Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeevensberigt van den grooten natuurkenner Carel Linnaeus, Koninglyk Lyfarts, Prosessor te Upsal, Ridder der Noordstar-Orde, Lid van meest alle vermaarde Academien, en Societeiten der Weetenschappen in Europa.Uit het Latyn van den Hooggeleerden Heere david de gorter Jz. M. Doctor en Professor, Lyfmedicus van haare Ruskeizerlyke Majesteit enz. enz.
Carel linnaeus werd, den vier- en twintigsten van Bloeimaand, des Jaars MDCCVII, in het Zweedsch Landschap Smaland, in het Kerspel Stenbrohult, geboorenGa naar voetnoot(a). Zyn Vader, nils linnaeusGa naar voetnoot(b), is te dier plaatze veertig jaaren Leeraar der Kerke geweest, en, den twaalfden van Bloeimaand in 't Jaar MDCCXLVIII, vieren zeventig Jaaren bereikt hebbende, overleden. Zyn Zoon, samuel linnaeus, Broeder van carel, bekleedt die Standplaats. De Bynaam linnaeus stamt, gelyk hy zelve vermeldtGa naar voetnoot(c), af, van een Zweedsch woord, Linn, by ons Linde, in 't Latyn Tilia. In zyne vroegste jeugd reeds vertoonde zich zyne zugt tot het naspeuren der Planten, | |
[pagina 121]
| |
die hy, als 't ware, van zynen Vader hadt overgeërft: deeze was een groot Liefhebber van zeldzaame Planten, en bezat een tuin, voorzien met alle in Zweeden eenigzins ongemeene Gewassen; waar in onze linnaeus, nog een Jongeling, zich oefende, en de omliggende plaatzen met onvermoeiden yver doorzwierf, om kennis te krygen aan de Planten, hem daar voorkomendeGa naar voetnoot(d). Niet alleen trokken de Planten zyne opmerking; maar hy schiep tevens groot vermaak in de Insecten. Met deeze oefeningen sleet hy zyne JeugdGa naar voetnoot(e). Op dat hy, in 't vervolg, iets by de hand zou hebben, om, anderen dienst doende, zichzelven het noodige te verzorgen, bepaalde hy zich tot de Geneeskunde. Door zynen Vader, in de eerste beginzelen der voorbereidende weetenschappen, onderweezen, en gelukkig onderlegd, ging hy, uit eigen beweeging de Geneeskunde verkoozen hebbende, in den Jaare MDCCXXVII, na de Hoogeschool te Lunden: waar hy boven al den beroemden Hoogleeraar en Lyfarts, k. stobbaeus, in de Natuurkunde hoordeGa naar voetnoot(f). Doch, in 't volgende Jaar MDCCXXVIII, de Hoogeschool van Lunden verlaaten hebbende, vertrok hy na die van Upsal, om zich voornaamlyk op de Geneeskunde toe te leggen; hier hieldt hy, met yver, de Lessen van den uitmuntenden laurentius roberg, en verzuimde intusschen de Plant- en Vogelkundige onderwyzingen niet van olaus rudbeck den Zoon; noch ook de Natuur- en Starrekundige van andreas celsius. Zyne snipper uuren besteedde hy in Dieren, en bovenal Insecten, op te speuren en te beschryvenGa naar voetnoot(g). Hier verkeerde hy gemeenzaam met petrus artedi; zich aldaar desgelyks, in de Geneeskunde oefenende, en een zeer groot Liefhebber der Natuurlyke Historie; naa zynen dood beroemd geworden door zyn Werk over de Visschen, door linnaeus, in den Jaare MDCCXXXVIII, in 't licht gegeeven. Deeze Medeleerlingen deelden elkander dagelyks hunne waarneemingen mede: Nayver en Eerzugt spoorden beider | |
[pagina 122]
| |
