| |
| |
| |
Gedagten over het huwlyk.
Men hoort van alle kanten niet dan gerugten van tweedragt en oneenigheden in het huwlyk; niet dan van allerleie wanbedryven, welken hunne geboorte aan den echt verschuldigd zyn; niet dan van ligtvaardige overtreedingen der tederste pligten, en schandelyke onteeringen der nauwste betrekkingen. Met één woord, onder de menigvuldige rampen en onheilen, welken hier te Lande dagelyks meer en meer de overhand neemen, zyn 'er geene, die zo veel velds winnen, als de ongelukkige Huwlyken. Die zyne aandagt eenigzints gevestigd houdt op de gebeurtenissen deezer waereld, kan niet dan met ontroering gewaar worden de treurige bedryven, welke hieromtrent van tyd tot tyd voorvallen. Het huwlyk, eene zo heuglyke instelling voor het gansche menschdom, en zo eigenaartig geschikt, om den mensch den last van dit leven gemaklyk te doen draagen, schynt thans, helaas! wel verre van den grondslag te leggen tot eene volkomen vergenoeging, niet anders te zyn, dan eene uitvinding, om het menschdom te pynigen; het aangenaame van dit leeven geheel te vernietigen, en alle goede werkzaamheid onzer redelyke vermogens te bedwelmen of uit te dooven. Welk een deerniswaardig misbruik is dit van eene der heilzaamste instellingen? Hoe drukkend is de last des huwlyks, wanneer het zelve zoo verbasterd wordt! Intusschen is evenwel het huwlyk een Staat van zo veel aanbelang, niet alleen voor vder byzonder mensch, maar ook voor alle burgermaatschappyen, welke zonder het zelve niet bestaanbaar zyn, dat niemand de veragtelykheid en vernedering, waar toe het thans ontaart is, met onverschilligheid kan aanzien. ‘Niets is een zekerder blyk, zegt, de vernuftige steele, van de bedorvenheid deezer eeuw, dan de in zwang gaande gewoonte, van met zulk een gelukkigen staat, als het huwlyk, den spot te dryven’. Hoe veele redenen hebben we des niet, om ons te bedroeven over onzen toestand; daar we, door de toeneeming van dit kwaad, weldra tot op den oever
van onzen ondergang zullen zyn voortgesneld? Het zelfde, 't geen weleer de Roomsche Republicq tot haaren val bragt, zal ook ons den doodsteek geeven, op onzen leeftyd toch is volmaakt toepasselyk, 't geen de Lierdichter horatius van dien der Romeinen getuigt:
Foecunda culpoe soecula nuptias
Primum inquinavere & Genus & Domos:
Hoe fonte derivata clades
In Patriam, Populumque fluxit.
Geen wonder daarom, dat het van alle eeuwen de loflyke bezigheid der wysste mannen geweest is, ontwerpen tot verbeteringe van het huwlyk te maaken; en zeker is 't nauwlyks mogelyk, het
| |
| |
menschelyk vernuft op eene nuttiger wyze werk te geeven. Onze eeuw, de vrugtbaarste van allen, in werken, die tot volmaaking van het huwlyk strekken moesten, is teffens de vrugtbaarste, in het voortbrengen der droevigste tooneelen van onheil en verdriet, welken uit het huwlyk geboren worden. Waar zal men deeze verkeerde uitwerking aan toeschryven? Hoe is 't mooglyk, dat dit kwaad zo sterk toeneemt, daar zulke schoone hulpmiddelen tegen bekend zyn? Misschien mag men zeggen, dat de meeste hunne ontwerpen te algemeen gemaakt hebben, zonder behoorlyk te letten op, en dezelven te schikken na, de gebreken van 't volk, waar onder zy verkeeren. Die eenige kennis van 't menschelyke hart bezit, weet, dat het, over 't algemeen, dan eerst regt, en met vrugt getroffen wordt, wanneer men aan 't zelve iets voorstelt, waar toe het eene regtstreeksche, eene byzondere, en niet slegts eene algemeene, of zydelingsche betrekking schynt te hebben.
In het geene wy voorgenomen hebben, omtrent het huwlyk te zeggen, zullen wy deeze les tot den rigtsnoer onzer gedagten neemen. - Onze verkeering zig egter voornamentlyk bepaald hebbende tot Lieden der aanzienlykste rangen, moeten onze gezegdens, niet buiten deezen kring getrokken, noch aangemerkt worden, als gaande over algemeene oorzaaken, die overal en onder allerleie standen van menschen, zonder onderscheid, zouden plaats hebben. Hier benevens moeten wy den Leezer vooraf nog melden dat wy, niet voorneemens zynde, eene verhandeling over het beste huwlyk te schryven, slegts eenige bedenkingen zullen opperen, die ons, als zo veele oorzaaken der menigvuldige ongelukkige huwlyken, in onze dagen voorgekomen zyn.
Wanneer we oplettend gade slaan den thans heerschenden smaak, de beweegredenen, welken onze Vrouwen meestal bepaalen, in 't doen van eene keuze, zullen we welhaast veele voornaame bronnen ontdekken, waar uit wy dagelyks zo veele heillooze huwlyken zien ontspringen. Daar men tog zeggen mag, dat de Vrouwen, in dit opzigt, en tot zo lang, het hoogste bewind is opgedraagen; en haar bestier, ten aanzien van haar zelven, als dan van zeer veel invloeds op 't gedrag der Mannen is, als welken zig ten dien tyde voornaamentlyk ten doel moeten stellen, om haar te behaagen; zal het ontwyfelbaar, zo niet geheel, ten minsten voor een groot gedeelte, op der Vrouwen denk- en handelwyze aankomen; en het wel of kwalyk gelukken der huwlyken het meest van haar lieder voorbeeld afhangen.
