De laster.
(Uit het Engelsch.)
Van alle Characters, in de Menschlyke Zamenleeving, is 'er geen veragtlyker, geen schadelyker voor de Maatschappy, dan dat van een Lasteraar. Hy schynt alleen een verstand te bezitten geschikt tot boosaartige en heillooze oogmerken; hy neemt alle gelegenheden waar om zich te doen gelden, en alle zwakheden en ongelukken van anderen te baate, om hun te verdrukken. Hy benydt de zodanigen, die hy met den zagten band van onderlinge Vriendschap vereenigd ziet, en loert op de eerst voorkomende gelegenheid om dien band te verbreeken. - Hoe verligtend is de troost eens Vriends, wanneer rampspoed knelt; en in voorspoed is zyne verkeering een der grootste aangenaamheden des leevens. Welke denkbeelden zyn, overzulks, haatlyk, welke woorden streng genoeg om een Schepzel te beschryven, 't welk 'er op uit is om ons van dien troost en dat genoegen te berooven? - Hoe wreed is de Lasteraar, indien hy onzen goeden naam schende, by Menschen, die het in hun vermogen hebben ons hun ongenoegen te doen voelen. - Ja misschien, om ons van allen welvaard te berooven, door ons hunne gunsten te ontrekken, of tegen ons aan te werken. Een snoodaart van dien stempel gaat in verdelgzugt alle verbeelding te boven. De Heer addison merkt te regt op, ‘dat een eerlyk Man zyn goeden Naam zo dierbaar agt als zyn Leeven: en betuigt dat hy niet kan naalaaten te denken, of de Man, die door Laster heimlyk myn goeden Naam kwetst, zou, kon hy zulks even geheim en ongestraft doen, ook my het Leeven beneemen.’ Is dit waarheid, dan moeten allen, die men op Laster betrapt, aangemerkt worden als Moordenaars in hun hart; zy verdienen die veragting, dien afschrik, welken zo haatlyk een misdryf in ons verwekt.