vlyt aan; nogthans hadden zy elk hunne byzonder meestgeliefde Studien. Artedi bevlytigde zich bovenal op de Stookkunde, de Visschen, en de Tweeslachtige Dieren; linnaeus op de Vogel-Insecten-, en inzonderheid de PlantkundeGa naar voetnoot(h). Twee jaaren in deezer voege te Upsal gesleeten hebbende, hadt hy zo veele blyken van zyne bekwaamheid gegeeven, dat hy, in het Jaar MDCCXXX, nog Student in de Geneeskunde, verkoozen wierd om de Plantkundige Lessen voor rudbeck te houden: zo dat hem, van zynen beroemden Hoogleeraar zelve, werd toevertrouwd, in den Tuin der Hoogeschoole, openlyk, de Plantkunde te leeraarenGa naar voetnoot(i). Nog grooter eer viel hem ten deele, in den Jaare MDCCXXXII. De Koninglyke Maatschappy der Weetenschappen te Upsal oordeelde hem boven anderen waardig en bekwaam, om hem, op haare kosten, na 't verafgelegen Lapland te laaten reizen, daar op te speuren en te beschryven, wat de goede Natuur, in de afgelegenste Noordsche Gewesten, voortbragtGa naar voetnoot(k). Gereed om derwaards heen te trekken, en bewust hoe veele gevaaren hy, op die Reis, zou loopen, maakte hy artedi, by Uitersten wille, Erfgenaam van alle zyne Handschriften en Verzamelingen, de Natuurlyke Historie betreffende, indien hy mogt overlyden. Artedi beloofde van zynen kant, dat hy, zo dit gebeurde, het deswaardige in het licht zou geevenGa naar voetnoot(l). Hy ving deeze Reis aan, en volvoerde dezelve in den tyd van een halfjaar: in 't welk hy de bosschen van Upland, de wouden van Gestricia, de heuvels van Helsingen, de bosschen van Medelpadia, de bergen van Angermanland, de wouden van Westrobothnie, de wildernissen van Lapmark, de toppen der Alpen, de stranden van Finmak, de meiren van Ostrobothnie, de heiden van Finland, en de eilanden van Aland, doorkruiste, en dus de geheele Bothnische Golf omtrokGa naar voetnoot(m) en alles, wat hy in elk Ryk der Natuure kon waarneemen, getrouw aantekende. Uit deeze aantekeningen heeft hy al- | |
[pagina 123]
| |
les, wat tot de Planten behoort, in zyne Flora Lapponica geplaatst en gemeen gemaakt. Niet weinig Grooten worden 'er in Zweeden gevonden, die de Leden der Upsalsche Hoogeschoole met jaargelden vereeren, ten einde de Studenten, die schaars van middelen voorzien zyn, doch in oordeel en kunde uitmunten, door dezelve ondersteund, op de gronden, daar gelegd, voort werken, en hunne Letter-oefeningen voltooijen. Dus heeft onze linnaeus ook den naam van Stipendiarius Wredianus gedraagenGa naar voetnoot(n). Van zyne Laplandsche Reize edergekeerd, heeft hy te Upsal in de Scheid- en Plantkunde één jaar lang onderweezen. In den Jaare MDCCXXXIII aanvaardde hy eene Reis na verscheide Mynwerken van Zweeden, om zich, in de Mynwerkkunde, meer en meer bekwaam te maaken. In 't volgend Jaar MDCCXXXIV doortrok hy, op kosten, van den Edelen Bevelhebber van Dalekarlie, den Baron nicolaus reuterholm, Dalekarlie, vergezeld van zeven anderen, wier hoofd hy was, om de Natuurlyke Historie van dit Westlyk Zweedsch-Landschap, en een gedeelte van Noorwegen, op te maaken en te vermeerderenGa naar voetnoot(o). Van deeze Reis te rug gekeerd, onthieldt hy zich in de Hoofdstad diens Landschaps Fahlun; eene maand, gaf 'er les in de Mynwerkkunde, en oefende de Geneeskunst, zeer van allen bemind. Aldaar was een Arts, teffens Raadsheer der Stad, daniel moraeus, een Man, die niet alleen onder de Zweedsche Geneesheeren van zynen tyd, maar ook in Geleerdheid, boven alle uitmuntte; hy werd in dit arm gewest onder de ryksten geteld. Deeze vondt grooten smaak in onzen linnaeus, noodigde hem dikwyls ten zynen huize; hy hadt twee Dogters, welker oudste, sara elizabeth, schoon was. Een Vry-Baron hadt haar vergeefsch gevryd: als linnaeus haar zag, stondt hy versteld, en werd op haar verliefd: zy, in 't einde bekoord door zyne braave zeden, overwonnen door liefkoozingen en beloften, beminde hem weder, en gaf het jawoord. De arme linnaeus schaamde zich in 't eerst het haaren Vader te openbaaren: in 't einde ontdekte hy, egter, zyne liefde; de Vader hing in twyfel. Maar, linnaeus wel geneegen, schoon niet in zyn schik over den staat waarin deeze zich bevondt, | |