Maar behoeft hy, die, in den dagelykschen ommegang met de beminnelyke Sexe, slegts de minste oplettendheid heeft op 't geene hy alle oogenblikken ziet gebeuren, nog te vraagen, welke de voornaame drangreden, de eenige dryfveer is, om derzelver keuze te beslissen! Is het, helaas! niet al te zeker, dat zy aan zulken onzer, zonder eenige bedenking, den voorrang geeven, welken, niet anders geleerd hebbende, dan gekkernyen of onnuttige vertelzelen
| |
| |
uit te rabbelen, altyd in staat zyn, veel uiterlyke vertooning te maaken, zogenaamde douceurs te zeggen, en haar geduurig, door walgelyke kwinkslagen, en onbetaamelyke schertseryen tot lagchen weeten te beweegen? Is het, helaas! niet al te zeker, dat zy dezulken onzer met smaadheid en veragting behandelen, die, hunnen tyd aan wezentlyke dingen besteed hebbende, niet in staat zyn, woorden zonder zin uit te brengen, of zig zelven te leenen, om een veragtelyk Klugtspel te vertoonen? Leert ons de dagelyksche ondervinding niet maar al te wel, dat men in onze dagen, om by de Sexe regt aangenaam te zyn, een vast besluit dient genomen te hebben, om allen schyn van verstand of wysheid af te leggen, en dien van zotheid, losheid en ongebondenheid aan te neemen? Geene waare verdiensten altans, geene kundigheden voorzeker, geen solide karacters komen meer by dezelve in aanmerking; ten zy zodanig een, welke zig deeze hoedanigheden heeft eigen gemaakt, gelukkig, door eene ongemeene sterkte van geest en lighaam, eene genoegzaame vrolykheid en levendigheid heeft overgehouden, om te vermaaken. Doch dan is 't nog niet de agting voor zyn uitsteekend verstand of dengden, welke hem de agting der Sexe bezorgt, maar het verwonderlyke, waar op zy zeer gesteld is, en zyne overige hoedanigheden. ‘Breng eenen lossen en leevendigen knaap’, zegt de verstandige Schryver van den Onderzoeker, ‘in 't gezelschap der Vrouwen, die alles, wat hem in de harssenen komt, uitrafelt, en, is 't niet raak, 't is mis, voortpraat. De verscheidenheid der denkbeelden, die hy 't gezelschap oplevert, zal den Vrouwen aangenaam zyn, en zelfs te vlug denkende, om te onderzoeken, of die denkbeelden juist zyn, of door de schielyke opeenvolging van dezelven daar toe den tyd niet hebbende, zal hy alle de schoonen vermaaken; allen zullen zy naar hem luisteren; een algemeen geschater zal eene heerlyke toejuiching wezen aan zynen geest;
terwyl onze Wysgeer van spyt zal stampvoeten, dat niemand meer na zyne grondige aanmerkingen hoort, om alleen het oor te geeven aan het zot geklap van deezen jongen Windbuil, die, door alle de gunstbewyzen, welke hy ontfangt, op zyne schitterende bekwaamheden vertrouwende, zig meester maakt van de geheele Conversatie, en alle de oogen tot zig trekt, gelyk hy zig van de harten der meeste Vrouwen verzekert. - Zie daar, vervolgt hy, wat middelen 'er behooren ter hand geslagen te worden, om zig in de genegenheid der Vrouwen in te dringen; en zie daar te gelyk, wat de reden zy, dat zo veele jongelingen van uitmuntende verdiensten, dog die de gaaf van bevalligheid van geest en lichaam missen, wier smaak ook niet met dien der Vrouwen overeenstemt, niettegenstaande al hun verstand, alle hunne geleerdheid alle de goedaartigheid van hun hart, altyd het voorwerp zyn van de onverschilligheid, zo niet van den afkeer, der Vrouwen. De goedaardigheid, 't is waar, draagt wel haare goedkeuring weg, in zo verre zy maakt dat zulk eene man niet gehaat worde, maar
| |
| |
nimmer zal zy hem veele harten onder de schoone Sex winnen; hy is goed, zie daar al den lof, die men hem geeft, en het is een lof, die een soort van verwyt en van veragting insluit, als of zulk een man goed was, alleen uit zwakheid. In tegendeel, een man, die de Vrouwen kan vermaaken, al bezit hy een kwaadaartig hart en een haatlyk gemoed, zal veel beter by de meeste Vrouwen zyn oogmerk bereiken, en 'er niet alleen veelen vinden, die met hem met genoegen verkeeren, maar zelfs, die hem veel eer haare hand en hart zouden geeven, dan aan eenen anderen. - Zeer veele, zo niet de meeste, vrouwen willen het met eenen man, die haar weet te vermaaken, wel waagen met hem ongelukkig te worden’.
Dit is het tafereel, 't welk deeze uitmuntende Schryver van den smaak der hedendaagsche Sexe geeft. Het zelve is juist overeenkomstig met het verslag, 't welk wy 'er zo even van gedaan hebben. Wy mogen 'er nog gerust byvoegen, dat wellust en ontugt tegenswoordig, zo die al voor geen verdiensten by de Sexe gehouden worden, egter by dezelve in geen afkeer zyn, noch in de Mannen verfoeid worden. Veelal ziet men den voorrang gegeeven aan dezulken, welken, een oneerlyk gedrag gehouden hebbende, en in onkuischheid geoeffend zynde, zig, vóór het huwlyk, den vaderlyken eerenaam reeds verworven hebben; en van welke dus niet veel anders te hoopen is, dan dat ze het huwlyk als een veiligen zetel der wellust beschouwen zullen.
