in; dat zy Gewoonte en Gebruik, voor Natuur en Rede, neemen. De onveranderlyke Wetten van Regt en Zedelykheid zyn de eerste en algemeene uitvloeizels der menschlyke Rede nog onbevooroordeeld en onbedorven: en wy mogen met even veel gronds zeggen, dat Ziekte de natuurlyke gesteldheid is van het Lichaam, als dat Onregtvaardigheid en Zedeloosheid de natuurlyke gesteltenis is van de Ziel. Wy krygen de meeste ongesteldheden in het eerste, door de ongeregeldheid onzer lusten, en in de tweede, door bot te vieren aan den heerschenden invloed der Driften; maar in beide die gevallen, spreekt de Rede, als wy dezelve raadvraagen, eene geheel andere taal.
Ik erken, dat de in zwang gaande Gebruiken en Gewoonten der meeste Landen, niet op de Rede gegrond, doch, in tegendeel, maar al te dikwyls daar mede lynrecht strydig zyn. Dan, in dit geval, zullen verstandige lieden deezer landen ze veroordeelen, en 'er een afschrik van hebben, schoon zy dikwyls, al te toegeevend, zich daar naar schikken, of, ten minsten, geen moeds genoeg hebben, om 'er zich openlyk tegen te verzetten.
Lieden van rang en aanzien worden, in alle Landen, zeer eigenaartig, Lieden van Fatsoen, van de Mode, geheeten: om dat zy, met de daad, daar van de regelmaat opgeeven. In stede van zich te onderwerpen aan de Wetten, ontleenen zy maatregels van hunne eigene lusten en driften; en maaken dan Wetten, daar mede strookende: Wetten, die, schoon niet op Regt gegrond, noch door Wettig Gezag gestaafd, maar al te menigmaal over Regt en Gezag zegepraalen, en die beide hoonen. Dit is Fatsoen, dit is Mode.
In dit licht heb ik dikwyls het woord Eer beschouwd, in de betekenis naar de Mode deezes Lands opgevat, en moet bekennen, dat, was dit de algemeene meening van 't zelve, door dit gansche Ryk, zulks kragtdaadig zou strekken om de leer, die ik tragt te bestryden, te bekragtigen: en dermaate zou aanloopen tegen die Eer, welke rede, regt en gezond verstand ons aanwyzen, dat ik geenzins verwonderd zou weezen, indien de Menschen het bestaan der Eere zelve in twyfel trokken.
Het Character van een Man van Eer, zo als men dit in de groote Wereld opvat, is iets zo zonderlings, dat het een bepaald onderzoek verdiene; en, schoon gemaklyker waar te neemen, dan te beschryven, zal ik myne Leezers daar eene beschryving van tragten te geeven, opgehelderd door eenige oorspronglyke stukken, my gelukkig in handen gevallen.
Een Man van Eer is iemand, die stoutlyk van zichzelven verklaart, zodanig te weezen, en die elk, wie zulks betwist, al ware het op de beste gronden, het leeven wil beneemen. Hy is oneindig verre verheven boven het bedwang, waar mede de Wetten van god of Menschen de Zielen van het laag Gemeen prangen; hy kent geene andere banden dan die van Eer: en van dit