[pagina 124]
| |
zeide hy, eindelyk, myne Dogter zal drie jaaren ongetrouwd blyven, dan eerst zal ik het u zeggenGa naar voetnoot(p). De zaaken op dien voet staande, brandde linnaeus, die, met zo veel vrugts, de gemelde Reizen, door zyn Vaderland, gedaan hadt, van verlangen, om ook vreemde Gewesten te bezoeken: om dus, met nieuwe schatten, zyne reeds verkreegen kundigheden, in de Natuurlyke Historie, te vermeerderen. Tot het volvoeren van dit oogmerk was hy op de beste wyze toegerust; dewyl hy niet alleen de Grieksche en de Latynsche Taalen verstondt, maar ook de leevende Taalen, thans, by de onderscheide Volken in Europa, in gebruik. In 't Jaar MDCCXXXV verliet hy zyn Vaderland, slegts voorzien van zes- en dertig Dukaaten, en, wanneer hy een groot gedeelte van Noorwegen, Deenemarken en Duitschland reizende bezien hadt, sloeg hy den weg op na de Nederlanden, reeds zints lang het voorwerp zyner wenschenGa naar voetnoot(q), en kwam, den vyftienden van Wiedemaand, vergezeld van zynen Landsgenoot, den Heer fahlsted, Student in de Geneeskunde te Harderwyk, om de waardigheid en tytel van Geneesheer te verkrygen: waar mede hy ook, naa het ondergaan van 't gewoon onderzoek, met grooten lof, den drie- en twintigsten der zelfde Maand, verëerd werd door mynen Vader j. de gorter, toen Hoogleeraar in de Geneeskunde op deeze HoogeschooleGa naar voetnoot(r); in welken tyd ik dagelyks met hem botanizeerde, en genoeglyke avonden sleet. Van Harderwyk vertrok linnaeus na Amsterdam; waar hy terstond den rykvoorzienen Artzeny-tuin dier Stad bezogt. Op dien eigensten tyd wandelde daar, by toeval, de Ed. Heer george clifford, een uitsteekend Liefhebber der Plantkunde, die, den buitengemeenen yver deezes Vreemdelings in het bezien en onderzoeken der Planten ontdekkende, hem terstond aansprak, en noodigde op zyne Lustplaats Hartekamp, tusschen Haarlem en Leyden gelegen, om daar zyne Gewassen te komen bezienGa naar voetnoot(s). Linnaeus aanvaarde gaarne deeze uitnoodiging, en trok met den Heer cliffort, na Hartekamp. Op deeze aller- | |
[pagina 125]
| |
aangenaamste Lustplaats, waar natuur en Kunst zich veréénigen, voorzien van Wandeldreeven, Bloemperken, Standbeelden, Vyvers, door kunst aangelegde Duinen, en Doolhoven, en de zeldzaamste Dieren van allerlei soort, heeft hy geen enkel uur, geen enkelen dag, maar een groot gedeelte van den tyd, dien hy in Holland doorbragt, gesleeten. Zo heerlyk een verblyfplaats aangetroffen, zulk een ryk Beschermheer verkreegen hebbende, van wiens edelmoedige genegenheid hy, van dag tot dag, meer blyken ontving, herkreeg hy, in korten tyd, zyne kragten, door zo veel reizens, onder het dreigen van veelerlei gevaaren, uitgeput, en vondt zich tevens ontheven van den drukkenden last der armoede, dien hy, in den voorgaanden tyd zyns leevens, hadt moeten draagenGa naar voetnoot(t). In deezer voege op Hartekamp leevende, zat hy niet ledig in de schaduw des lustryken Hofs; maar maakte, zo ras hy 'er kwam, eene Naamlyst van de verbaazende menigte Planten, uit alle deelen der Wereld, waar op deeze Lustplaats mogt roemen: ook speurde hy, de Duinen van Holland, tusschen Hartekamp en de Noord-Zee gelegen, doorkruissende, de zeldzaamste Hollandsche Planten op, en bragt ze op Hartekamp. Ondertusschen bezogt hy dienzelfden Zomer de Leydsche Hoogeschool, waar hy den grooten boerhaave, toen