Kan men nu, daar dit de beklaagenswaardige toestand der Schoonen, in onze wysgeerige dagen, zy, zig nog verwonderen, dat zo veele rampen en onheilen den huwlyken staat dagelyks verzellen? Zou het niet veeleer ten hoogsten te verwonderen zyn, indien zulks anders ware? Is 't mooglyk, dat een huis, van zulke bouwstoffen opgemaakt, tegen eenig geweld van buiten bestand zy? Heeft men niet natuurlyk te verwagten, dat het schielyk zal instorten? Nauwlyks kan men behoorlyk in het bezit van elkanderen gesteld zyn, of men ontdekt het bedrog, waar aan men is blyven hangen; en dit is dan reeds het begin der elende, waar mede men zyn gansche leeven door zal te worstelen hebben. De Man, niets geleerd hebbende, dat eenige weezentlyke waarde heeft, of in staat is, op den duur, en in ernstige omstandigheden, te behaagen, kan aan zyne Vrouw dat aangenaam gezelschap niet verschaffen, 't welk noodzaaklyk vereischt wordt, om den tyd met elkanderen met vermaak te korten; en neemt, om alle zelfsverveeling te ontgaan, ligt den toevlugt tot geduurig uitloopen. De Vrouw, hier door beroofd van 't geen vooral in staat moest zyn haar aan huis te binden, en insgelyks genegen, om zig der huisselyke zorgen te onttrekken, slaat daar op denzelfden weg in. En zulks heeft natuurlyk ten gevolge, dat deeze lieden, zig bykans niet dan om te slaapen, in huis bevindende, die nauwe betrekking, welke den een, als 't ware, aan den anderen verknogt, kwyt raaken; hunne onderlinge verpligtingen verwaarloozen; en tot dat geene verval- | |
| |
len, waar door al het zoete van het huwlyk wordt weggenomen, en de band, die te voren bekoorlyk was, in eene knellende keten verandert. - De Vrouw, daarenboven, de veragtlyke onkunde van haaren Man meer en meer ontdekkende, kan hem met al die tederheid, liefde en agting niet behandelen, waar mede hy zig zal verbeelden, te moeten bejegend worden; - en zie daar, eene nieuwe, eene onuitputtelyke bron van rampen en ongenoegens! Want dit moet men tot eere der
Vrouwen bekennen, dat zy in haaren aart, of in zig zelven, eene zekere agting en eerbied hebben voor verstandige Mannen, en niet vatbaar zyn voor die laagheid van ziele, welke men onder de Mannen niet zeldzaam ziet stand grypen. 't Zyn alleen de dikke nevels deezer waereld, der eerste jeugd, en der bedorven opvoeding, die haar verstand in deszelfs dageraad bedwelmen, waar door wy het thans niet eerder zien doorbreeken, dan wanneer het te laat is, en zy reeds de Slagtoffers harer verkeerdheid geworden zyn. Mogten zy, door zo veele treffende voorbeelden geleerd, haare oogen eens vroeger openen!
Ten tweeden. Hoe is 't mooglyk, dat hy, die niets geleerd heeft, de pligten van een goed Vader des huisgezins betragte? dat hy een verstandig geb ed voere over zyne huisgenooten? - Dat hy zynen kinderen eene goede opvoeding geeve? - Dat hy zodanige schikkingen in de verteering maake, waar door men in denzelfden staat kan blyven? met één woord, dat hy alles indiervoege regele, dat zelfs het huishouden duizenderleie genoegens voortbrenge? - In tegendeel, zyn verzuim, of de verkeerde bestiering van dit alles baart dagelyks eene Zee van ongenoegens; ‘en zyn egt wordt’, om my met den beroemden gellert uit te drukken, ‘eene bron van verdrieten en dwaasheden, zyn huis een baijert van verwarringe, ten zy zyne Egtgenoote alle deeze onheilen door de zeldzaamste verdiensten weet te verhoeden’. Ontroerende gedagten! Een enkel voorbeeld moest genoeg zyn, om de Sexe deeze haare dwaasheid te doen verfoeijen!
Ten derden. Welke hoop kan 'er zyn van het Karacter derzulken, die hunnen geheelen leeftyd hebben doorgebragt, zonder ooit tot zig zelven te komen; hunne verpligtingen te leeren; hun verstand te beschaaven; zig zelven te leeren kennen, en hun hart te verbeteren? Doorgaans leert de ondervinding, dat men, in zulker Karacter, zo al niets zeer aanstootlyks, althans niets vindt van byzondere waarde, veel min dat van zodanigen aart is, dat wy hetzelve eenen byzonderen eerbied zouden kunnen toedraagen; of, om deszelfs verhevenheid en uitmuntendheid, onze hoogste liefde en agting waardig keuren. Maar van welk aanbelang is het wederzydsch Karacter niet voor Egtgenooten? Het is van zulk een gewigt in den huwlyken staat, dat daar van vooral het geluk, het duurzaam geluk, der egtelingen afhangt; en dat, zonder dat het zelve van weerszyden al zeer goed is, geen huwlyk immer gelukkig zyn kan; maar noodwendig in eene verbintenis moet
| |
| |
ontaarten, waar uit de verdrietelykste oneen gheden voortkomen; van welker minsten wy naauwlyks in staat zyn de hartgrievende omstandigheden voor onze verbeeldinge te brengen. Mogten zo veele Schoonen, als nog over haare vryheid beschikken kunnen, daar zy zo veele leevendige schilderyen voor zig hebben, zig in tyds nog spiegelen, eer zy voor altoos in dezelfde ketenen gekluisterd worden.
Eindelyk, schoon zomtyds niets van dit alles het gevolg eener zo dwaaze en schandelyke keuze zy; dit is toch altyd zeker, dat zodanig een huwlyk nimmer gelukkig is, en ook waarlyk niet gelukkig zyn kan. Hoe is 't mooglyk, dat Jongelingen, die nooit hebben leeren denken; wier verstand en hart zelfs niet door het leezen van een goed boek beschaafd en verbeterd, veel min door eenige kennis van deugd en Godsdienst vercierd is; die, daar ze zelfs niet vatbaar zyn voor die aandoeningen, welken slegts een gevolg zyn der beschaafdheid, die gevoeligheid missen, welke alleen in edele zielen valt: hoe is 't mooglyk, dat zulke Jongelingen, aan hunne wederhelft, die onbeschryflyke aandoeningen van tederheid en liefde zonden kunnen doen gevoelen, welken alleen de zaligheid des huwlyks uitmaaken, doch voor welker gewaarwordingen hunne onbeschaafde ziel niet vatbaar is? Mogten zo veele voorbeelden, als op dit zelfde tydstip de waarheid deezer aanmerking, helaas! maar al te zeer bevestigen, de beminnelyke Sexe tot nadenken brengen! Mogten zy eindelyk eens opmerken, dat klugtmaakers van het publiek, dat ligtmissen, windbuilen en veragtelyke leegloopers, op den duur, geene goede, geene aangenaame Mannen zyn, waar mede zy gelukkig zouden kunnen leeven; maar in tegendeel zo veele geessels voor het Vrouwelyk geslagt, uitgezonden, om het zelve de straf van haare verkeerdheid en schandelyke dwaasheid te doen ondergaan!
