 39. De andere zyde praalt met dit opschrift.
carolo custavo tessin et immortalitati effigiem caroli linnaei cl. ekeblad and. hopken n. palmstierna & c. harleman, die. MDCCXLVI.
In het jaar MDCCXLVII, werd hy door den Koning vereerd met den tytel en waardigheid van Koninglyken Lyfarts. Wanneer hy, in den jaare MDCCXLIX, ontdekt hadt op welk eene wyze de Paarlen gebooren en voortgebragt worden, in de Oesterschulpen, en kon te wege brengen, dat elke Paarl-oester, die men opgreep, naa 't verloop van vyf of zes jaaren, een Paarl voortbragt van grootte als het zaad der Gemeene Wikke, werd hy, voor die uitvinding, door de Stenden des Ryks, heerlyk beloondGa naar voetnoot(z). Het jaar MDCCLII zag hem tot Ridder van de Noordstar Orde verheffen. Toen in den jaare MDCCLV, de Koninglyke Academie der Weetenschappen te Stokholm, volgens den Uitersten wil des Graaven van sparre, de eerste keer Gouden Eerpenningen uitdeelde aan de Geleerden, die der Aca- | |
[pagina 174]
| |
demie de beste Stukken leverden, heeft linnaeus terstond één dier Pryzen weggedraagenGa naar voetnoot(a). - Als, in dit zelfde jaar, de klank der verdiensten van linnaeus in de Natuurlyke Historie, ook tot de Spanjaarden was doorgedrongen, verzogt de Koning van Spanje, hier door bewoogen, hem na Madrid, om, met den tytel en de eer van Vry Faron beschonken, daar zyn dagen te slyten, en het oppertoevoorzigt, in geheel Spanje, te hebben over alles wat tot de Planten behoort; teffens werd hem vryheid van Godsdienstbelydenis toegestaan. Maar zyn Vaderland de voorkeus geevende, bedankte hy voor die uitnoodiging, en reeds door verdiensten waare beroemd, bleef hy zyn voorig Ampt bekleeden. De Keizerlyke Academie der Weetenschappen te Petersburg ontving, in den jaare MDCCLIX, verscheide Verhandelingen, na den Eerprys dingende, dien zy had toegezegd aan den Schryver, die de Sexen der Planten, door nieuwe bewyzen en Proeven, behalven de reeds bekende, best bekr agtigde of bestreedt. Onder deeze Verhandelingen was 'er een, die boven alle uitstak: dan de Spreuk, ter Ondertekening gebruikt, Famam extendere sactis, deedt de Regters in twyfel hangen om aan dezelve den Eerprys toe te kennen; dewyl deeze den Schryver genoegzaam ontdekte: ook viel het geenzins bezwaarlyk, uit de behandeling zelve, linnaeus te kennen: en, wanneer, by het openen van 't bygevoegde Briefje, ten vollen bleek, dat hy de Schryver was, zou hy, volgens de Wet, die de Leden van het behaalen der Eerpryzen uitsluit, denzelven niet hebben kunnen wegdraagen. Deeze zwaarigheden verhinderden, egter, de Academie niet om den Prys van honderd Ducaaten, op dit stuk der Plantkunde gesteld, aan de uitsteekende verhandeling van carel linnaeus toe te wyzen. Op deezen Eerprys volgde een ander zeer groote Eerbelooning voor een Geleerden: hy wierd naamlyk, in den jaare MDCCLXII, tot den Ryks Adelstand verheeven, met het regt van Adelopvolging voor zyne Naakomelingen, van waar hy den naam voert van linné. | |
[pagina 175]
| |