nog in volle kragt van lichaam en geest, begroetteGa naar voetnoot(u), en van hem op 't minzaamst ontvangen werd: ook verwierf hy de vriendschap van joh. fred. gronovius en adrianus van roijen, door wier onderrigting hy zyne kundigheden, omtrent de Vreemde Planten, zeer uitbreidde: dewyl niet alleen de zeer groote verzameling der Gedroogde Planten van die Heeren alle dagen voor hem openstondt; maar hy ook, door hun begeleid, in den Academie-Tuin, en andere rondsom Leyden gelegene Hoven, dezelve in 't leeven bezigtigde. Aldaar heeft hy ook het eerste Werk van zynen vrugtbaaren geest, dat zelfde Jaar, in 't licht gegeevenGa naar voetnoot(v), waar door hy, in de Geleerde Wereld bekend werd. Van Leyden, waar hy eenige weeken zich onthouden hadt, ging hy weder na Hartekamp, en verder na | |
[pagina 126]
| |
Amsterdam, waar toen zyn Fundamenta Botanica onder de pers warenGa naar voetnoot(x). Intusschen heeft hy het eerste deel daar van, naamlyk de Bibliotheca Botanica, op de Kamer van den Hooggel. joan. burmannus, wiens gemeenzaame Vriendschap hy genoot, vervaardigdGa naar voetnoot(y). Den volgenden Winter hieldt hem, behalven andere bezigheden, onledig de Musa Paradisoea of Musa Cliffortiana, een Palmboom, die in Holland, voor de aankomst van linnaeus, noit Bloemen voortgebragt hadt; doch nu, onder zyn opzigt, in den Jaare MDCCXXXVI, de langgewenschte Bloemen voor 't oog der aanschouweren opende. Deeze onderzogt linnaeus op 't nauwkeurigste, en beschreef dezelve; welke beschryving hy, met twee koperen Plaaten vercierd, op kosten van den Heer cliffort, uitgaf. Dit afgedaan hebbende, ondernam hy, door dien zelfden Beschermheer ondersteund, en met Brieven van voorschryving voorzien, eene reis na Engeland, waar hy welhaast de vriendschap verwierf van de Heeren sloane, collinson, miller, dillenius; de beroemde Tuinen van Celsea en Oxfort, als mede den onvergelyklyken schat van Natuurlyke Zeldzaamheden van den Heer hans sloane bezag, benevens alles wat Londen en Oxfort merkwaardigs opleverde. Omtrent den Herfst deezes Jaars uit Engeland in Holland te rug gekomen, verrykte hy de Lustplaats Hartekamp, met eene menigte Gewassen, door hem, uit Engeland, medegebragt. Midlerwyl was de vermaardheid van linnaeus dermaate toegenomen, dat hy, den derden van Wynmaand dienzelfden Jaars, door de Keizerlyke Academie der Natuuronderzoekeren, in 't getal van derzelver Leden werd aangenomen, met den Bynaam van dioscorides den II. Wederom de gastvryheid van den Heer cliffort genietende, deelde hy der Geleerde Wereld meer gedenktekens van zyn vrugtbaar vernuft mede: als zyne Genera Plantarum, zyne Flora Lapponica, en de Critica Botani- | |
[pagina 127]
| |
ca, door hem voor lang ter drukpersse vervaardigd: en reeds door my te Harderwyk gezien. By deeze Werken kwamen andere, nu eerst bearbeid, te weeten zyn Corollarium Generum Plantarum, en daar benevens zyne Methodus Sexualis ex Systemate naturoe et Generibus Plantarum simul excerpta. Boven al muntte uit zyn Hortus Cliffortianus; een Werk vercierd met zes- en dertig koperen Plaaten, voor rekening van den Heer cliffort zelve gedrukt, 't welk hy, naa zyne wederkomst uit Engeland, de eerste Naamlyst verworpen hebbende, in drie Vierendeel jaars zamensteldeGa naar voetnoot(z). Ten einde de Heer cliffort een Handboekje mogt hebben, 't welk hy gereedlyk opslaan kon en met zich door den Tuin neemen, vervaardigde linnaeus daarenboven zyn Viridarium Cliffortianum; de Planten bevattende, op dien tyd, te deezer Lustplaats te vinden. Op