Middelerwyl is de oorzaak van dit kwaad van zodanigen aart, dat 'er voor het tegenwoordige geslagt, het welk reeds eene opvoeding genooten heeft, misschien geene verbetering, althans geene herstelling te hoopen zy. 't Is haast onmogelyk, dat een meisje, 't welk zelfs niets geleerd heeft, dan te lagchen, te speelen, zig op te schikken, uit te gaan, de modes te agtervolgen, enz., dat zig nooit andere, dan romanesque denkbeelden van het huwlyk gevormd heeft, niet den voorrang zoude geeven aan eenen Jongeling, die haar in alles gelyk is; en eenigen prys zoude stellen op verhevener kundigheden, welke het bezit van elkanderen welhaast toont, dat de waare en wezentlyke vereischten zyn, om op den duur gelukkig te kunnen leeven. - ‘De genegenheid eener vrouw voor eenen man’, zegt de Engelsche Spectator heel aartig, ‘is alleen de eigenliefde overgebragt op een ander voorwerp. Zy zou wel wenschen, dat de minnaar in alle deelen vrouw wierd, mits hy niet van Sex veranderde’. En de uitneemende Schryver, dien ik te voren heb aangetogen, voegt 'er by: ‘De overeenkomst van wyze van denken tusschen twee menschen
| |
| |
maakt altyd een verband van vriendschap en genegenheid; dezelve beginzelen, dezelve oogmerken, dezelve begeerten, zie daar, wat den een aan den anderen moet verknogten. Het geen de een wenschte, dat de ander deed, doet deez' uit smaak. Eene Vrouw bemint den Opschik, luidrugtige Vermaaken, Bals, Concerts, het Spel, den Schouwburg, en boven al, zy verlangd schoon gevonden te worden; zie daar den smaak der meeste Vrouwen. Nu een Man, die, gelyk zy, het grootste werk maakt van zyn kapzel; voor wien de zorg zyner kleeding eene gewigtige bezigheid is; een man, die om een bal by te woonen, veele mylen ver reizen zoude; die zig verveelt, doodelyk ver veelt, wanneer hy niet speelen kan; een man, die zynen lieven persoon overal voor bevallig zoude willen doen doorgaan; zie daar eenen man regt geschikt voor het grooter deel der vrouwen; en al wat hy mannelyks heeft is misschien dat geene, dat hem by de geboorte... Van zulk eenen man moet eene Vrouw wagten, dat hy met haare neigingen altyd overeenstemmen zal; 't geen zy begeert, hy verlangt het: 't geen zy bedoelt, hy streeft 'er na. Hy is 't ook, die door zynen smaak den haaren als goedkeurt en regtvaardigt; en 't is aangenaam, 't is bovenal aangenaam voor iemand, wiens groot doelwit is de goedkeuring en de bewondering van anderen weg te draagen, zulken te vinden, die door hun gedrag, door de overeenstemming van hunnen smaak, zulk iemand op de onbedrieglykste wyze toeiuichen’.
Wanneer wy dit alles gadeslaan, blyft 'er voor het tegenwoordige weinig hoop van verandering overig. Onze aanmerkingen, tot stuiting van dit vernielend kwaad ingerigt, zyn dus niet zo zeer geschikt voor het tegenwoordige, als wel voor het toekomende, of nog onopgevoede, geslagt. 't Is over 't algemeen, in allerlei soort van zaaken, altyd moeijelyk bevonden, eene gewoonte te vernietigen; maar 't gaat, buiten twyfel, boven het menschlyk vermogen, eene ingewortelde heblykheid uitterooijen.
De waaragtige oorzaak van het kwaad, van de dwaaze keuze der Sexe, van het rampzalig lot van zo veele huwlyken, is gelegen in de ongelukkige opvoeding, welke haar, tot schande van dit Volk, onder ons gegeeven wordt. Ondor alle de beschaafde Volken der geheele waereld is dezelve nergens misschien slegter, dan by ons. Niet te vreden, met het dwaaze, het zotte, het belagchelyke van andere Natien over te neemen, hebben wy ons daar en boven zorgvuldig gewagt van al 't goede, dat nog by haar overig is. Onze Assemblées, of andere publieke plaatzen, zyn de schouwtooneelen van de dwaasheid van een verwyfd Koningryk; terwyl wy 'er te gelyk nog dat geene missen, 't welk deeze vertooningen, en de Sexe, in één woord, in dat Land draaglyk maakt. Onze Sexe is even buitenspoorig in haaren opschik, leevenswyze, gedrag enz, als in Vrankryk en elders; maar zy mist nog daar en boven die leevendigheid, bevalligheid, geestigheid en beschaafdheid des verstands, welke haar in andere Landen bygebleven is.
| |
| |
En hoe droevig staat het boven dien by de meesten met haare Godsdienstige en Zedelyke grondbeginzelen? Met het innigste leedweezen moeten wy betreuren, dat de Godsdienst, zo in kennis, als beoeffening, van dag tot dag, in een meer en meer toeneemend verval geraakt. De diepste onkunde, zelfs in de eerste en eenvoudigste leergronden, straalt van alle kanten door. En vindt men nog zommige, die eenigen oppervlakkigen schyn van kennis vertoonen, dan nog, in plaats van eenen Godsdienst te belyden, welken zy door overtuiging aanneemen, en welke, de zagtmoedigheid en nedrigheid leerende, eene eigenaartige strekking heeft, om 's menschen hart van hoogmoed en kwaadwilligheid te zuiveren, kleeven zy eenen Godsdienst aan, waar van zy alleen de woorden zig eigen gemaakt en onthouden hebben; en die, op geene andere grondslagen rustende, geen den minsten indruk maakt op haar gedrag of leeven; dan voor zo verre dezelve haar allerlei gruwelen en ondeugden, door eene nauwgezetheid in uiterlykheden, leert vergoeden. Terwyl zy van het Zedelyke, dat buiten den Godsdienst altoos op losse schroeven rust, nauwlyks meer weeten, dan 't geen ze by geval op de Schouwburgen hebben zien vertoonen, of uit deeze of geene, over 't algemeen meer Zedenbedervende Romans, in 't geheugen gehouden hebben. - Rampzalige toestand! Is 'er met eenige mooglykheid van de huwlyks verbintenissen der zodanige, zonder verstandige en deugdzaame inzigten gemaakt, en met even zo min huisselyke bekwaamheden voorzien, iets goeds te wagten? Hoe zullen zy, die zig, vóór haaren echt, nooit op 't verkrygen van wezenlyke verdiensten hebben toegeleid, voor eene goede keuze vatbaar zyn; of zig na denzelven in staat bevinden, om de onheilen, uit hunne verkeerde keuze voortvloeijende, door een zorgvuldig beleid af te weeren. Hoe zullen zy zelfs, daar ze nooit op 't geen een wezentlyk vereischte des huwelyks uitmaakt, hebben leeren letten, haare pligten, die ze nauwlyks kennen, getrouwlyk
waarneemen? Wat zal haar, bid ik, weerhouden, om zig geheel en al aan haare Zinsvermaaken over te geeven? Indien eerbied voor den Godsdienst haar beschermengel niet is, waar door zullen zy toch haare wellustige driften in bedwang houden? - Te regt vraagt gellert, ‘of zulk eene Vrouw, die onbedreeven is in vrouwelyke konsten en kundigheden; die niet meer verstand bezit, dan tot haar opschik vereischt wordt, en geen andere deugd kent, dan haaren rykdom, of schoonheid; eene vrouw zonder opvoeding; de slaavin van haare driften; die nog nimmer ernstig overdagt, waarom de mensch op deeze waereld leeft; of zulk eene vrouw haaren man gelukkig, de huwelyksliefde duurzaam, het huis gerust en gezegend, en haare kinderen wys en deugdzaam zou kunnen maaken’? Hoe weinig kan men van zoo eene Vrouw verwagten, dat zy by haare vereeniging zig het hoofdoogmerk van eene deugdzaame betragting van alle de onderlinge pligten zal ten doel stellen? Daar zy geheel ongeschikt is, om zelfs in het tydelyke haar waar geluk te bevorderen, hoe
| |
| |
veel te meer zal zy haar eeuwig welvaaren in den wind slaan? Mogt de tyd haast komen, in welken zy, dien deeze pligt is aanbevoolen, de opvoeding van 't geen hun zo dierbaar behoorde te zyn, eens regt ter harte namen!