Onder de belooningen, hem ten deele gevallen, mag ook geteld worden zyn Huwelyk, 't welk hy, korten tyd naa zyne wederkomst in Zweeden, aanging met de beminnenswaardige sara elizabeth moraea, die hy, gelyk wy gezien hebben, reeds voor lang tot zyne aanstaande Bedgenoote verkooren hadt. By haar heeft hy vyf Kinderen verwektGa naar voetnoot(b). De oudste Zoon, mede carel geheeten, is hem als Demonstrator in den Academie-Tuin te Upsal toegevoegd, en betradt, zich op de Plantkunde, met allen yver uitliggende, 's Vaders voetstappen; ons verslag doende van de voortbrengzelen diens Academie-Tuins. Gelyk, door alle eeuwen heen, de uitmuntendste Mannen blootstonden voor de pylen hunner Vyanden; voor bittere Scheldnaamen, laster en bedilzugt, waslinnaeus hier voor geenzins schootvry: het kon niet missen of zyn Stelzel moest, even gelyk alle Stelzels, waar in nieuwe, en tot nog niet aangenoomen, gevoelens voorkwamen, te gader met zo veele uitneemende Werken door hem uitgegeeven, allen in 't oog loopen, en dit zommiger nyd opwekken, en anderer berispzugt gaande maaken. Onder deezen hebben eenige met een scherpe penne tegen hem geschreeven: dan linnaeus, altoos wonderlyk bedaard, heeft zich in geen Lettergeschil gemengd; gedagtig aan de oude spreuk: Tacitus pasci si posset corvus, haberet plus dapis minus rixae. Hy hadt ook den grooten boerhaave beloofd, op zyn voorbeeld, nooit twistschriften te zullen beantwoorden; en hy betuigt daar mede veel voordeels gedaan te hebbenGa naar voetnoot(c): want van de rechtschaapen Liefhebbers en Kenners der Plantkunde, die deeze Tegenstanders moesten uitleveren, werd hy, naar verdiensten, met allen lof, beschonken: en de uitmuntenheid zyner Methodus Sexualis, die hy ingevoerd, en uitgewerkt heeft, bragt te wege, dat hy, indien niet meerder, ten minsten evenveel en even aanzienlyke Naavolgers gekreegen heeft als tournefort, die allen op de noodzaaklykheid deezer Leerwyze aandringen. Immers heeft hy, behalven zyne | |
[pagina 176]
| |
Leerlingen, wier Naamen hy opgeeft in 't begin der Twaalsde Uitgave van zyn Systema Nat. en agter de Voorreden van zyne Spec. Plant. onder alle Volken bykans eenen Aanhanger: 't welk zeer verre de verwagting te boven gaat van zyn hardnekkigsten tegenstreever laur. heister, die aan den beroemden haller schreefGa naar voetnoot(d). ‘Of veelen hem zullen volgen zal de tyd leeren’. In den jaare MDCCLXXVI, heeft hy ontslag van zyn Hoogleeraarschap verzogt. Maar zyne Majesteit wilde Hem, in 't bestuur der Academie, niet missen: weshalven hy last gaf, dat linnaeus wel ontheeven zou weezen van Lessen te houden, en het Jaargeld eens ontslaagen Hoogleeraars trekken; doch dat hy, naar welgevallen, den Academischen Raad, en de Zittingen der Geneeskundige Faculteit, zou bywoonen. Waar op zyn Zoon carel linnaeus de jonge tot gewoon Hoogleeraar, op de gewoone wedde, is aangesteldGa naar voetnoot(e). Linnaeus sleet het overschot zyns arbeidzaamen leevens, voor een goed gedeelte, op het Landgoed Hammarby, waar van hy Heer was; zich, zo lang zyne zielsvermogens het toelieten, onledig houdende met het veranderen en verbeteren zyner Werken, de Plantkunde en de Natuurlyke Historie betreffende. Want, afgemat door zo veel werks, begaven hem, in den laatsten tyd zyns hooggeklommen ouderdoms, de zielsbekwaamheden; een groot jaar meest onaandoenlyk en bezefloos zittende: dan niet lang was hy een zo deerniswaardig voorwerp; dewyl hy, den tienden van Louwmaand deezes jaars MDCCLXXVIII, in den ouderdom van één- en zeventig jaaren, zyn roemryk en nuttig leeven geëindigd heeft.
De Hoogleeraar de gorter heeft de Vriendlykheid gehad, om de Latynsche Leevensheschryving eenen onzer Begunstigeren in Geschrifte ter hand te stellen, die dezelve, vertaald, aan ons medegedeeld heeft; waar voor wy beide die Heeren ten hoogsten verpligt zyn, en onzen dank betuigen. Ons Mengelwerk verder hunner Begunstiginge aanbeveelende. |
|