den eigensten dag dat hy dit Viridarium hadt afgedaan, den zevenden naamlyk van Wynmaand des Jaars MDCCXXXVII, nam hy afscheid van dit voor hem zo lang aangenaam Paradys, en trok na Amsterdam, van waar hy, twee dagen laater, na Leyden keerde. - Reeds hadt hy, voor twee maanden, na Zweeden moeten vertrekkenGa naar voetnoot(a), om gestand te doen aan de beloften, zyner Minnaresse en haaren Vader gedaan. Hy bleef niet te min te Leyden, daar zich onthoudende by den beroemden van roijen, hadt hy ten oogmerke tot het einde van Sprokkelmaand des volgenden jaars te blyvenGa naar voetnoot(b). Doch in Louwmaand storte hy in eene zwaare ziekte, die hem meer dan zes weeken het bedde deedt houden. Wanneer hy begon te herstellen, verliet hy Leyden, om op Hartekamp een vrijer lugt te ademen, en zyne verloorene kragten te herkrygenGa naar voetnoot(c). Op dien tyd heeft hy de Ichtyologia van artedi, die in het voorgaande jaar, door een ontydigen dood, te Amsterdam in 't water was omgekomen, afgemaakt, en, met eene Leevensberigt des Schryvers voorzien, in 't licht gegeeven. Op dit Werk volgde een ander zeer nuttig, ten tytel voerende Classes Plantarum. Door dit alles toonde hy zulk eene bedreevenheid, in deeze soort van weetenschappen, en zodanig een uitstee- | |
[pagina 128]
| |
kend verstand te bezitten, dat niet alleen de grootste Mannen in de kunst zich verwonderden over zyne verbaazende Geleerdheid en Ondervinding, in zo jonge jaaren; maar bykans verstomden over zyne schranderheid in de Plantkunde. Daarenboven hadt hy, door zyne heusche zeden, by de Hollanders, zo groote agting verworven, dat ze hem alle Eere waardig oordeelden, en zyn vertrek noode zagen. Maar de zucht tot zyn Vaderland, en inzonderheid tot het voorwerp zyner liefde te Fahlun, dreef by hem boven. Hy kon, egter, niet nalaaten vooraf nog een reisje na Parys te doen, om daar de Verzamelingen van tournefort, plumier, suriane, vaillant en jussieu te bezienGa naar voetnoot(d), met oogmerk, om van daar, naa eene halve maand verblyvens, den weg, over Duitschland, na zyn Vaderland te neemen, Gottingen aan te doen, om daar den vermaarden haller, dien hy als een Vader eerde, te zien, en van hem in de kennis der Moschen byzonder onderwys te ontvangen; voorts over Leipzich te trekken, om een bezoek af te leggen by den voortreflyken ludwig, de Insecten van frisch, en tevens de verscheidene Delfstoffen van Duitschland te bezigtigen. In gevolge hier van, begaf hy zich, in den Voorzomer des Jaars MDCCXXXVIII, na Parys, waar hy, terstond, by zyne aankomst, met veel eerbetoons, ontvangen werd, door de geleerde Mannen, by welken zyn Naam reeds bekend geworden was, en inzonderheid door den beroemden b. jussieu, met wien hy den Koninglyken Tuin, de heerlyke Plantverzamelingen, veele, zo openbaare als byzondere Plantkundige Boekeryen, en alles wat hem bezienswaardigs kon vertoond worden, bezigtigd heeft. Eéne maand bleef hy te Parys, en ontving, in dien tyd, de Eer, dat hy Lid wierd van de Koninglyke Maat chappy der Weetenschappen. Maar, wanneer hy zou vertrekken, alles, wat hy zich, in Holland zynde, beloofde, niet verkreegen hebbende, was hy genoodzaakt ter Zee, langs den kortsten weg, na zyn Vaderland weder te keerenGa naar voetnoot(e). Hy begaf zich, derhalven in Wiedemaand na Rouaan, waar hy scheep ging. Dus kwam hy, naa, als een zwervende Vogel, zo lang rond gevloogen te hebben, in den Herfst diens zelfden Jaars MDCCXXXVIII, in zyn Vaderland, doch arm, weder. (Het Vervolg in een naastkomend Stukje.) |
|