Zo de Ouders zorg droegen, dat hunne Dogters al vroeg, op eene redelyke wyze, in de beginzelen van Godsdienst en Zedenkunde wierden onderweezen, den behoorlyken prys op de deugd leerden stellen, en regtmaatigen afkeer van de ondeugd hebben, met haar hart en verstand, door het leezen van goede en nuttige boeken, te verbeteren en te beschaaven; indien zy haar eene byzondere agting inboezemden voor wezentlyke verdiensten, kundigheid, verstand, deugdzaamen inborst, en alles, wat in een caracter groot en waardig kan genoemd worden; indien zy haar eenen regtmaatigen afkeer inscherpten tegen allerlei iaagheid en lafhartigheid, als zynde het tegenovergestelde van 't geen men in de Mannen altyd moest zien uitmunten; hoe veel goeds zou hier uit op het Menschdom voortvloeijen! In plaats van het geen thans gemeenlyk geschiedt, zouden zy den voorrang aan zulken geeven, die door geleerdheid, verstand, dapperheid, edelaartigheid of eenige andere uitneemende hoedanigheden, zig zelven boven hunne tydgenoten hadden verheven; en dit zou te gelyk veele ongelukkige huwlyken voorkomen. Indien de hoedanigheden van den geest en het hart voortaan de keuze der Sexe omtrent de Mannen bepaalden, en dus de oorzaak verviel, welke haar thans gewoon is te bestieren, zou tesfens de oorsprong weggenomen zyn, waar uit wy zo even alle de gemelde rampen en onheilen des huwlyks hebben zien ontspringen. Ondertusschen moet niemand deeze aanmerking zo zeer misduiden, dat wy met dezelve zouden willen te kennen geeven, dat de uiterlyke gedaante der Mannen by de Sexe in geenerlei aanschouw zoude mogen komen. In tegendeel, een welgemaakt Man is een hoofdsieraad, de eer der Vrouwen, en regt geschikt om in haar dien eerbied te verwekken, welke op het geluk des huwlyks zo veel invloeds heeft. Eene rustige en welgeregelde gestalte van eenen Man is dus, in zo verre, zelfs een wezentlyk vereischte tot het huwlyk. Maar dat de Sexe hier aan nimmer zo zeer blyve hangen, dat zy alle zielshoedanigheden, waar van veel
meer afhangt, lightelyk overstappe! ‘De uitneemendste lighaamsgestalte’, zegt zeker, Schryver over 't huwlyk, ‘is geen zeker kenmerk van de inwendige Zielsvolmaaktheden. Dit denkbeeld by veelen der oude Wysgeeren, zo 't schynt, als eene onbetwistbaare waarheid aangenomen, word thans by alle verstandigen te regt verworpen. De ondervinding toont ons, dat de gebreken kunnen woonen, dat de veragtelykste driften kunnen huisvesten, in een lighaam, 't welk een meesterstuk der volmaaktheid is. Met zulke ondeugden zou de enkele schoonheid ons voor ongeluk niet beveiligen kunnen. Wy zien hier uit, derhalven, dat de schoonheid der gedaante, schoon het eerst ons inneemende egter onder het laatste zyn
| |
| |
moet, 't welk in aanmerking komt, hoewel het egter geenzints te veronagtzaamen is’. - Hoe streelend zou het vooruitzigt en de hoop des huwlyks zyn, indien deeze uiterlyke gedaante des lichaams altoos van een goed verstand, beschaafdheid en eene edele ziel, verzeld ware!
Nog eens, indien de hoedanigheden van den geest en het hart voortaan de keuze der Sexe bepaalden, welk eenen algemeenen invloed zou dit niet hebben? Indien zy, geleerd hebbende den zelfden prys te stellen op alles, wat deugdzaam en voortreffelyk is, welken zy nu hegten aan alles, wat in den daad schandelyk en verfoeijelyk is; indien wezentlyke verdiensten, een uitmuntend caracter, by haar vooral in aanmerking kwamen, welk een vrolyk gelaat zou de Godsdienst al aanstonds vertoonen. Onze Jongelingen, die, om geestig en aangenaam te zyn, thans alles moeten verzaaken, wat ernstig en betaamlyk is, ja zelfs die eerbied en dat ontzag voor God en zynen wil, die de edelste dryfveeren onzer daaden zyn, zouden als dan genoodzaakt worden, zig op de kennis en beofsening van eenen redelyken Godsdienst toe te leggen; en dit zou den dageraad aankondigen van vrede, vertrouwen, zagtmoedigheid, eerbaarheid, regtvaardigheid, en wat al deugden meer. Het zou het waare en eenige middel zyn, om den rampzaligen voortgang van ongeloof en Godverzaaking te stuiten. De Godsdienst zou dan niet langer het voorwerp van bespotting en verguizing zyn, in onze fatzoenlyke gezeischappen. Men zou zig dan ten haaren koste niet langer vermaaken. En zy zou eindelyk al die vreugde en menschlievendheid onder het menschdom te weeg brengen, waar van zy alleen de bron en oorsprong is.
Maar niet minder zou deeze invloed zig uitstrekken op de weetenschappen, waare wysheid en goede Zeden. Indien deeze ons aangenaam maakten in 't oog der beminnelyk Sexe, zouden onze hooge Schoolen althans niet langer de treurige toneelen zyn van verkwisting, luiheid, ongebondenheid en bederf der goede Zeden. Ieder zou zig dan om het zeerst toeleggen, op zulke zaaken, die hem in 't oog der Schoonen beminnelykst maakten, en de vaste hoop gaven, van eenmaal daar door te zullen slaagen in 't verkrygen en bezitten van dat geene, 't welk het begin, de dryfveer en het einde van alle onze daaden is. Hoe zeer zou, met dit klimmen van de waarde der weetenschappen, het geluk der maatschappy toeneemen! Hoe gerust zouden Ouders en Voogden hunne kinderen en pupillen naar deeze plaats zenden; waar van daan zy konden verzeekerd zyn dat zy niet dan met eenen ryken oogst van waare geleerdheid en wezentlyke verdiensten stonden te rug ze komen; doch van waar wy thans verre den grootste hoop niet anders zien mededraagen, dan verwilderde hersenen, losbandige Zeden, en een door overdaad en wellust bedorven lichaam. - Indien de Sexe haare belangens wel kende, moest ze van zelfs opmerken, dat ze, uit de verandering haarer dwaaze keuze, een dubbel voordeel trekken zou. Om niet alles te zeggen. In- | |
| |
dien zy op waare eer, dapperheid, menschlievendheid, edelmoedigheid, opregtheid, standvastigheid en soortgelyke voortreffelyke deugden den verdienden prys stelde; indien zy aan de bezitters deezer uitmuntende hoedanigheden, met belangneeming, den voorrang gaf; indien zy, daar en tegen, alle hoogmoed in het eene, en laagheid in het ander opzigt, onverschilligheid en ontrouw, met verfoeijing bejegende, onze verwysde Saletjonkers en Lasbekken met verontwaardiging van zig weerde; zouden wy den roem onzer Voorouderen weldra zien herleeven. Onze Osficieren zouden, voor een groot gedeelte, niet langer de schande der Natie zyn; en wy zouden niet langer kruipen op den wenk van nietige
Schepzelen: niet opentlyk den spot dryven met het geen ons op aarde 't dierbaarst behoorde te zyn, onze eed en pligt namentlyk; noch ons zelven om tydelyken welvaaart verkoopen. De Vryheid zou, in plaats van zo veele belaagers, zo veele handhaavers vinden, en in 't caracter der Natie een steun hebben, waar op zy onwankelbaar en veilig zou blyven rusten. - Mogten die tyden eens wederkomen, toen de grootste Helden, de edelste Voorstanders der Vryheid, de braafste caracters, de grootste Dichters en vermaardste Geleerden in de Schoole der Sexe gevormd wierden! Toen het by de Sexe tot schande gerekend wierd, in de vereischte omstandigheden, voor zyn Vaderland niet gestorven te zyn, of niet overwonnen te hebben! Wie kan, zonder droefheid over onzen tegenwoordigen toestand, de oude tyden herdenken! - de Geschiedenissen van dit Land leezen! Mogten die tyden eens wederkeeren! - Hoe wenschlyk ware 't, dat Ouders en Voogden hier uit regt leerden opmerken, hoe gewigtigen post zy bekleeden! - daar eene verzuimde of kwalyk ingerigte opvoeding zo veel kwaads, en eene goede en betaamlyke zo veel goeds voor het menschdom te weeg brengt. - Mogten nog eenmaal de aangevoerde waarheden den diepsten indruk maaken op de gemoederen van het schoone geslagt zelve. Mogten zy allen, welken daar toe behooren, zig even zeer beyveren, om haare eigen waare belangens, de onzen, en die der maatschappy, te behartigen! daar haare bekoorlyke aantrekkelykheden haar zo veel vermoogen geeven, om de rampen des huwelyks, en met dezelven de onheilen van ons Land, te verwyderen. - Dan hier toe alleen bepaalt zig dit alles niet; indien men 't wel overweegt, zal men 'er teffens, aan den anderen kant, ten duidelykste uit afleiden, dat veelen onzer Jongelingen niet minder te mispryzen zyn, die door eene kwalyk geplaatste dienstwilligheid, dikwyls tegen hun beter weeten aan, hunne goedkeuring toonen over het gedrag der Sexe, welke zy door hunne laffe vleitaal onophoudelyk verheffen, en styven, in het geene zy
bewust kunnen zyn, dat niet dan tot haar ongeluk gedyën kan. Mogt de opregtheid voortaan hunnen ommegang bestieren! op dat ook zy, zo veel zy konden, toebragten, om de onvermydelyke rampen des huwelyks, welken daar uit voorspruiten, af te weeren!
| |
| |
Maar 'er doet zig, behalven deze algemeene nog eene byzondere oorzaak op, welke wy mede als eene bron van veele rampzalige huwlyken hebben aan te merken, en daarom niet stilzwygende voorby mogen gaan. Het Geld namelyk, die Afgod, welken wy steeds met den meesten yver dienen, speelt hier insgelyks eene voornaame rol. Dit is het begin in onze vooruitzigten, en het einde in onze besluiten. Wy schaamen ons niet, opentlyk koophandel te dryven met onze persoonen, en ons zelven, als 't ware, aan de meestbiedende der Sexe uit te looven. Daar 't geld alleen de dryfveer van ons bestaan, ons eenig verlangen is, bekreunen wy ons zelfs aan geene uitwendige hoedanigheden; met welk eene gestrengheid wy die ook anders in de Sexe mogen vorderen; terwyl wy die der Ziele zo min in aanschouw neemen, als of wy een Standbeeld kogten, tot sieraad onzer wandeldreeven. - De Sexe in dezelfde omstandigheden zynde, en geene middelen zullende hebben, om in de waereld naar de Mode te blyven leeven, handelt op dezelfde wyze; nu door haar eigen vryen wil, en dan door eene onwederstaanbaare schikking der Ouderen. - Maar zyn dit gronden, die ons vrymoedigheid geeven, om God eenen zegen over deeze verbintenissen af te bidden? - om op de gunst der Voorzienigheid te hoopen? - Is 't wel mogelyk, dat zulke huwlyken, waar in nooit aan derzelver hoofdoogmerk gedagt is, andere, dan rampzalige gevolgen hebben? Is 't te verwagten, dat liefde en genegenheid in dezelven zouden huisvesten! Moet het niet veeleer gebeuren, dat de bitste verwytingen, welken het genot dier rykdommen gestadig vergezellen, al het genoegen daar van wegneemen? Hoe menigwerf gelukkiger is het lot van zulke egtgenooten, die, hoewel maar sober bedeeld van tydelyke goederen, egter in eene volle tevredenheid met dezelven, de moeijelykheden van hunnen staat, door zig getrouwelyk van alle hunne pligten te kwyten, in zoetheden verkeeren; en uit dezelve een duurzaam voedsel voor hunne liefde trekken!
Ondertusschen is deeze verfoeijelyke hebzugt een onvermydelyk gevolg van het Zedenbederf, waarin wy geraakt zyn. De wellust, weelde, overdaad en verkwisting, die, zedert eenigen tyd, zulke vorderingen by ons gemaakt hebben, dat wy 'er dagelyks de eisselykste verwoestingen van zien, zyn de bronnen van het kwaad, dat wy zo even beschreeven. En de onkunde, die, hand over hand, onder ons toeneemt, om dat de meesten zig verbeelden, dat verdiensten in geene aanmerking meer komen, maar integendeel strekken, om ons in 't laage en veragtelyke te houden, is eene andere oorzaak, welke ons dwingt tot het beöogen alleen van ryke partyen, om daar door aan een goed bestaan te geraaken. Niemand, die zyn Vaderland nog eenigzins lief heeft, kan hier aan, zonder eene ontroerende droefheid, gedenken; onze harten moeten versmelten van weedom, als wy begrypen, dat het kwaad zulke diepe wortelen geschooten heeft, dat alle hulpmiddelen hoopeloos schynen, en 't te dugten is, dat dit kwaad geen einde zal
| |
| |
neemen, dan met onzen geheelen en spoedig aanstaanden ondergang.
Eindelyk heeft onze hoogmoed, en ydele eerzugt, nog eene bron geopend, om het getal der ongelukkige huwlyken te vermeerderen. Zy heeft ons aangezet, om met alle magt te beletten, dat onze kinderen zig met niemand vereenigen (zo als wy spreeken) beneden hun fatzoen. Schoon alle menschen van natuure gelyk zyn, en de Zaligmaaker der menschen den Christenen de nedrigheid des gemoeds zo zeer heeft aanbevolen, zyn wy zo verre gegaan, dat wy eene hoogere geboorte, zo als wy die dwaaslyk noemen, meenen te mogen houden, voor eene voldoende reden om de keuze onzer kinderen te bepaalen; hoe zeer tegens dezelve niets anders in te brengen zy, dan dat de Voorouders des persoons, omtrent welke zy gaat, geen zo lang genot van de voorregten der regeering gehad hebben, als de onze. - Niettegenstaande de vryheid in geene zaak zo noodzaaklyk is, als in 't huwlyk (want wie kan een voorwerp beminnen, die zyn hart aan een ander gegeeven heeft?) maatigen wy ons het regt aan van eene willekeurige beslissing; en treeden, zonder eenig medelyden, die regten met voeten, waar op wy zelven zo zeer gezet waren, en waar aan wy al 't geluk, dat onze egt ons gebaard heeft, te danken hebben. - Wy herinneren ons niet, dat de Schepper ons de byzondere zorg over onze kinderen niet langer aanbevolen, en een onbepaald gezag over dezelve niet gegeeven heeft, dan zo lang zy geenen eigendom hebben, en onbekwaam zyn om zig zelven te bestieren. Wy bedenken niet, dat 'er een tyd komt, op welken zy, eigendom verkreegen hebbende, en bekwaam geworden zynde, om voor hun zelven te oordeelen, zy ook op eene onafhankelyke wyze beginnen te bestaan; die onderwerping aan dat gezag hunner Ouderen om die reden ophoudt, en verandert in die eerbied en toegeevendheid, welke men aan weldoenders verschuldigd is. Zonder ons hier mede in 't minste te bemoeijen, of zelfs te letten op het wezentlyk geluk of ongeluk, dat uit die huwlyken op onze kinderen staat neer te komen, doen wy juist het
tegenovergestelde; en, misbruik maakende van die Goddelyke en natuurlyke wetten, welken de kinderen eene duure verpligting opleggen, om hunne Ouderen gehoorzaam te zyn, oeffenen wy ons gezag met eene willekeurigheid en onbarmhrtigheid, die zelfs het caracter der Natie te boven gaan. Zekerlyk is de verpligting van kinderen jegens hunne Ouders zeer groot; en naar maate de weldaaden der Ouderen jegens hun menigvuldiger zyn, vinden zy zig ook tot des te grootere dankbaarheid gehouden. De raad der Ouderen moet hun derhalven in eene zo gewigtige zaak, als 't huwlyk, boven alles ter harte gaan; en daar zy geene andere reden hebben, dan om zig verzekerd te houden, dat dezelven nooit andere inzigten, dan hun wezentlyk welzyn, beoogd hebben, zyn zy ook verpligt, dien allezins te eerbiedigen; en hunne liefde liever te bedwingen, dan ten koste van de rust en het genoegen van
| |
| |
twee menschen, aan wien zy zo veel schuldig zyn, hunne dikwyls blinde liefdedrift op te volgen. Zie daar de billyke verpligting, welke den kinderen, haar Gods woord, in allerlei omstandigheden jegens hunne Ouderen wordt opgeleid. - Maar, wanneer de keuze der Kinderen op wezentlyke verdiensten gegrond is; wanneer deugdzaame inzigten hunne liefde hebben opgewekt; en zy dus, in eene gegronde verwagting van eene gelukkige verbindtenis, door de eigenzinnigheid of baatzugt hunner Ouderen te leur gesteld worden, zou men dan nog, met regt en reden, eene zo willekeurige onderwerping van dezelve kunnen vorderen? Met het zelfde regt zou men, volgens eene zo onbepaalde uitlegging dier wet, den Ouderen het vermogen kunnen toeschryven, om hunne Kinderen tot het aangaan van een huwelyk, waar van hun hart afkeerig was, te noodzaaken; en hun eene verpligting daar toe op te leggen. Wie is 'er die zulks zou durven staande bouden? In tegendeel, zo wel in het eene als in het andere, is 't gedrag der Ouderen te laaken. ‘En hoe meerder geluk of ongeluk van zulke huwlyken afhangt’, dus laat zig de braave gellert hooren, ‘des te strafwaardiger handelen zy, die ons, tegen onze neiging, door tyrannige drangredenen, tot den echt dwingen, of 'er van te rug houden’. Mogten zulke door hoogmoed en eigenliefde verdwaasde Ouders eens tot nadenken komen, en begrypen, hoe smartelyk de wroegingen zyn zullen, welken zy ten geenen dage over dit point d'honneur zullen gevoelen. christus heeft verklaard, dat wy allen slegts éénen Meester hebben, en dat hy, die de eerste zou willen zyn, aller dienaar worden zal. Is het te denken, dat hy ons, over de overtreeding van zyne wet geene rekenschap zad afvorderen? of zal dan ook het gezag, dat hun tot betere oogmerken verleend was, hun kunnen beveiligen?
Niemand egter trekke deeze aanmerking zo ver, dat 'er uit volgen zou, dat het bloote onderscheid in de standen deezes leevens nooit in aanmerking komen kan. Een huwlyk tusschen een fatzoenlyk Man en eene Dienstmeid, tusschen eene Burger Dogter en een Edelman, tusschen een Ambagtsman en eene Juffrouw van goeden huize, die eene daar aan overeenkomstige opvoeding genooten heeft, kan nooit gelukkig zyn; en valt dus niet onder den kring onzer bedoelinge. ‘Deeze Standen’, zegt een voortreffelyk schryver, ‘geheel te verwaarloozen en uit het oog te verliezen, is zeker ten uitersten gevaarlyk; niet, om dat zy, die zig in de laagere standen deezer waereld bevinden, niet even goede enbraave menschen zouden kunnen zyn; maar omdat de een in den anderen als dan veele ontbeeringen zal bespeuren van zulke dingen, die ons in onzen stand niet kunnen nalaaten behaaglyk te maaken, en als oorzaaken van vergenoeging voor te komen. Het is voor iemand, die uit zulken laagen stand verheeven is, hoe voorzigtig en schrander hy ook zy, zeer bezwaarlyk, om nedrig te zyn, zonder laagheid, of zyne waardigheid te handhaaven zonder trotsheid. Gelykheid van stand, derhalven,
| |
| |
schoon niet volstrekt noodig tot het geluk des huwlyks, is evenwel eene omstandigheid, die niet gering moet geagt worden’. Men mag 'er bydoen, dat het ten uitersten bezwaarlyk is, om, onder de heffe des volks, een persoon te vinden, bekwaam, om het geluk te volmaaken van eene, die eene beschaafde opvoeding genooten heeft; zulk een persoon, die behoorlyke begrippen heeft van het schoone, het eerlyke en betaamelyke. - Zulke gevallen hebben wy derhalve in onze voorgaande aanmerking niet kunnen beoogen; maar zulken, waarin de beide persoonen eene gelykmaatige opvoeding genooten hebben; en dus in den uiterlyken stand aan elkanderen genoegzaam gelyk waren.
Zie daar de voornaamste bronwellen geopend, welke eenen onophoudelyken vloed van jammer en elende over 't Huwlyk uitspreiden, en alle de springaderen van deszelfs welvaart verlammen. - Wie onzer is 'er, die eenigzins belang stelt in een gerusten loop van zyn leeven, die zig niet zorgvuldig wagten zal, om in die knellende boeijen te geraaken? Wie onzer, egter, die zig eenig denkbeeld kan vormen van 't geluk en de geneugten, welke ons 't huwlyk alleen in staat is aan te brengen, zal zig door deeze droevige gevolgen van den huwlyksband laaten afschrikken? ‘Ongelukkige voorbeelden’, zegt de meermaalen aangehaalde, doch nooit genoeg gepreezen gellert, ‘moeten ons wel behoedzaam, dog nimmer verzaagd maaken’. En elders, ‘eene verbindtenis, zonder verstand en deugd gemaakt, zonder keuze en voorzigtigheid, zonder kundigheid van en toegenegenheid der wederzydsche harten, zou zulk eene verbindtenis haar ongeluk wel aan de huwlyksbanden durven wyten? Den huwlyken staat te beschouwen als de vryplaats van eigenbaat, wellust, ligtvaardigheid en eerzugt, en tevens te ondervinden, dat het huwlyk niet gelukkig maakt, moge eene zeer gegronde klagt, maar ook tevens eene welverdiende straf wezen’. - Men beschouwe verder het beminnelyke tafereel van de genoegens van eenen gelukkigen Egt, het welk deeze uitmuntende hand ons vervolgens ter aanpryzing van den Egt afschildert, en men zal met horatius mogen uitroepen:
Quos irrupta tenet copula; nec malis
Suprema citius solvit amor die.
Worden 'er middelerwyl zodanigen gevonden, dien, niettegenstaande alle hunne omzigtigheid, een ongelukkig lot te beurt gevallen is, ze kunnen hunnen staat, door de verstandige raadgeevingen van eenen hallifax, of door de beminnelyke voorschriften van eene Mevrouw chafone, merkelyke verlichting toebrengen.
Ten besluite. In welke omstandigheden wy ons ook mogen bevinden, laat de deugd steeds onze Leidsvrouw zyn; toetzen we onze neigingen van liefde altoos aan dezelve; en 't zal niet anders zyn kunnen, of wy zullen, tegens den afstand van laage en geringe vermaaken, waar van zy ons verbiedt het denkbeeld in ons harte te voeden, eene geduurzaame vreugde ter belooninge ontfangen. |
|